ECLI:NL:RBZWB:2025:1735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
02-262589-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot afpersing en veroordeling voor poging tot dwang met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 16 augustus 2024 heeft geprobeerd een tankstation in Tilburg te overvallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot afpersing, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank oordeelde echter dat de poging tot dwang wel wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had geprobeerd twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te dwingen geld en een telefoon af te geven door middel van bedreiging en geweld. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte handelde vanuit een waanstoornis, maar dat hij desondanks in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn daden te begrijpen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is niet-ontvankelijk verklaard omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-262589-24
vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. A. Verhoeven, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 augustus 2024 heeft geprobeerd een [tankstation] in Tilburg te overvallen, dan wel dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen een geldbedrag en een telefoon af te geven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de poging tot afpersing en ook niet voor de poging tot dwang, omdat verdachte niet het oogmerk had om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft gehandeld vanuit zijn ziekte en het was slechts zijn bedoeling om gearresteerd te worden, zodat hij bij de politie “naar binnen” kon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is op 16 augustus omstreeks 21:15 uur bij het politiebureau aan de Karel Boddenweg in Tilburg geweest met een hulpvraag. Hij voelde zich bedreigd en wilde naar binnen. Hij wilde dat de politie ervoor zou zorgen dat hij veilig was en dat ze de crisisdienst zouden bellen. Dit werd geweigerd, waarop verdachte heeft gezegd dat hij er wel voor zou zorgen dat hij binnen zou komen te zitten. Verdachte is vervolgens het [tankstation] aan de [straat] in Tilburg binnengegaan en heeft daar tegen de kassière [slachtoffer 1] meermaals gezegd dat hij geld wilde. Daarbij heeft hij ook geroepen dat het een overval was, dat hij iets uit zijn broek zou halen als hij geen geld kreeg en dat zij de deur moest open doen. Ook heeft hij aan het raam van de kassa getrokken en tegen de deur van de kassa aan getrapt. Daarnaast heeft hij tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij haar telefoon moest geven, heeft hij haar tegen de balie aangedrukt, gezegd dat ze op de grond moest gaan liggen en geprobeerd haar tegen de grond te duwen. Verdachte is vervolgens door de politie aangehouden.
Geen afpersing, wel dwangVerdachte wist dat hij wat hij deed strafbaar was. Hij wilde het als een echte overval doen lijken, zodat de kassière de noodknop zou indrukken. Er kan echter niet worden vastgesteld dat hij het oogmerk had om zichzelf wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte had namelijk slechts de bedoeling om “naar binnen” te mogen.
De verdachte zal daarom van de ten laste gelegde poging tot afpersing worden vrijgesproken.
De rechtbank acht een poging tot dwang wel wettig en overtuigend bewezen, aangezien verdachte heeft geprobeerd aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door (bedreiging met) geweld “wederrechtelijk te dwingen iets te doen”, namelijk het geven van geld en/of een telefoon.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 augustus 2024 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [tankstation] Tilburg en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld en feitelijkheden gericht tegen die ander en derden, te weten voornoemde [tankstation] Tilburg en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag en een telefoon, hebbende verdachte
- zich naar het [tankstation] in Tilburg begeven en aldaar tegen [slachtoffer 1] geroepen "Doe die deur open!" en "Geef me het geld!" en "Wat nee, dit is een overval!" en daarbij
- aan de glazen wand voor het kassagedeelte getrokken en geschopt tegen de deur en daarbij
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd gezegd "Geef me je telefoon!" en
- die [slachtoffer 2] voornoemd met kracht vastgepakt en die [slachtoffer 2] voornoemd tegen de balie aangedrukt en daarbij geroepen "Geef me geld, anders pak ik iets uit mijn broek!" en daarbij
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd geroepen dat zij op de grond moest gaan liggen en geprobeerd die [slachtoffer 2] voornoemd naar de grond te duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte strafbaar. De officier van justitie volgt de conclusie van de psycholoog, dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend, niet. Verdachte heeft actief de keuze gemaakt om naar het tankstation te gaan. Hij was zich er bewust van dat hij iets strafbaars deed. De wilsvrijheid was weliswaar ingeperkt, maar niet afwezig. Verdachte is om die reden verminderd toerekeningsvatbaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het psychologisch onderzoek blijkt dat het tenlastegelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
In het psychologisch onderzoek van Pro Justitia van 22 november 2024, samen met de beantwoording van de vragen van de officier van justitie van 11 maart 2025, wordt geadviseerd om het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen. Verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een waanstoornis, waarbij zijn handelen vanuit die waanstoornis werd gestuurd. Zijn angst, voortkomend uit zijn waan, leidde tot gedrag waarvan hij wist dat hij daarvoor opgepakt zou worden door de politie. Verdachte heeft zijn gedrag bewust ingezet als instrument om opgepakt te worden waarbij hij geen rekening hield met de gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit aan een waanstoornis leed. Ook staat het bewezen verklaarde feit in rechtstreeks verband met de waanstoornis van verdachte. Maar de rechtbank volgt het advies van de psycholoog niet dat het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Uit het dossier en de verklaringen van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte voor, tijdens en na de strafbare feiten de strekking, de wettelijke en de morele ongeoorloofdheid en de context van zijn gedragingen in ieder geval tot op zekere hoogte heeft kunnen begrijpen en ook in staat was overeenkomstig dat begrip zijn wil te vormen. Zo heeft hij bewust de keuze gemaakt om het tankstation te gaan overvallen, nadat hij niet kreeg wat hij wilde bij zijn bezoek aan het politiebureau. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij zich niet serieus genomen voelde toen hij om geld vroeg in het tankstation, en om die reden ging schreeuwen en dreigen om zijn eis kracht bij te zetten. Verdachte was zich er bewust van dat hij iets strafbaars deed en hij wilde dat dit zoveel mogelijk als echt overkwam. Tot slot heeft hij ter zitting verklaard dat hij na zijn aanhouding bij de politie zoveel mogelijk verklaarde op een manier dat het echt leek dat hij een overval wilde plegen, omdat hij bang was dat de verbalisant hem anders vrij zou laten. Dat hij dit gedrag heeft ingezet met als doel om gearresteerd te worden neemt niet weg dat hij bewuste keuzes heeft gemaakt en dat hij, toen hij de feiten beging, in enige mate in staat was om een afweging te maken en voldoende in staat was om de wederrechtelijkheid van zijn gedragingen te begrijpen. Het handelen van de verdachte werd daarbij in overwegende mate maar niet volledig bepaald door zijn stoornis. Dit betekent dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 400 dagen, waarvan 295 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opgelegd te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot dwang tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij heeft hij onder meer dreigende taal gebruikt, tegen de deur van de kassa getrapt, [slachtoffer 2] vastgepakt en geprobeerd haar tegen de grond te werken. Door de gedragingen van verdachte heeft hij overlast veroorzaakt en hebben beide aangevers zich bedreigd gevoeld.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt er rekening mee dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Ook wordt rekening gehouden met het advies van de reclassering van 5 december 2024. De reclassering schat het recidiverisico in op gemiddeld en het risico op letsel als laag. Zij vindt het noodzakelijk dat verdachte ambulante (en medicamenteuze) behandeling krijgt om de risico’s te beperken. Ook wil zij aandacht voor het middelengebruik. Daarom adviseert zij om als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en het meewerken aan middelencontrole op te leggen.
Straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank heeft het voorarrest berekend op 105 dagen en het is dus niet de bedoeling dat verdachte terug naar de gevangenis gaat. De door de reclassering voorgestelde voorwaarden worden bij het voorwaardelijke strafdeel opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 1.200,- voor immateriële schade als gevolg van de poging tot dwang.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c, 45 en 284 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot afpersing;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
een poging tot een ander door geweld, feitelijkheden, bedreiging met geweld en feitelijkheden, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
-
stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door forensisch ambulant centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start reeds na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, of observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd:
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2025.
Mr. H. Remerie en mr. D.L.J. Martens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Tilburg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een telefoon, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [tankstation] Tilburg en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] of aan een derde toebehoorde(n), hebbende verdachte
- zich naar het [tankstation] in Tilburg begeven en aldaar (tegen [slachtoffer 1] ) geroepen "Doe die deur open!" en/of "Geef me het geld!" en/of "Wat nee, dit is een overval!" en/of
- aan de glazen wand voor het kassagedeelte getrokken en/of geschopt tegen de deur en/of
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd gezegd "Geef me je telefoon" en/of
- die [slachtoffer 2] voornoemd met kracht vastgepakt en/of die [slachtoffer 2] voornoemd tegen de balie aangedrukt/ aangeduwd en/of vervolgens/daarbij geroepen "Geef me geld, anders pak ik iets uit mijn broek!" en/of
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd geroepen dat zij op de grond moest gaan liggen en/of geprobeerd die [slachtoffer 2] voornoemd naar de grond te duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2024 te Tilburg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [tankstation] Tilburg en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten voornoemde [tankstation] Tilburg en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten de afgifte van een geldbedrag en/of een telefoon,
hebbende verdachte
- zich naar het [tankstation] in Tilburg begeven en aldaar (tegen [slachtoffer 1] ) geroepen "Doe die deur open!" en/of "Geef me het geld!" en/of "Wat nee, dit is een overval!" en/of (vervolgens/daarbij)
- aan de glazen wand voor het kassagedeelte getrokken en/of geschopt tegen de deur en/of (vervolgens/daarbij)
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd gezegd "Geef me je telefoon!" en/of
- die [slachtoffer 2] voornoemd met kracht vastgepakt en/of die [slachtoffer 2] voornoemd tegen de balie aangedrukt/ aangeduwd en/of vervolgens/daarbij geroepen "Geef me geld, anders pak ik iets uit mijn broek!" en/of (vervolgens/daarbij)
- tegen die [slachtoffer 2] voornoemd geroepen dat zij op de grond moest gaan liggen en/of geprobeerd die [slachtoffer 2] voornoemd naar de grond te duwen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)