ECLI:NL:RBZWB:2025:1742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432626 / FA RK 25-1124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Dun
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging Wzd voor betrokkene met Alzheimer dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een opvolgende rechterlijke machtiging op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor betrokkene, geboren in 1937. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan Alzheimer dementie, wat leidt tot ernstig nadeel in de vorm van gedragsproblematiek en verwaarlozing. De rechtbank heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij betrokkene, zijn echtgenote, zoon, en zorgprofessionals zijn gehoord. De rechtbank concludeert dat betrokkene 24-uurs zorg en begeleiding nodig heeft, en dat zijn verblijf in de accommodatie noodzakelijk is. De rechtbank verleent de machtiging voor de duur van één jaar, tot en met 21 maart 2026, en wijst het verzoek om een onafhankelijk onderzoek af. De rechtbank benadrukt dat het dossier beter onderbouwd had kunnen worden, maar ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de diagnose en het ernstig nadeel. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432626 / FA RK 25-1124
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1937 in [geboorteplaats],
hierna te noemen betrokkene,
verblijvende in de [accommodatie 1] te [plaats 1],
advocaat mr. C.J.M. Veth te Rijen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 4 maart 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 maart 2025 in de accommodatie waar betrokkene thans verblijft. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [naam 1], de echtgenote van betrokkene;
  • de heer [naam 2], de zoon van betrokkene;
  • dr. [naam 3], specialist ouderengeneeskunde;
  • [naam 4], verpleegkundige en zorgverantwoordelijke.

2.Wat vaststaat

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2024 is ten aanzien van betrokkene een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf verleend tot en met 30 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
Het CIZ verzoekt de rechtbank om ten aanzien van betrokkene een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor de duur van vijf jaren te verlenen.

4.De standpunten

4.1.
De specialist ouderengeneeskunde heeft, samengevat, aangegeven dat betrokkene lijdt aan Alzheimer dementie. Het daaruit voortkomend ernstig nadeel bij betrokkene betreft voornamelijk gedragsproblematiek, in de vorm van problemen met plannen en organiseren, een verminderd empathisch vermogen en (seksueel) grensoverschrijdend gedrag richting de verpleging en de begeleiding. De stoornis in het geheugen is minder op de voorgrond. In de accommodatie presenteert betrokkene zich relatief goed, omdat hij hier op een passende plek verblijft met professionele 24-uurs zorg, toezicht, nabijheid en begeleiding. Het verblijf van betrokkene in de thuissituatie was en is niet meer haalbaar. Doordat betrokkene over onvoldoende ziekte-inzicht beschikt, begrijpt hij niet waarom hij in de accommodatie moet blijven, hetgeen voortdurend tot pijnlijke discussies leidt. Hoewel hij geen fysieke uitingen van verzet toont, bijvoorbeeld door te proberen om weg te lopen, toont hij wel consistent verbaal verzet tegen zijn opname en verblijf in de accommodatie. De specialist ouderen-geneeskunde heeft tot slot nog aangegeven dat betrokkene bij aanvang van zijn opname en verblijf in de accommodatie is gepresenteerd aan [locatie] (woonzorgvoorziening van [accommodatie 2] in [plaats 2]), maar dat hij daar destijds is geweigerd omdat zij betrokkene daar niet kunnen bieden wat hij, gegeven zijn gedragsproblematiek, nodig heeft.
4.2.
De verpleegkundige heeft ter aanvulling daarop, samengevat, aangegeven dat betrokkene geregeld in conflict raakt met de verpleging en de begeleiding, maar dat zij daar als professionals op een passende manier mee kunnen omgaan. De verpleegkundige heeft desgevraagd aangegeven dat betrokkene onlangs nog in conflict raakte omdat hij meende dat hij met opzet te weinig wijn ingeschonken kreeg. Daarnaast benoemt hij wie van de verpleging en de verzorging naar zijn mening ongeschikt zijn. De verpleegkundige is ook van mening dat het niet meer mogelijk is om betrokkene te laten terugkeren naar huis.
4.3.
De echtgenote van betrokkene heeft, samengevat, aangegeven dat zij begrijpt dat betrokkene graag wil terugkeren naar huis, maar dat dit niet meer gaat. Toen betrokkene nog thuis woonde, is er volgens de echtgenote al geprobeerd om dagbesteding in te zetten. Echter was het altijd een gevecht om betrokkene uit bed te halen en hem in het busje te zetten. Betrokkene was ook voortdurend boos en gespannen. De dagbesteding was dan ook niet ontlastend, maar juist belastend.
4.4.
De zoon van betrokkene heeft eveneens, samengevat, aangegeven dat betrokkene niet meer thuis kan wonen.
4.5.
Betrokkene heeft, samengevat, aangegeven dat hij in de accommodatie goed wordt verzorgd, maar dat hij daar niet wil blijven wonen. Hij vindt het niet fijn dat er voortdurend aan zijn lichaam wordt gezeten. Het liefste wil hij terugkeren naar huis. Dat is volgens hem ook goed mogelijk. Betrokkene stelt daarnaast dat hij gezien moet worden als een klant in de accommodatie en dat de behandelaren er dus een belang bij hebben om hem in de accommodatie te houden.
4.6.
De advocaat heeft, samengevat, aangevoerd dat de diagnose Alzheimer in 2022 bij betrokkene is gesteld. Betrokkene vertelt een consistent verhaal, er is geen sprake van een duidelijke achteruitgang in zijn toestandsbeeld en uit de stukken blijken geen concrete voorbeelden die het gestelde ernstig nadeel bij betrokkene ondersteunen. Hoewel de echtgenote van betrokkene zelf aangeeft dat het niet meer mogelijk is om betrokkene te laten terugkeren naar huis, vindt de advocaat het verzoek al met al te mager onderbouwd. Bovendien is betrokkene bereid om dagbesteding te volgen. Gelet hierop verzoekt de advocaat om een onafhankelijk onderzoek te gelasten bij wijze van ‘second opinion’. Subsidiair wordt verzocht om het verzoek af te wijzen, omdat er nog minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank verleent de gevraagde machtiging voor de duur van een jaar, onder afwijzing van het resterende deel van het verzoek. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling genoegzaam is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten Alzheimer dementie. De diagnose dat betrokkene die psycho-geriatrische aandoening heeft, is in 2022 al door een neuroloog gesteld en wordt onderschreven in de bij het verzoek overgelegde medische verklaring en de bij de mondelinge behandeling door de specialist ouderengeneeskunde gegeven toelichting. Dat door de advocaat van betrokkene tijdens de mondelinge behandeling is betwist, althans in twijfel getrokken of betrokkene inderdaad voornoemde ziekte heeft, geeft de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan voormelde diagnose c.q. de recente medische verklaring en de toelichting van de specialist ouderengeneeskunde op dit punt. Het namens betrokkene ingenomen standpunt is immers niet gebaseerd op een recent objectief medisch oordeel, maar is enkel onderbouwd met de stelling dat uit de stukken niet blijkt van een significante toename van geheugenproblematiek en uit de stukken ook niet, althans onvoldoende duidelijk wordt welke, wanneer plaatsgevonden concrete gedraging(en) van betrokkene een door dementie veroorzaakte gedragsproblematiek zouden staven.
De rechtbank betrekt hierbij dat dementie een progressieve ziekte betreft, waardoor er in het ziekteverloop van betrokkene geen significante verbetering te verwachten is. Aldus ziet de rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals primair namens betrokkene is verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen voor het bij wijze van ‘second opinion’ opnieuw stellen van een diagnose ten aanzien van betrokkene.
5.3.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit nadeel bestaat uit ernstige psychische schade aan een ander, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Onder invloed van bovengenoemde stoornis toont betrokkene namelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag en kampt hij met regieverlies, met name bij het organiseren en het plannen, en is er sprake van verminderde empathie en inlevingsvermogen. Als gevolg hiervan kampt betrokkene met achterdocht, wantrouwen en onvoorspelbare boosheid en toont hij agressief gedrag. Daarnaast heeft hij aansturing en ondersteuning nodig bij het eten en drinken, het verrichten van zelfzorg en het innemen van zijn medicatie.
5.4.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene heeft 24-uurs zorg, begeleiding, toezicht en nabijheid nodig. Gebleken is dat het nu relatief goed met betrokkene gaat
dankzijde geboden verplichte zorg. Voorafgaand aan de opname en het verblijf van betrokkene in de accommodatie, was het verblijf van betrokkene in de thuissituatie niet meer mogelijk. Ondanks dat betrokkene jarenlang is verzorgd en begeleid door zijn echtgenote, waarbij er aldus de echtgenote onder meer geprobeerd is om dagbesteding in te zetten, waren er regelmatig confrontaties en ruzies tussen hen, met als gevolg dat zijn echtgenote overbelast is geraakt. De echtgenote heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling aangegeven, hoewel zij begrijpt dat betrokkene graag wil terugkeren naar huis, dat dit echt niet meer gaat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Daarnaast heeft de specialist ouderengeneeskunde aangegeven dat betrokkene bij binnenkomst in de accommodatie is gepresenteerd aan woonzorgvoorziening [locatie], maar dat hij daar vanwege zijn ziektebeeld en gedrag is geweigerd. De rechtbank ziet dan ook geen minder ingrijpende alternatieven dan een opname en verblijf van betrokkene in de accommodatie.
5.5.
Betrokkene verzet zich tegen de noodzakelijk geachte zorg. Het ziektebeeld van betrokkene verloopt (zeer) langzaam progressief. Hoewel betrokkene geen fysieke uitingen van verzet toont, toont hij wel consistent verbaal verzet tegen zijn opname en verblijf in de accommodatie.
5.6.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van betrokkene als bedoeld in de Wzd en zal die machtiging dus ook verlenen. Echter, en hoewel de rechtbank op zichzelf geen redenen ziet om te twijfelen aan de diagnose van het ziektebeeld en/of het daaruit voortkomend ernstig nadeel, is de rechtbank met de advocaat van oordeel dat het dossier op dat punt enigszins duidelijker onderbouwd had kunnen worden. De rechtbank zal het verzoek daarom beperkt toewijzen en de gevraagde opvolgende rechterlijke machtiging voor betrokkene verlenen voor de duur van een jaar, dus tot en met 21 maart 2026.
In dat kader geeft de rechtbank de behandelaren en het CIZ dan ook uitdrukkelijk in overweging om, indien te zijner tijd opnieuw een opvolgende rechterlijke machtiging voor betrokkene nodig is, bij een hernieuwd verzoek daartoe een duidelijk, bij voorkeur chronologisch verslag van toestandsbeeld van betrokkene en het daaruit voortkomend ernstig nadeel over te leggen. Dit voorkomt mogelijk toekomstige (naar de indruk van de rechtbank betrokkene en zijn familie tamelijk belastende) discussies over het ziektebeeld en/of het ernstig nadeel
5.7.
Het meer of anders verzochte zal aldus worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf voor [betrokkene], geboren op [geboortedag] 1937 in [geboorteplaats];
6.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 21 maart 2026;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025 door mr. Van Dun, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos, griffier en op schrift gesteld op 27 maart 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.