ECLI:NL:RBZWB:2025:1710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/432448 / JE RK 25-365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een verzoekschriftprocedure

Op 25 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen. De ouders, [de moeder] en [de vader], hebben een verstoorde relatie, wat een negatieve impact heeft op de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken aan de benodigde hulpverlening, ondanks dat zij openstaan voor hulp. De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat de minderjarigen onder toezicht moeten worden gesteld voor de duur van twaalf maanden, om hen een veilige opvoedsituatie te bieden en hun ontwikkeling te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn verplicht om mee te werken aan de hulpverlening die noodzakelijk is voor de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432448 / JE RK 25-365
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. mr. A. Koop - van Vliet in Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.J. Bronsveld in Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het mondelinge verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 25 februari 2025, gedaan tijdens de mondelinge behandeling van een door de moeder gestarte verzoekschriftprocedure (geregistreerd onder zaaknummer C/02/421537 / FA RK 24-1886);
- de schriftelijke bevestiging van dat verzoek, met bijlagen, van de Raad, ingekomen bij de griffie op 25 februari 2025.
1.2
Bij voormelde mondelinge behandeling van 25 februari 2025 waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.2
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn de minderjarigen geboren.
2.2
De vader heeft de minderjarigen erkend.
2.3
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.4
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.5
Na het verbreken van de relatie zijn de ouders mondeling een contactregeling overeengekomen. Na de laatste wijziging van deze regeling verbleven de minderjarigen:
- iedere week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:30 uur bij de vader;
- iedere dinsdag en donderdag van 17:00 uur tot 19:30 uur bij de vader en oma vaderszijde.
Tussen de ouders is in geschil of de minderjarigen ook iedere woensdag van 17:00 uur tot 19:30 uur bij de vader zijn.
2.6
Op zondag 4 februari 2024 heeft de vader de minderjarigen niet teruggebracht naar de moeder. Op 8 februari 2024 heeft de vader [minderjarige 2] , door tussenkomst van Veilig Thuis en de politie, teruggebracht naar de moeder, maar [minderjarige 1] niet.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 18 maart 2024 (zaaknummer C/02/419384 / KG ZA 24-90) is de vader veroordeeld om [minderjarige 1] binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan de moeder af te geven.
Onder wijziging van de door de ouders mondeling overeengekomen contactregeling is bepaald dat de vader en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- in de even weken van vrijdag na school tot maandag voor school, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de vader van school worden opgehaald en de vader de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt;
- in de oneven weken op dinsdag en donderdag van 17:00 uur tot 19:00 uur, waarbij oma vaderszijde de minderjarigen om 17:00 uur bij de moeder ophaalt en om 19:00 uur bij de moeder terugbrengt.
De vader is veroordeeld uitvoering te geven aan voormelde vastgestelde voorlopige contactregeling, onder oplegging van een dwangsom.
De Raad is verzocht om vooruitlopend op de (door de moeder) nog aanhangig te maken bodemprocedure een onderzoek te verrichten en rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Komt uitvoering van de door de ouders onder begeleiding van Veilig Thuis overeengekomen contactregeling tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Zo nee, hoe dient de contactregeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
2.8
De moeder heeft op 15 april 2024 bij deze rechtbank verzoeken ingediend tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar, tot wijziging van de tussen de ouders overeengekomen contactregeling en tot vaststelling van een vakantie- feestdagen en bijzondere dagen regeling (zaaknummer C/02/421537 / FA RK 24-1886). De vader heeft zelfstandig verzocht tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] , vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem, wijziging van de tussen de ouders overeengekomen contactregeling en een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte.
De mondelinge behandeling van deze verzoeken heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Op voormelde verzoeken is bij beschikking van heden beslist. Het hoofdverblijf van [minderjarige 1] is bij de moeder bepaald, er is een reguliere contactregeling vastgesteld alsook een vakantie- feestdagen en bijzondere dagen regeling. De beslissing op het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] is aangehouden tot 9 december 2025 pro forma in afwachting van bericht van de advocaten van partijen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

3.Het verzoek

De Raad heeft op basis van de stukken, waaronder de raadsrapporten die op 30 augustus 2024 en op 29 oktober 2024 zijn uitgebracht in de verzoekschriftprocedure met zaaknummer C/02/421537 / FA RK 24-1886, en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht grote zorgen over het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarigen, en dan met name ten aanzien van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] vertoont agressief gedrag in zodanige mate dat school handelingsverlegen is en zich afvraagt of [minderjarige 1] op de huidige school kan blijven. Inmiddels is de [training] (intern op school) voor beide minderjarigen afgerond, maar blijkt dat dit niet voldoende is, in ieder geval voor [minderjarige 1] . Inzet van het CJG, middels speltherapie, is nodig. Dit is tot op heden echter niet van de grond gekomen. Op school is zichtbaar wanneer de minderjarigen het weekend bij de vader zijn geweest, in die zin dat [minderjarige 1] niet goed in zijn vel zit. Daarnaast zijn er signalen dat [minderjarige 1] angst heeft en zich kennelijk niet veilig voelt bij de vader. [minderjarige 1] wenst ook dat oma vaderszijde aanwezig is bij het contact met zijn vader. Het lukt de ouders niet om tot samenwerking te komen. Hulpverlening komt voor de minderjarigen, maar ook voor de ouders niet van de grond waardoor de zorgelijke situatie blijft bestaan. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over een verwijzing van de ouders en de minderjarigen voor hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod, maar daar hebben de ouders, hun advocaten en de Raad geen vertrouwen in gezien het patroon dat tussen de ouders al jaren voortduurt. Gezien dit alles is volgens de Raad een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar nodig. De minderjarigen groeien op dit moment zodanig op dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van die bedreiging, wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. De ouders worden in staat geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbare termijn te dragen.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
4.2
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard de zorgen van de Raad te erkennen en te onderschrijven. Tussen de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding, die zijn weerslag heeft op de minderjarigen en hen belast. De door de Raad geadviseerde hulpverlening voor zowel de ouders als de minderjarigen komt tot op heden niet van de grond, terwijl de noodzaak van deze hulpverlening door de ouders wel wordt gezien. De samenwerking tussen de ouders verloopt moeizaam, en het lukt hen niet om samen de hulpverlening georganiseerd te krijgen. Beide ouders staan open voor hulpverlening, maar schatten in dat de hulpverlening die in het kader van het Uniform Hulpaanbod geboden kan worden - gezien de problematiek die speelt - te licht zal zijn en dus niet afdoende. Inzet van hulpverlening in het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling wordt nodig geacht om bestaande patronen, die de ouders in de weg staan om stappen vooruit te zetten, te doorbreken. Daarnaast zijn de zorgen over de minderjarigen, met name ten aanzien van [minderjarige 1] , groot. De minderjarigen lopen vast in hun ontwikkeling waarbij [minderjarige 1] in toenemende mate complex gedrag laat zien.
4.3
De kinderrechter is op basis van het vorenstaande van oordeel dat ten aanzien van beide minderjarigen gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Er bestaan ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en hun opvoedomgeving. Als gevolg van de voortdurende strijd tussen de ouders bevinden de minderjarigen zich in een belaste en spanningsvolle situatie. Dit staat een onbelast contact tussen de minderjarigen en hun beide ouders in de weg. Daarnaast ontbreekt het tussen de ouders aan communicatie en samenwerking. De hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht om voormelde zorgen weg te nemen dan wel te verminderen, komt niet van de grond. Betrokkenheid van onder meer Veilig Thuis is bovendien ontoereikend gebleken. Het lukt de ouders niet om samen verandering in de situatie te brengen. Dit maakt dat de kinderrechter hulpverlening vanuit het gedwongen kader noodzakelijk acht om de belangen van de minderjarigen zo goed mogelijk te kunnen behartigen. Belangrijk is dat er zicht komt op de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de ouders en dat er regie gevoerd gaat worden met betrekking tot de hupverlening voor zowel de minderjarigen als de ouders. Daarbij is geen sprake (meer) van vrijblijvendheid; de ouders zijn verplicht om aan de benodigde hulpverlening hun medewerking te verlenen.
4.4
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium bedoeld in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , conform het verzoek van de Raad, en met instemming van de ouders, onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
4.5
Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval gewerkt te worden aan de volgende doelen:
- de minderjarigen groeien op in een veilige opvoedsituatie;
- de minderjarigen maken een sociaal-adequate ontwikkeling door;
- de ouders hebben een constructieve samenwerking en communicatie betreffende de minderjarigen en in het belang van de minderjarigen.
4.6
Tot slot overweegt de kinderrechter dat zij, gelet op de aard van de maateregel, de beslissing tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 25 februari 2025 tot 25 februari 2026;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 door mr. Baggel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 11 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.