ECLI:NL:RBZWB:2025:1760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
02-272167-23; 02-331327-23 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarig stiefkind, vervaardigen van kinderpornografische foto's en belaging ex-partner

Op 28 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarig stiefkind, het vervaardigen van kinderpornografische foto's en belaging van zijn ex-partner. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 maart 2025, waarbij de verdachte verstek heeft laten verlenen. De officier van justitie heeft de beschuldigingen tegen de verdachte onderbouwd met getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder Whatsapp-berichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 september 2023 tot en met 17 oktober 2023 zijn ex-partner heeft belaagd door haar ongevraagd berichten te sturen en haar te volgen. Tevens heeft hij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 ontucht gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en op 7 augustus 2020 kinderporno vervaardigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, welke gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-272167-23; 02-331327-23 (ttzgev)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonplaats]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2025. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. E. van Aalst, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-272167-23
In de periode 11 september 2023 tot en met 17 oktober 2023 [slachtoffer 1] heeft belaagd.
02-331327-23
1: in de periode 1 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 2] ;
2: op 7 augustus 2020 kinderporno heeft vervaardigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-272167-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode [slachtoffer 1] veelvuldig berichten heeft gestuurd, heeft gebeld en haar heeft achtervolgd naar haar woning.
02-331327-23
De officier acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] , de verklaring van moeder [slachtoffer 1] en de Whatsapp-berichten tussen [slachtoffer 1] en verdachte. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Daarnaast kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte kinderporno heeft vervaardigd, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Niet kan worden bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-272167-23
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode [slachtoffer 1] veelvuldig berichten heeft gestuurd, heeft gebeld en heeft achtervolgd naar haar woning en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan belaging.
02-331327-23
Feit 1 – ontucht met zijn minderjarig stiefkind
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 eenmaal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 2] door met zijn hand te wrijven over haar vagina, althans haar te betasten. Verdachte ontkent deze handelingen te hebben gepleegd.
Wettelijk kader
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan. De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat echter tegenover dat in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangever voldoende wettig bewijs kan opleveren. Ook geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd.
De vraag of aan voormeld bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar is. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 2] consistent heeft verklaard over de handelingen, de omstandigheden waaronder de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en hoe dit zou zijn gebeurd. Ook is zij daarbij gedetailleerd geweest. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de seksuele handelingen (gedeeltelijk) op haar eigen initiatief waren en zij maakt haar eigen rol in de gehele situatie niet kleiner. [slachtoffer 2] heeft dan ook verantwoordelijkheid genomen en dit draagt bij aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaring.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] authentiek, geloofwaardig en betrouwbaar is. De verklaring is dan ook bruikbaar als bewijsmiddel.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft [slachtoffer 1] , zijnde de partner van verdachte en tevens de moeder van [slachtoffer 2] , verklaard dat zij op de bewuste avond naar beneden is gegaan en de woonkamer in keek. Hier zag zij [slachtoffer 2] op de bank liggen, met haar broek uit en haar string aan. Verdachte stond naast haar en had zijn hand ter hoogte van haar kruis. Daarnaast blijkt uit de Whatsapp-berichten dat [slachtoffer 1] verdachte confronteert met het feit dat verdachte en [slachtoffer 2] samen wat hebben gedaan, waardoor [slachtoffer 1] hen beiden niet meer kan aankijken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Aan het wettelijk bewijsminimum wordt aldus voldaan. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 2] , zoals dat door de officier van justitie is ten laste gelegd, bestaande uit het wrijven over de vagina.
Feit 2 – vervaardigen kinderporno
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 7 augustus 2020 schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen van kinderporno. Er kan niet worden bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt, waardoor hij van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-272167-23
op tijdstippen in de periode van 11 september 2023 tot en met 17 oktober 2023 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door:
- die [slachtoffer 1] ongevraagd en tegen haar wil veelvuldig (al dan niet in de
nachtelijke uren) berichten te sturen via Whatsapp met een dwingende en intimiderende inhoud en/of
- die [slachtoffer 1] veelvuldig (anoniem) te bellen en/of
- die [slachtoffer 1] ongewild en heimelijk te volgen en achtervolgen naar haar woning,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen.
02-331327-23
1
in de periode van 01 maart 2021 tot en met 31 maart 2021 te [plaats]
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004, door met zijn, verdachtes handte wrijven over de vagina van voornoemde [slachtoffer 2] ;
2
op 7 augustus 2020 te [geboorteplaats 1] , gemeente Moerdijk,
afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 2] 2004), is
betrokken heeft vervaardigd,
welke seksuele gedraging
en- zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het naakt poseren door die [slachtoffer 2] , waarbij die [slachtoffer 2] poseert in een omgeving en in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past en door het camerastandpunt en de onnatuurlijke pose van die [slachtoffer 2] , nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel in beeld wordt gebracht waarbij de afbeelding telkens een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 2] door over haar vagina te wrijven. Daarnaast heeft verdachte heimelijk kinderpornografische foto’s van [slachtoffer 2] gemaakt, terwijl zij in de slaapkamer naakt op bed lag. Dit is gebeurd met een camera, waarvan verdachte had gezegd dat die kapot was.
Het was de verantwoordelijkheid van verdachte om zijn stiefdochter een veilige en geborgen gezinssituatie te bieden, waarin zij onbezorgd kon opgroeien. Hier is verdachte ernstig in tekortgeschoten. Verdachte heeft dan ook misbruik gemaakt van zijn rol als stiefvader en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zijn stiefdochter [slachtoffer 2] in hem als stiefvader mocht stellen. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een grove inbreuk gemaakt op de veiligheid van zijn stiefdochter, maar ook op haar seksuele en lichamelijke integriteit. Daarmee heeft hij de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten vaak langdurig en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Dat de feiten ook voor [slachtoffer 2] grote gevolgen hebben gehad en nog steeds hebben, blijkt uit haar ter zitting voorgehouden slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belaging van [slachtoffer 1] , zijn (voormalige) levenspartner en moeder van [slachtoffer 2] . Het gedrag van verdachte was bijzonder hinderlijk en zeer dwingend. Het slachtoffer is gedurende de tenlastegelegde periode voortdurend, ongewild, geconfronteerd met verdachte. Met zijn handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de privacy en de integriteit van [slachtoffer 1] . De belaging heeft een enorme impact gehad op [slachtoffer 1] en haar kinderen. Zij zijn als gevolg van de handelingen van verdachte hun huis uit moeten vluchten en zijn ondergebracht in een safe house. Tot op de dag van vandaag heeft het gezin niet kunnen terugkeren naar hun oorspronkelijke woning, maar verblijven zij op een tijdelijk (geheim) adres.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch rapport van 4 november 2024. Hieruit volgt dat verdachte slechts deels heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat hij medewerking heeft geweigerd in de zaak waarin [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden. Geconstateerd is enkel dat bij verdachte sprake is van narcistische persoonlijkheidsproblematiek, waarbij een narcistische persoonlijkheidsstoornis niet kan worden uitgesloten. De psycholoog heeft gelet op de houding van verdachte geen uitspraken kunnen doen over de mate van toerekenbaarheid en over het risico op recidive.
Naast dat verdachte geen volledige medewerking aan het opstellen van het psychologisch rapport heeft verleend, is hij niet op de zitting verschenen. De rechtbank weegt deze proceshouding in het nadeel van verdachte mee. Verdachte heeft dan ook geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft met name geen inzicht getoond in de drijfveren die hem tot het misbruik van [slachtoffer 2] en de stalking van [slachtoffer 1] hebben gebracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank verder rekening met de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1] , 02-272167-23
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 25.416,-. Dit bedrag bestaat uit € 10.416,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De materiële schade bevat een zevental posten, te weten: aanschaf nieuwe telefoon (€ 215,97), advocaatkosten (€ 86), lening inrichtingskosten gemeente (€ 5.780), kosten voor de vloer (€ 2.469,87), kosten voor het eigen risico van het PTSS-traject en de bijbehorende parkeerkosten (€ 443,80), kosten week stacaravan (€ 420,50) en de auto- en benzinekosten (€ 1.000).
De rechtbank is van oordeel dat de lening van de inrichtingskosten bij de gemeente en de kosten voor het eigen risico van het PTSS-traject en de bijbehorende parkeerkosten voldoende zijn onderbouwd. Deze twee kostenposten acht de rechtbank volledig toewijsbaar.
De kosten van de week stacaravan acht de rechtbank gelet op de screenshot van de betaling aan de broer van [slachtoffer 1] toewijsbaar tot een bedrag van € 381,-. Voor wat betreft het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de nieuwe telefoon, de vloer en de auto- en benzinekosten onvoldoende zijn onderbouwd. Een beoordeling van deze posten zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde advocaatkosten wijst de rechtbank af, omdat het causaal verband met onderhavige zaak ontbreekt.
De gevorderde schadevergoeding voor de materiële schade acht de rechtbank gelet op voorgaande overwegingen tot een bedrag van € 6.604,80 toewijsbaar.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat zij in beginsel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat bij [slachtoffer 1] sprake is van meervoudige en langdurige problematiek, waaronder PTSS. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende onderbouwd dat deze problematiek het gevolg is van enkel het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wijst zij de vordering toe tot een bedrag van € 1.500,-. Voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 oktober 2023, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2] , 02-331327-23
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 8.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat zij in beginsel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat bij [slachtoffer 2] sprake is van meervoudige en langdurige problematiek. Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende onderbouwd dat deze problematiek het gevolg is van enkel het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de aard van het misbruik, de jonge leeftijd van [slachtoffer 2] en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar stiefvader – en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, wijst zij de vordering toe tot een bedrag van € 2.500,-. Voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 maart 2021, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode van feit 1.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 240b, 249, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-272167-23:
belaging;
02-331327-23:
feit 1: ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind;
feit 2: afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vijf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2004;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 1980;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (02-272167-23)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 8.104,80, waarvan € 6.604,80 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering af ten aanzien van de advocaatkosten;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 8.104,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
75 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (02-331327-23)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 2.500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
35 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door V.M. Schotanus, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2025.
mr. Mullers en Schnitzler-Strijbos zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.