Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding in kort geding van 18 februari 2025 met producties,
- de producties van [verhuurder] ,
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder B.V. De verhuurder vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte wegens een huurachterstand van 20 maanden, alsook betaling van de huurachterstand en een contractuele boete. De huurovereenkomst was aangegaan voor de duur van twee jaar en was sindsdien jaarlijks verlengd. De huurder had vanaf januari 2023 de huurbetalingen niet meer volledig voldaan en na augustus 2023 was er geen betaling meer gedaan. De verhuurder had een spoedeisend belang bij de vordering, mede door een dreigende last onder dwangsom van de gemeente wegens illegale bewoning van het gehuurde. De huurder is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek werd verleend. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand zo ernstig was dat het aannemelijk was dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zou worden ontbonden. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de betaling van de huurachterstand en de contractuele boete. De kantonrechter oordeelde dat de gevorderde boete van € 7.500,00 op basis van de huurovereenkomst toewijsbaar was, maar de verdere boete vanaf februari 2025 werd afgewezen. De totale vordering van de verhuurder werd vastgesteld op € 28.002,39, inclusief proceskosten. De huurder werd veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis.