Op 25 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben een verstoorde relatie, wat een negatieve impact heeft op de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken aan de benodigde hulpverlening, ondanks dat zij openstaan voor hulp. De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat de minderjarigen onder toezicht moeten worden gesteld voor de duur van twaalf maanden, om hen een veilige opvoedsituatie te bieden en hun ontwikkeling te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn verplicht om mee te werken aan de hulpverlening die noodzakelijk is voor de minderjarigen.