ECLI:NL:RBZWB:2025:1711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
BRE 25/739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening sluiting woning op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die tegen het besluit van de burgemeester van Steenbergen is ingediend, behandeld. De burgemeester had op 20 januari 2025 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na een melding van de politie dat er verdovende middelen in de woning aanwezig waren. Verzoeker, die alleen in de woning woont en twee minderjarige kinderen heeft die niet bij hem wonen, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om opschorting van de sluiting. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 11 maart 2025, waarbij de gemachtigde van verzoeker en de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de omstandigheden van de zaak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de sluiting van de woning kan worden uitgevoerd zoals aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/739 VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Stolting),
en

de burgemeester van de gemeente Steenbergen

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Stadlander te Bergen op Zoom (Stadlander).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 20 januari 2025 (bestreden besluit) om de woning waarin verzoeker woont, gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning), te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester, vergezeld van [naam] . Namens Stadlander is niemand verschenen.

Feiten en omstandigheden

2. Verzoeker woont alleen in de woning. Hij heeft twee minderjarige kinderen van veertien en zestien jaar oud, maar die wonen niet bij hem. Verzoeker huurt deze woning van Stadlander.
Uit een bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Zeeland - West-Brabant van 28 november 2024 blijkt dat de politie op 12 november 2025 informatie (de melding) heeft ontvangen dat de bewoner van de woning zou handelen in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze melding is de politie de woning op 25 november 2024 binnengegaan. Nadat verzoeker de reden van komst is medegedeeld, heeft hij een kleine hoeveelheid verdovende middelen, vermoedelijk hennep, aan de verbalisanten overhandigd. Bij doorzoeking van de woning troffen verbalisanten in de woonkamer een boodschappentas, met daarin een geldkistje waarin 74,51 gram MDMA-kristallen (indicatief positief getest) zat. Daarnaast zijn de volgende spullen aangetroffen: diverse lege gripzakjes met resten amfetamine, diverse lege gripzakjes met resten MDMA-poeder, diverse drugs-gerelateerde producten en diverse weegschaaltjes en zakjes.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de burgemeester in een brief van 17 december 2024 aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Ook Stadlander is over het voornemen bericht. Verzoeker heeft tegen het voornemen van de burgemeester een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker gelast om op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 3 februari 2025 voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft de burgemeester verzocht om opschorting van het bestreden besluit tot 10 februari 2025. De burgemeester heeft bij e-mail van 31 januari 2025 hiermee ingestemd.
Op 7 februari 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Op 10 februari 2025 heeft de burgemeester de effectuering van het bestreden besluit opgeschort in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Gronden

3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht om schorsing van het bestreden besluit.
3.1.
Volgens verzoeker heeft de burgemeester in algemene zin de bevoegdheid om tot sluiting van woningen en lokalen over te gaan. Het besluit is echter onzorgvuldig tot stand gekomen. De burgemeester heeft volgens verzoeker niet concreet gemotiveerd dat vanuit de woning is gehandeld of dat er overlast werd ondervonden door de drugs bij verzoeker thuis. De aangetroffen, gebruikte gripzakjes, de hennepresten en een spiegel met wit poeder en toebehoren duiden eens te meer op eigen gebruik van de drugs. Daarbij komt dat verzoeker, buiten een verkeersovertreding, nooit met justitie in aanraking is geweest. Zijn woning ligt ook niet in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Ook contant geld, wat gebruikelijk is bij drugshandel, is niet aangetroffen. Sluiting is volgens verzoeker dan ook geen noodzakelijk middel. Volstaan kan worden met een waarschuwing.
3.2.
Vervolgens stelt verzoeker dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke belangen. Door een aantal levensgebeurtenissen (einde van zijn relatie, geen contact meer met zijn kinderen en verlies van zijn baan) is verzoeker drugs gaan gebruiken en heeft hij minder grip op zijn leven en leefomstandigheden gekregen. Hij heeft van begin af aan aangegeven dat de drugs voor eigen gebruik waren en is ook verantwoordelijk voor het bezit van de MDMA. Door sluiting zal hij echter dakloos worden en loopt hij het risico dat Stadlander de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal ontbinden. Het besluit raakt hem daarom disproportioneel en is onevenwichtig.

Wat is het (wettelijk) kader?

4. De relevante wettelijke bepalingen en regelgeving zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
6. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
6.1.
Als gevolg van het bestreden besluit wordt de door verzoeker gehuurde woning gesloten voor de duur van drie maanden. Gelet op de aard van de zaak is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van het bestreden besluit.
Wat is tussen partijen in geschil?
7. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij mede aan de hand van de gronden van verzoeker, of de burgemeester bevoegd was om te besluiten tot sluiting van de woning en, zo ja, of de burgemeester zijn bevoegdheid heeft kunnen gebruiken.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de bevoegdheid van de burgemeester om te besluiten tot sluiting van een woning niet betwist en ook niet dat de sluiting een geschikt middel is om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft. Verzoekers gronden zien op het door de burgemeester kunnen gebruiken van de bevoegdheid tot sluiting van de woning, en dan met name op de noodzakelijkheid van de sluiting en op zijn persoonlijke omstandigheden.
Heeft de burgemeester zijn bevoegdheid om de woning te sluiten kunnen gebruiken?
8. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of, en zo ja op welke wijze, hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de beschikking over het Damoclesbeleid district de Markiezaten/gemeente Steenbergen 2020 (de beleidsregels).
8.1.
Het bestreden besluit is conform de beleidsregels. In artikel 5.2 van de beleidsregels staat dat bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning een sluiting voor de duur van drie maanden volgt.
8.2.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
8.3.
De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning heeft besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022. [1] De voorzieningenrechter maakt in lijn met voormelde uitspraak bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid tussen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting als maatregel. Hiervoor is al aangegeven dat het geschil zich beperkt tot de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid. De voorzieningenrechter gaat daarom in op deze onderdelen.
Noodzakelijkheid
8.4.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van de woning nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand beëindigd. Daarmee wordt beoogd het pand aan drugscriminaliteit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen-) weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Sluiting kan noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging in een kwetsbare wijk. [2]
8.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de sluiting van de woning noodzakelijk is. De burgemeester heeft daarbij in aanmerking genomen dat de politie naar aanleiding van een melding een onderzoek is gestart. Deze melding hield in dat verzoeker zou handelen in verdovende middelen en dat deze middelen door heel de woning zouden liggen. Het zou gaan om speed, ecstasy, wiet en hasj. Volgens de burgemeester is sprake van een ernstig geval, omdat in de woning een grote hoeveelheid harddrugs, namelijk circa 149 keer de maximale gebruikershoeveelheid, en resten van andere soorten hard- en softdrugs zijn aangetroffen. Daarnaast waren in de woning diverse verpakkingsmaterialen (gripzakjes en weegschaaltjes) aanwezig. Deze materialen duiden op drugshandel. Dat geen contant geld is aangetroffen, doet daar niet aan af. De woning vormt daarom volgens de burgemeester een schakel in de keten van drugshandel. Een tijdelijke sluiting is noodzakelijk.
8.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker alleen heeft gesteld, maar niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd, dat geen sprake was van handel in en/of verkoop en overlast van drugs. Hoewel verzoeker heeft aangevoerd dat hij de drugs voor eigen gebruik in huis had, is met deze enkele stelling onvoldoende aannemelijk dat de drugs niet voor handel bestemd waren. De voorzieningenrechter stelt vast, zoals verzoeker ook heeft aangevoerd, dat in de bestuurlijke rapportage een concrete omschrijving van het aantal verpakkingsmaterialen en/of aanvullende foto’s daarvan ontbreken. Ondanks dat moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden vastgesteld dat sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs én van aanwezigheid van materialen die duiden op drugshandel. De voorzieningenrechter acht op basis daarvan en mede gelet op de grote hoeveelheid drugs en het feit dat de politie een melding over de aanwezigheid van en handel in drugs in de woning heeft ontvangen aannemelijk dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld,. Dat oordeel verandert niet door de afwezigheid van aanwijzingen voor loop of (andere) overlast vanuit of rondom de woning in verband met de aanwezigheid van de harddrugs.
8.7.
Van een zichtbare tijdelijke sluiting gaat, zoals de burgemeester schrijft in het bestreden besluit, een signaal uit aan drugscriminelen dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. Gelet op het voorgaande wordt verzoeker niet gevolgd in het standpunt dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich, gelet op de ernst en de omvang van de overtreding en met het oog op herstel van de openbare orde, op het standpunt heeft mogen stellen dat het noodzakelijk is om de woning te sluiten.
Evenwichtigheid van de sluiting
8.8.
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoner niet kan terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt. [3]
8.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester sluiting als maatregel ook evenwichtig heeft kunnen achten. Verzoeker is de enige bewoner. Hij is verantwoordelijk voor wat in de woning gebeurt. Hij heeft erkend dat de drugs van hem zijn en is daarom aan te merken als overtreder. Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid en leidt niet tot het oordeel dat de sluiting onevenredig is. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat hij een dusdanige bijzondere binding met de woning heeft dat sluiting hieraan in de weg zou staan. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het voor verzoeker onmogelijk is om voor drie maanden aan vervangende woonruimte te komen. De burgemeester heeft hem daartoe gewezen op het Ernaartoeteam van de gemeente, dat kan begeleiden bij het zoeken naar (tijdelijke) vervangende woonruimte. Verzoeker heeft er weliswaar op gewezen dat hij het risico loopt dat Stadlander zijn huurovereenkomst zal ontbinden. Zoals in jurisprudentie [4] is overwogen, hoeft dit zich echter niet zondermeer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding. Dat is hier het geval. Er is (vooralsnog) dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de sluiting in het geval van verzoeker onevenwichtig moet worden geacht.
9. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om te besluiten tot sluiting van de woning en dat hij zijn bevoegdheid heeft kunnen gebruiken.

Conclusie en gevolgen

10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10.1.
De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. Dit betekent dat de burgemeester, zoals is aangekondigd, een week na de verzending van deze uitspraak uitvoering mag geven aan het bestreden besluit, waarin verzoeker wordt gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
10.2.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 25 maart 2025 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:84 van de Awb
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
a. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
b. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
c. aanwezig te hebben;
d. te vervaardigen.
Artikel 13b van de Opiumwet
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Damoclesbeleid district de Markiezaten/gemeente Steenbergen 2020 (beleidsregels)
Artikel 2 van de beleidsregels
Definitie drugshandel
In artikel 13b Opiumwet wordt - evenals in deze beleidsregel - onder drugshandel verstaan: de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van soft- en/of harddrugs. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat artikel 13b lid 1 Opiumwet ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn. Het is hierbij niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs heeft geleid tot een verstoring van de openbare orde. De hoeveelheid van de aanwezige drugs kan indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en dat artikel 13b lid 1 van de Opiumwet van toepassing is. Dit is het geval als de hoeveelheid aangetroffen drugs hoger is dan de hoeveelheid die voor eigen gebruik (gebruikershoeveelheid) wordt aangemerkt. Deze hoeveelheid wordt ook wel ‘handelshoeveelheid’ genoemd.
Om de handelshoeveelheid te bepalen, wordt aangesloten bij de aanwijzing Opiumwet van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. Bij de volgende aantallen is er sprake van een handelshoeveelheid:
Softdrugs
- Hennepproducten: Bij een hoeveelheid van meer dan 5 planten wordt in beginsel aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Tevens wordt meer dan 5 gram als handelshoeveelheid gehanteerd;
- Paddo’s: Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram gedroogde paddo’s en/of 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s.

Harddrugs

- Er is sprake van een handelshoeveelheid als er sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 0,5 gram (bijvoorbeeld als er sprake is van meer dan één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet);
- Een eenheid van meer dan 5 ml GHB.
Grotere hoeveelheden dan hierboven genoemd wijzen er op dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Ook wanneer geen hoeveelheid drugs wordt aangetroffen kan uit andere feiten en omstandigheden blijken dat er sprake is van drugshandel op grond waarvan tot sluiting kan worden overgegaan.
Artikel 5.2 van de beleidsregels
Woningen en bijbehorende erven
Harddrugs
Indien zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 13b lid 1 onder a dan wel artikel 13b lid 1 onder b Opiumwet, neemt de burgemeester de volgende maatregelen:
1e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 3 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 2 maanden
2e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 6 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 3 maanden
3e overtreding
Handelshoeveelheid
Sluiting voor 12 maanden
Voorbereidingshandelingen
Sluiting voor 6 maanden
Bijzondere omstandigheden
Bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet kan sprake zijn van verzwarende dan wel verlichtende omstandigheden waardoor een langere/kortere sluitingstermijn wordt gehanteerd. Ook kan de burgemeester ervoor kiezen om in een specifiek geval een waarschuwing op te leggen.

Voetnoten

3.Zie ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 11.1.