ECLI:NL:RBZWB:2025:1734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
02-223368-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en bedreiging van politieagenten met een mes

Op 10 juli 2024 heeft de verdachte in Breda geprobeerd de heer [slachtoffer] te doden door hem met een mes in de lies te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 17.694,22, en aan de politieagenten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] elk € 525,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op de politieagenten, omdat er geen bewijs was voor een begin van uitvoering van dat misdrijf. De zaak is behandeld op de zitting van 12 maart 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de psychische toestand van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-223368-24
vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting van 9 oktober 2024 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een (poging tot) zware mishandeling door [slachtoffer] met een mes in zijn lies/been te steken;
zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een bedreiging van politieambtenaren [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] door dreigend met een mes naar hen toe te rennen/lopen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de lies van [slachtoffer] heeft gestoken, hetgeen volgens haar een poging tot doodslag oplevert. Voor feit 2 geldt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat geen sprake is van een begin van uitvoering. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de politieambtenaren heeft bedreigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van [slachtoffer] . Hij bepleit dan ook vrijspraak van het primair tenlastegelegde van feit 1. De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan echter wel worden bewezen. Voor feit 2 geldt dat verdachte voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde bedreiging van de politieambtenaren kan wel worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 (poging doodslag, zware mishandeling of poging zware mishandeling)
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 10 juli 2024 rond 10.15 uur in Breda op het Chasseveld en de Claudius Prinsenlaan liep met een mes in zijn rechterjaszak. Dit mes heeft een lengte van 32 centimeter; het lemmet is 19 centimeter lang en 3 centimeter dik. Verdachte liep op genoemde plaats en tijdstip [slachtoffer] , die naar zijn werk liep, tegemoet en heeft hem met dit mes in zijn linkerlies gestoken. Hierdoor is aan [slachtoffer] letsel toegebracht, namelijk een steekwond van 5 centimeter lang en 10 centimeter diep.
(Voorwaardelijk) Opzet
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Het is niet gebleken dat verdachte de wil had om [slachtoffer] te doden. Van ‘vol’ opzet op de dood is dan ook geen sprake. De volgende vraag is of sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden.
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het steken met een mes in de (linker)lies van een persoon de aanmerkelijke kans op diens overlijden met zich meebrengt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat verdachte met kracht met een groot mes in de lies gestoken heeft. De kracht van de steekbeweging leidt de rechtbank af uit de medische verklaring van 11 juli 2024, waarin staat dat de steekwond 5 centimeter lang en zeker 10 centimeter diep is, en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de omgeving van de liezen slagaderen bevinden. Als deze worden geraakt, treedt ernstig bloedverlies op en levert dat een levensbedreigende situatie op. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de verklaring van getuige [getuige 2] . [getuige 2] is neurochirurg en verklaart dat hij zag dat de slagader van [slachtoffer] bijna was geraakt. Het raken van de slagader met een dergelijk formaat mes zou volgens hem tot een interne bloeding en daarmee tot de dood kunnen leiden.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte met zijn handelen die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust heeft aanvaard. Gelet op de grootte van het mes, de kracht waarmee is gestoken en de plaats waar verdachte heeft gestoken, is het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van [slachtoffer] gericht, dat verdachte daarmee bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Feit 2 (poging doodslag/zware mishandeling of bedreiging politieambtenaren)
Vaststelling feiten
Nadat verdachte [slachtoffer] met een mes in de lies gestoken had, rende [slachtoffer] naar een groepje politieagenten die bij het politiebureau stonden aan de overkant van de weg. Verdachte liep achter [slachtoffer] aan. De politieagenten hielden verdachte aan en probeerden hem te boeien. Verdachte wist daaraan echter te ontkomen en liep met versnelde pas richting politieagent [politieambtenaar 2] . Verdachte had toen het mes in zijn zak. Halverwege veranderde hij van richting, en liep met versnelde pas richting politieagent [politieambtenaar 1] , terwijl hij het mes uit zijn zak haalde. Verdachte werd diverse keren getaserd, en viel uiteindelijk op de grond neer. Op dat moment had politieagent [politieambtenaar 1] al zijn vuurwapen getrokken. Uiteindelijke werd verdachte door de politieagenten overmeesterd.
Poging doodslag / zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de vaststaande feiten niet kan worden geconcludeerd dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, die gericht was op de voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf, namelijk het doden of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de politieagenten [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 1] . Het lopen met versnelde pas in de richting van de politieagent [politieambtenaar 2] met een mes in de jaszak of richting politiegent [politieambtenaar 1] met een mes in de hand is daartoe onvoldoende. Het voorgaande betekent dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Bedreiging
Uit de vaststaande feiten leidt de rechtbank af dat de bedreiging van de politieagenten [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 1] door verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Aangezien verdachte ten aanzien van de bedreiging een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 12 maart 2025;
- de aangifte van [politieambtenaar 1] van 10 juli 2025;
- de aangifte van [politieambtenaar 2] van 10 juli 2025.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 juli 2024 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de
linkerlies heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 (
subsidiair)
op 10 juli 2024 te Breda de heer [politieambtenaar 1] en de heer [politieambtenaar 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
meteen mes
(in de hand
)dreigend in de richting van die [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] te rennen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie om als bijzondere voorwaarde toe te voegen dat verdachte zich inspant voor het hebben en houden van dagbesteding. Tot slot vordert de officier van justitie een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid meegenomen moet worden in de straftoemeting. De verdediging verzoekt om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 11 maanden, omdat dat zou betekenen dat verdachte zijn woning – die nog tot en met mei 2025 beschikbaar voor hem is – kan behouden. Behoud van zijn woning is van belang in verband met het creëren van een stabiele woonomgeving. Gedacht kan worden aan een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het toevoegen van een bijzondere voorwaarde omtrent dagbesteding is niet nodig. Er is geen bezwaar tegen een contactverbod met [slachtoffer] en tegen een voorwaarde die het toedienen van medicatie door middel van een depot inhoudt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem in zijn linkerlies te steken. Door de steekwond moest [slachtoffer] direct worden geopereerd. Geconstateerd is dat de slagader net niet is geraakt. Verdachte heeft hiermee geen respect voor andermans leven getoond. Verder heeft hij een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat het genezingsproces de nodige tijd in beslag heeft genomen en dat [slachtoffer] daar momenteel nog veel hinder van ondervindt. Ook in mentaal opzicht heeft het feit een grote impact op [slachtoffer] gehad. Hij is sinds het incident (deels) arbeidsongeschikt geraakt en werkt op dit moment nog niet volledig. Ook is hij erg angstig geworden door wat hem – plotseling en zonder enige aanleiding op klaar lichte dag – is overkomen. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van politieambtenaren. De rechtbank acht deze bedreiging ernstig, omdat het gaat om politieambtenaren die hun werk uitoefenden. De bedreiging was dermate ernstig dat politieambtenaar [politieambtenaar 1] zijn vuurwapen trok. Daarnaast heeft de bedreiging bij de politieambtenaren angstgevoelens en slapeloze nachten veroorzaakt, zoals ook uit de aangiftes en de schriftelijke toelichting van de vorderingen tot schadevergoeding naar voren is gekomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen het reclasseringsrapport van [reclasseringswerker] van 4 december 2024 en het rapport van de psychiater prof. dr. [psychiater] van 19 oktober 2024. Uit het rapport van de psychiater volgt dat bij verdachte op 27-jarige leeftijd schizofrenie is vastgesteld. Daarvoor is hij behandeld bij GGZ Breburg. Ook is sprake van misbruik van cannabis. Verdachte was voor de ten laste gelegde feiten al een paar weken gestopt met zijn medicatie en sinds een week ook met cannabis. Hij was in toenemende mate achterdochtig en had last van paranoïde hallucinaties en wanen. Op het moment van de ten laste gelegde feiten was verdachte fors psychotisch. Hij had slecht geslapen, hij was angstig en hij had het idee dat hij het slachtoffer was van een complot. Ook hoorde hij stemmen in zijn hoofd. Verdachte was niet goed in staat om de realiteit te toetsen en zijn gedrag te sturen. Omdat deze problematiek aanwezig was tijdens het tenlastegelegde en de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloedde, adviseert de psychiater het tenlastegelegde in een sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, waarbij hij uitdrukkelijk overweegt dat de mate van ontoerekeningsvatbaarheid zodanig groot is dat hij ook volledige ontoerekeningsvatbaarheid heeft overwogen, maar uiteindelijk verworpen.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusies en het advies van de deskundige en gaat daarom uit van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Daarnaast volgt uit het rapport van de psychiater dat bij verdachte sprake is van een matig hoog risico op recidive van gewelddadig gedrag. Dit is met name afhankelijk van zijn psychiatrische behandeling, medicatietrouw en cannabismisbruik, omdat deze van invloed zijn op zijn (paranoïde) psychotische klachten. De psychiater is daarom van oordeel dat een (ambulante) forensische behandeling bij een forensische polikliniek of het forensisch FACT team van GGZ Breburg als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk straf(deel) nodig is om het recidivegevaar te verkleinen. De reclassering onderschrijft dit advies en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en een middelencontrole.
Verder heeft de psychiater in zijn rapport verklaard dat het goed is voor verdachte om een daginvulling en/of sociale contacten te hebben tegen zijn eenzaamheid. De reclassering heeft dit advies niet overgenomen in het rapport, maar de reclassering heeft op de zitting verklaard dat zij dit advies goed kan volgen. Verder heeft de psychiater in de brief van 15 januari 2025 de behandelaars van verdachte in overweging gegeven om te kiezen voor een depot antipsychoticum ter voorkoming van recidiverisico’s.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft op zitting toegelicht dat hij tijdens het begaan van de strafbare feiten in een psychotische toestand verkeerde. Hij begrijpt wat zijn gedrag voor gevoelens heeft opgeroepen bij de slachtoffers. Verdachte heeft meermaals uitgesproken veel spijt te hebben van zijn gedrag en heeft verklaard dat hij zich schaamt voor zijn gedrag. De woorden zijn op de rechtbank oprecht overgekomen.
Tot slot houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de voor haar geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Strafmaat
De rechtbank is enerzijds van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Anderzijds is verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zodanig dat de psychiater heeft overwogen te adviseren de feiten niet aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank vindt dit een zwaarwegende strafmatigende factor. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het voor het voorkomen van recidive noodzakelijk is dat verdachte hulp krijgt bij het aanpakken van zijn persoonlijkheidsproblematiek die ten grondslag ligt aan het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank acht preventie en stabiliteit bij verdachte van groot belang. Het is voor zowel verdachte als de samenleving van belang dat de gediagnosticeerde schizofrenie bij verdachte wordt behandeld om recidive tegen te gaan. Daarvoor is onder meer nodig dat verdachte stabiliteit heeft. Het behoud van zijn woning kan daarbij een belangrijke factor zijn.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in de beslissing zijn opgenomen, passend en geboden is.
Gelet op het rapport van de psychiater en de toelichting van de reclassering ter zitting, zal de rechtbank ook als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zich zal inspannen voor een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding.
De rechtbank is zich bewust dat zij geen deskundige is op medisch gebied, zodat zij, gelet op eventuele nadelen, niet kan vaststellen of voor wat betreft medicatie een depot in het geval van verdachte nuttig voorkomt. De rechtbank geeft de behandelaars in overweging om het advies van de psychiater voor het gebruik van een depot op te volgen.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het handelen van verdachte bij [slachtoffer] een gevoel van angst heeft opgeroepen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] op te leggen, omdat [slachtoffer] een willekeurige slachtoffer van verdachte is.
Gelet op de aard en ernst van de problematiek van verdachte zal de rechtbank de proeftijd op drie jaar vaststellen, zodat verdachte langdurig kan worden begeleid.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 27.694,22, voor feit 1, waarvan
€ 2.694,22 materiële schade en € 25.000,- immateriële schade, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiële schadevergoeding van € 2.694,22 acht de rechtbank voldoende onderbouwd. Deze kosten zijn bovendien ook niet door de verdediging betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. In zoverre is de vordering toewijsbaar.
Immateriële schade
Benadeelde heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige lichamelijke en geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Niet weersproken is dat hij als gevolg van het feit (deels) arbeidsongeschikt is geraakt, psychische problemen heeft en fysieke beperkingen kent. Nu sprake is van lichamelijk letsel komt de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan, voor zover die thans zijn vast te stellen, en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, oordeelt de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 15.000,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De vordering van immaterieel nadeel zal tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2]
De benadeelde partijen vorderen ieder een schadevergoeding van € 525,- voor feit 2, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2024.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelden hebben naar het oordeel van de rechtbank beide voldoende onderbouwd dat zij zodanige nadelige geestelijke gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte dat, mede gelet op de aard en de ernst van de normschending, sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vindt de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 525,- billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal beide vorderingen toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf het tijdstip waarop de feiten werden gepleegd.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en dat feit 1 is begaan met behulp van het voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Poging tot doodslag;
feit 2, subsidiair:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 5 werkdagen na onherroepelijk zijn van het vonnis telefonisch meldt bij Reclassering Nederland via telefoonnummer 088-8041504 (Langendijk 34 te Breda) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door het FACT team van GGZ Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en zal na aanmelding via IFZO overgaan in een behandelverplichting. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen (eventueel in de vorm van een depot antipsychoticum, zulks ter beoordeling van zijn behandelaar), als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie en observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen, waaronder een depot antipsychoticum, van medicijnen vallen (eventueel in de vorm van een depot antipsychoticum, zulks ter beoordeling van zijn behandelaar), als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het hebben en houden van dagbesteding. Verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
- van
rechtswege geldende voorwaardendaarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 17.694,22, waarvan € 2.694,22 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feit 1), € 17.694,22 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 123 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[politieambtenaar 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [politieambtenaar 1] van € 525,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[politieambtenaar 1] (feit 2), € 525,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[politieambtenaar 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [politieambtenaar 2] van € 525,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[politieambtenaar 2] (feit 2), € 525,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
10 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK Mes (Omschrijving: Zwart), voorwerpnummer PL2000-2024173467-G2747025;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en
P.L. Cheung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2025.
De voorzitter en de griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de
(linker)lies, in elk geval in het (linker)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, aan de heer [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of blijvend litteken in/op de
(linker)lies, in elk geval in/op het (linker)been, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)lies, in elk geval in het (linker)been te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de heer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker)lies, in elk geval in het (linker)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [politieambtenaar 1] en/of de heer [politieambtenaar 2]
opzettelijk van het leven te beroven en/of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand heeft gepakten/of
- met voornoemd mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) naar en/of in de richting van die [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] is gerend en/of gelopen;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland, de heer [politieambtenaar 1] en/of de heer [politieambtenaar 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand te pakken en/of
- met voornoemd mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (dreigend) naar en/of in de richting van die [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2] te rennen en/of lopen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)