ECLI:NL:RBZWB:2025:1746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
20/5295 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en urenbeperking van eiser met psychische klachten

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 1 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 6 februari 2020 beoordeeld. Eiser, die als penitentiair medewerker heeft gewerkt, heeft zich in 2018 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld vanwege psychische klachten. Het UWV heeft hem een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, maar heeft in een later besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,94%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, met de stelling dat hij meer beperkt is dan het UWV heeft aangenomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het UWV. De rechtbank constateert dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens van eiser, waaronder rapportages van verschillende artsen die wijzen op een urenbeperking. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag en geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5295 WIA

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Blom),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn toenmalige gemachtigde mr. M.H.G. in de Braekt en mr. J.W. van Schaik namens het UWV. Het onderzoek ter zitting is na een incident met eiser geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 maart 2025. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als penitentiair medewerker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische klachten.
1.1.
Het UWV heeft aan eiser met ingang van 15 mei 2011 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend.
1.2.
Eiser heeft zich op 5 juni 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 1 juni 2018.
1.3.
Met het primaire besluit van 18 februari 2019 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn WIA-uitkering per 1 mei 2019 niet wijzigt. Eiser is 48,94% arbeidsongeschikt.
1.4.
Bij het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat eiser 48,92% arbeidsongeschikt wordt geacht. Omdat eisers mate van arbeidsongeschiktheid in dezelfde klasse blijft (45 tot 55%) heeft het UWV zijn WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
3. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV ten grondslag.
3.1.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd, kennisgenomen van het bezwaarschrift en aanvullend bezwaarschrift, eiser gezien op de hoorzitting en aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit de informatie van de huisarts niet dat er sprake is van een toename van geobjectiveerde afwijkingen door een rug- of nekhernia, noch is er sprake van een versleten knie. Eiser is bekend met diabetes, waarvoor hij medicatie gebruikt, net als voor een hoge bloeddruk en een onrustige blaas. Daarnaast gebruikt hij oogdruppels voor staar en cholesterolverlagers. Uit de informatie van de huisarts en uit oudere gegevens van de MDL-arts blijkt niet dat een oorzaak voor de geclaimde incontinentie is gevonden. Er wordt eens per drie maanden bloedonderzoek verricht, maar uit de informatie van de huisarts blijken de resultaten van dit onderzoek niet afwijkend. De verzekeringsarts b&b heeft geen specifieke zaken aangetroffen die aan chroom 6 blootstelling kunnen worden toegeschreven. Dat eisers longinhoud sterk is teruggelopen, blijkt evenmin. Van voortdurende huidirritaties, een beschimmelde tong of afbrokkelende tanden en kiezen wordt geen melding gemaakt in het dossier van de huisarts en dit wordt ook niet waargenomen tijdens de contacten met eiser. Met het psychiatrisch rapport van [psychiater] van 22 november 2018 is volgens de verzekeringsarts b&b bij het aangeven van eisers belastbaarheid al rekening gehouden en daarop was de FML al aangepast. De verzekeringsarts heeft abusievelijk verwezen naar een FML uit 2017, terwijl dit de FML van 8 januari 2019 moest zijn. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 21 november 2019 aangepast.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan het UWV heeft aangenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met zijn fysieke en psychische klachten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] van 6 november 2020 overgelegd. Volgens eiser is hij aanvullend beperkt in rubriek 1 (persoonlijk functioneren) en rubriek 2 (sociaal functioneren). Hij kan niet ’s avonds werken en acht een urenbeperking aan de orde.
5. Naar aanleiding van de rapportage van [verzekeringsarts 1] heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat hij de visie van [verzekeringsarts 1] inhoudende dat de toelichting bij de items 2.8.1. “omgaan met conflicten” en 2.12.5 “leidinggevende aspecten” dient te vervallen deelt. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts b&b vervolgens heeft nagelaten de FML ook daadwerkelijk aan te passen door beide toelichtingen daaruit te schrappen.
5.1.
Met betrekking tot eisers stelling dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en dat hij niet ’s avonds kan werken heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 25 februari 2021 nader toegelicht waarom hiervoor geen aanleiding bestaat. De rechtbank acht deze toelichting voldoende overtuigend in het licht van de beschikbare medische gegevens.
5.2.
De door eiser ingeschakelde verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] heeft gesteld dat gelet op eisers somatische symptoomstoornis, depressieve stoornis en zijn dagverhaal er voldoende argumenten zijn voor het aannemen van een urenbeperking. Er is volgens deze arts een maximale inzetbaarheid van 6 uur per dag en 30 uur per week. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat er geen noodzaak is voor een duurbeperking. Volgens de verzekeringsarts b&b is een duurbeperking niet aan de orde omdat bij eiser meer beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid zijn aangenomen dan op grond van de geobjectiveerde beperkingen zou moeten.
5.3.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b hierin niet volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat – naast [verzekeringsarts 1] – ook psychiater [psychiater] in zijn psychiatrische expertise van 22 november 2018 heeft vermeld dat eiser niet volledig inzetbaar is voor arbeid en dat daarmee een op te leggen urenbeperking aannemelijk was op de data in geding 3 januari 2017 en 16 mei 2017. Als reden voor het aannemen van een duurbeperking noemt [psychiater] de psychiatrische ziekte en hieruit voortkomende structurele aanwezige beperkingen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat het UWV bij besluit van 8 december 2022 eiser alsnog per 28 januari 2020 80 tot 100% arbeidsongeschikt heeft geacht. Aan dat besluit ligt een rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] van 11 oktober 2022 ten grondslag. Uit die rapportage blijkt dat een urenbeperking is aangenomen. [verzekeringsarts 2] heeft gerapporteerd dat een urenbeperking aan de orde is in verband met omgang met chronische pijnklachten, chronisch depressieve klachten en de slaapproblemen die eiser al jarenlang ervaart. Het is volgens [verzekeringsarts 2] een combinatie van preventie en urenbeperking aangezien eiser door zijn aandoeningen minder energie beschikbaar heeft. Mede gelet op de rapportages van [psychiater] en [verzekeringsarts 2] ziet de rechtbank geen reden om de bevindingen van [verzekeringsarts 1] inzake de urenbeperking niet te volgen.
5.4.
Uit wat in 5. en 5.3. is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank zal het UWV in de gelegenheid stellen om de FML van 21 november 2019 aan te passen met inachtneming van wat in 5. en 5.3 is overwogen en op grond daarvan een nadere arbeidskundige beoordeling te verrichten.
5.5.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 1 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeids-ongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.