ECLI:NL:RBZWB:2025:1770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
02-088527-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit tot een taakstraf van 200 uren

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1969, werd bijgestaan door raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen stelen van elektriciteit van Enexis Netbeheer B.V. en het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat er geen redelijk vermoeden was voor de binnentreding door de politie, wat leidde tot een vormverzuim. De rechtbank oordeelde dat de hulpofficier van justitie onterecht een machtiging tot binnentreden had afgegeven, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hennepkwekerij had opgezet en de elektriciteit had gestolen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en moest een schadevergoeding van € 4.918,70 betalen aan Enexis B.V. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat de straf in verhouding stond tot de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-088527-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ([land])
wonende te [woonadres]
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:samen met anderen elektriciteit van Enexis Netbeheer B.V. heeft gestolen;
feit 2:samen met anderen ongeveer 5950 gram hennep en ongeveer 230 hennepplanten heeft geteeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde hoeveelheden hennep(planten) heeft geteeld en dat hij de daarvoor benodigde stroom heeft gestolen, zoals onder de feiten 1 en 2 telkens primair is ten laste gelegd. In haar visie is evenwel geen sprake van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld waarop de machtiging tot binnentreden is gebaseerd. De politie zou daarom onrechtmatig de woning van verdachte en zijn echtgenote, [medeverdachte], zijn binnengetreden, wat een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. De stukken omtrent hetgeen in de woning is aangetroffen en de verklaringen van de verdachten dienen om die reden van het bewijs te worden uitgesloten. Dit leidt er toe dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te kunnen komen, zodat integraal vrijspraak dient te volgen, aldus de verdediging.
Subsidiair is met betrekking tot beide feiten aangevoerd dat verdachte niet als pleger of medepleger, maar als medeplichtige moet worden beschouwd. Verdachte heeft geen bemoeienis gehad met de hennepkwekerij. Hij heeft enkel zijn woning ter beschikking gesteld aan ene ‘[bijnaam]’, die de kwekerij heeft opgebouwd en onderhouden en de stroom heeft omgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het vormverzuim
Blijkens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren alleen toegang tot een plaats als daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of als redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar zo’n overtreding plaatsvindt. Deze bepaling behelst aldus het “redelijk vermoeden”. De Algemene wet op het binnentreden voegt daaraan toe dat de opsporingsambtenaren, als de door hen te betreden plaats een woning is, een machtiging tot binnentreden bij zich moeten dragen voor het geval de bewoner geen toestemming tot het betreden geeft.
Dat betekent dat de (hulp)officier van justitie, voordat hij zo’n machtiging afgeeft, moet vaststellen dat er voldoende aanwijzingen zijn om van een redelijk vermoeden te kunnen spreken.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van hulpofficier van justitie [naam 1] in het onderhavige dossier is op te maken dat op 2 maart 2023 omstreeks 08.00 uur bij de politie informatie vanuit Enexis was binnengekomen dat er een henneppatroon gemeten was in het stroomverbruik ergens in [plaats]. De fraude-inspecteur van Enexis had aangegeven dat dit vermoedelijk zou gaan om [perceelnummer] aan de [straat] te [plaats], zijnde het adres van verdachte en de medeverdachte. Naar aanleiding van die informatie was [naam 1] dezelfde ochtend met twee opsporingsambtenaren naar voormeld adres gegaan. Zij constateerden ter plaatse dat er meerdere camera's en een ringdeurbel aan de voorzijde van de woning waren bevestigd. Daarnaast namen zij waar dat de rolluiken dicht waren. Op basis van deze uiterlijke kenmerken en de positieve netmeting werd door [naam 1] een machtiging tot binnentreden uitgeschreven.
Gelet op vaste jurisprudentie kan naar het oordeel van de rechtbank louter op basis van de meetbevindingen redelijkerwijs niet worden vastgesteld dat een objectief vermoeden aanwezig was dat een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. Er kunnen namelijk andere oorzaken zijn voor het hoge stroomverbruik. Evenmin kan het redelijk vermoeden uit de overige gegeven omstandigheden worden afgeleid. Veel huizen zijn tegenwoordig immers voorzien van camera’s en een ringdeurbel. Ook is het niet bijzonder dat rolluiken van een woning in de ochtend gesloten zijn. Deze omstandigheden wijzen daarom niet op de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van verdachte.
De hulpofficier van justitie had dus de machtiging niet mogen verstrekken. Dit betekent dat de opsporingsambtenaren in dit geval niet gerechtigd zijn geweest om de woning van de verdachte te betreden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het rechtsgevolg
Bij de beantwoording van de vraag welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden, dient er rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
In onderhavige geval is er inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van het privéleven van de verdachte, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Niet gebleken is dat het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat er bij een inbreuk op artikel 8 EVRM in de regel geen bewijsuitsluiting volgt, tenzij er sprake is van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden en waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk wordt geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Hierbij moet sprake zijn van een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie geen sprake. Tevens is niet gebleken dat het betreffende vormverzuim zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en dat de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de medeverdachte toestemming aan de politie heeft gegeven, ook met bijstand van een tolk, om de woning te doorzoeken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat er geen bijzonder nadeel – naast de schending van het huisrecht die naar haar aard een nadeel is – is vast komen te staan, nu de verdediging hieromtrent niets heeft aangevoerd.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat hetgeen door het vormverzuim is aangetroffen dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Aan het vormverzuim wordt geen rechtsgevolg verbonden.
De mate van betrokkenheid van verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of en in welke mate verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in zijn woning en de diefstal van stroom.
Verdachte en de medeverdachte waren ten tijde van het tenlastegelegde gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [woonadres] te [plaats] en waren daar ook woonachtig. Op 2 maart 2023 werd in die woning een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, ingericht op de zolderverdieping en in de kruipruimte onder de woning. Deze ruimten waren voor de bewoners vrij toegankelijk. Op zolder stonden 80 hennepplanten. In de kruipruimte waren 150 hennepplanten aanwezig. Hierin lagen eveneens meerdere grote sealbags met gedroogde henneptoppen, in totaal 5.950 gram. Op de overloop op de eerste verdieping stond een kleine koelkast met daarin meerdere hennepstekjes. In één van de slaapkamers bevond zich een nieuwe kweektent. In de slaapkamer waar verdachte en medeverdachte sliepen werd een notitieblokje gevonden met daarop kweekdata en informatie over wanneer bepaalde hoeveelheden water en groeimiddel moesten worden toegevoegd. In dit kweekschema worden diverse groeimiddelen genoemd, die enkel zijn te verkrijgen bij leveranciers van benodigdheden voor hennepkwekerijen en die in de verschillende fases bij de hennepkweek worden gebruikt. Verpakkingen van deze groeimiddelen zijn eveneens in de woning gevonden. Op het notitieblok is als startdatum vermeld 27 oktober 2021. De kwekerij werd voorzien van elektriciteit die niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Door de fraude-inspecteur van Enexis is namelijk geconstateerd dat er op amateuristische wijze een illegale aftakking was gemaakt in de meterkast. Daarnaast werd een illegale aftakking op de aansluitkabel buiten aangetroffen.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij. Hij heeft verklaard dat hij degene is geweest die de aantekeningen in het notitieblokje heeft gemaakt en dat hij zelf de daarin genoemde groeimiddelen heeft gekocht en heeft gebruikt. Hij wist tegenover de politie ook te vertellen dat er ongeveer iets meer dan 200 hennepplanten in de kwekerij stonden, wat in de buurt komt van het werkelijke aantal planten (230).
Verdachte heeft daarnaast een alternatief scenario geschetst. Hij zou tijdens het Vietnamees Nieuwjaarsfeest door ene ‘[bijnaam]’ zijn benaderd. Deze [bijnaam] had samen met drie of vier andere personen de hennepkwekerij in de woning van verdachte opgezet, inclusief de omlegging van de elektriciteit. Zij verzorgden eveneens de planten. [bijnaam] vroeg soms aan verdachte om water voor de planten klaar te zetten en om het hennepafval op te ruimen. Voor het ter beschikking stellen van zijn woning en het verrichten van de hand- en spandiensten zou verdachte € 1.000,- per oogst ontvangen. Verder heeft verdachte aangegeven dat de groeimiddelen en de aantekeningen in het notitieblokje niet voor het telen van hennepplanten waren bestemd, maar voor het kweken van orchideeën en Aziatische kruiden.
De rechtbank acht het door verdachte gepresenteerde scenario niet aannemelijk geworden. Zijn verklaring over [bijnaam] is op geen enkele manier geconcretiseerd, onderbouwd of verifieerbaar. Zo heeft verdachte geen achternaam, adres- of telefoongegevens van deze [bijnaam] kunnen overleggen. [bijnaam] wordt door hem enkel summier omschreven, namelijk als een Vietnamese man van in de 40 met een donkere huidskleur. Pas op zitting heeft verdachte gezegd dat er naast [bijnaam] nog meer mensen bij hem over de vloer kwamen voor het inrichten van de kwekerij en het voeden van de planten. Maar ook over deze personen heeft hij geen informatie gegeven, zelfs geen signalementen.
De aanwezigheid van de sealbags met 5.950 gram gedroogde henneptoppen vormt een sterke contra-indicatie voor de betrokkenheid van derden. Het is niet plausibel dat anderen de uiteindelijke opbrengst van een (eerdere) oogst bij verdachte in huis laten liggen. Die hoeveelheid henneptoppen vertegenwoordigt een behoorlijke handelswaarde en een kwekerij wordt juist opgezet om de handelswaar te verkopen en grote winsten te behalen.
Voorts bevinden zich geen aanknopingspunten voor de kweek van orchideeën of kruiden in het dossier. Daarbij komt dat een verbalisant met als taakaccent hennep heeft aangegeven dat de groeimiddelen, die in de woning van verdachte zijn aangetroffen en worden genoemd in het notitieblokje, uitsluitend voor het telen van hennep worden gebruikt.
Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is beschreven, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte de hennepkwekerij alleen moet hebben opgezet en bestierd. Ook ten aanzien van de diefstal van elektriciteit ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat [bijnaam] en/of derden daarbij een rol hebben gespeeld.
De rechtbank neemt aan dat ‘[bijnaam]’ niet bestaat en een verzinsel is van verdachte om zijn eigen daderschap te verhullen of af te zwakken.
De pleegperiode
Tijdens het onderzoek in de hennepkwekerij werden indicatoren aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat de in de kwekerij aangetroffen apparatuur en goederen al langer in gebruik waren en dat al meermalen was geoogst. Zo was er sprake van een flinke kalkaanzetting bij het watervat, de dompelpomp, de aansluitslangen, de kweekpotten en het grondzeil. Ook waren de koolstoffilters ernstig vervuild en waren de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en elektriciteitssnoeren bedekt met een laag stof. Voorts werden knipscharen met daarop hennepresten gevonden. Dit bezien in het licht van de datum 27 oktober 2021 die in het notitieblokje van verdachte als startdatum wordt genoemd, gaat de rechtbank uit van 27 oktober 2021 als begindatum van de kwekerij.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 27 oktober 2021 tot en met 2 maart 2023 opzettelijk ongeveer 5950 gram hennep en ongeveer 230 hennepplanten heeft geteeld (feit 2), alsmede een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij door verbreking en het aanleggen van twee illegale aftakkingen (feit 1). Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen, nu het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:in de periode van 27 oktober 2021 tot en met 2 maart 2023 te [woonadres] een (grote)
hoeveelheid elektriciteit die aan Enexis Netbeheer B.V. toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2 primair:
in de periode van 27 oktober 2021 tot en met 2 maart 2023 te [woonadres]
opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [straat] een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5950 gram hennep en ongeveer (in totaal)
230 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de LOVS-oriëntatiepunten en het tijdsverloop in deze zaak. Ook is gewezen op de omstandigheden dat verdachte een first offender is, hij een baan heeft en dat de stroom sinds de inval door de politie in zijn woning is afgesloten. Voorts is gevraagd acht te slaan op het conservatoir beslag op de woning van verdachte en de mogelijke gevolgen hiervan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennep in zijn woning. Buiten dat de schadelijke stof THC in hennep bij langdurig gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid, bevordert de handel in illegaal geteelde hennep de criminele geldstromen. Dit leidt tot aanzienlijke nadelige effecten voor de legale economie. Maar deze handel werkt ook andere vormen van criminaliteit en overlast in de hand.
Verdachte heeft op ondeskundige wijze twee illegale aftakkingen gemaakt om voor zijn kwekerij zonder extra kosten elektriciteit van het net af te kunnen tappen. Hierdoor kon kortsluiting of oververhitting ontstaan en daarmee bestond een reële kans op brand. Zijn handelswijze leverde dan ook niet alleen een direct gevaar op voor verdachte zelf en zijn gezin, maar ook voor de mensen in de nabije omgeving. De woning van verdachte lag volgens de politieagenten bezaaid met rommel, waardoor het risico dat een brand snel om zich heen zou grijpen nog verder werd vergroot.
De netwerkbeheerder heeft financiële schade geleden door de diefstal van de stroom.
Verdachte heeft kennelijk niet stil gestaan bij deze nadelige gevolgen voor anderen. Hij heeft met de hennepkwekerij snel geld willen verdienen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, in het bijzonder met de benarde en schrijnende situatie dat verdachte en zijn gezin al ongeveer twee jaar zonder elektriciteit moeten leven.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van delicten uit de Opiumwet of vermogensdelicten.
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Door de verdediging is betoogd dat bij de afhandeling van deze zaak de redelijke termijn, zoals is bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een strafzaak de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Deze termijn vangt blijkens de jurisprudentie doorgaans aan op de datum van inverzekeringstelling of het eerste verhoor van de verdachte.
Nu verdachte niet in verzekering is gesteld, gaat de rechtbank uit van 30 mei 2023, zijnde de datum van het eerste verhoor van verdachte, als datum dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen. Gezien het feit dat het vonnis op de datum van 27 maart 2025 is gewezen, is de redelijke termijn niet geschonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten een forse onvoorwaardelijke taakstraf rechtvaardigen.
De rechtbank zal verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordelen tot een taakstraf van 200 uren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Enexis B.V. vordert een schadevergoeding van
€ 93.745,46 en de wettelijke rente voor feit 1. Dit betreft materiële schade en bevat de volgende posten:
1. illegaal afgenomen elektriciteit (159.402 kWh x € 0,55725) € 88.826,76
2. administratiekosten € 456,29
3 uurtarief fraude-inspecteur € 480,00
4. afsluitkosten elektriciteit buiten € 665,41
5. kosten netmeting € 415,34
6. capaciteitstarief € 2.901,66
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.918,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de einddatum van de pleegperiode. Dit betreft de posten 2 tot en met 6.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd en dat [medeverdachte] daaraan medeplichtig is. Naar burgerlijk recht zijn zij hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Voor het overige (post 1) is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet vast zijn komen te staan. [naam 2] heeft namens de benadeelde partij ter zitting toegelicht dat post 1 ziet op wat normaliter in rekening wordt gebracht bij de leverancier van elektriciteit. Daarmee gaat het, naar de rechtbank begrijpt, om gederfde omzet. Gederfde omzet is echter geen schade. Dat is anders in het geval van gederfde winst. De gederfde winst is echter niet inzichtelijk gemaakt. Nu hierover nader debat zou moeten plaatsvinden, levert verdere behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2 primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
Enexis B.V.van
€ 4.918,70aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
Enexis B.V.(feit 1),
€ 4.918,70te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
59 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2025.
Mr. Martens en mr. Remerie zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.