ECLI:NL:RBZWB:2025:1708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
24/4918 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die volledig arbeidsongeschikt is, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 maart 2024, waarbij de gemachtigde van eiseres zich afmeldde. De rechtbank concludeert dat de medische situatie van eiseres niet duurzaam is, ondanks de langdurige klachten. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd dat er op de datums in geding, 15 juli 2021 en 1 april 2022, een redelijke verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden. De rechtbank oordeelt dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft geen recht op een IVA-uitkering, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4918 WIA

uitspraak van 25 maart 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 30 juni 2022 (primair besluit) aan eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 15 juli 2021 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 29 april 2024 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens het UWV deelgenomen mr. M. Reitsma. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Niet in geschil is dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. De beroepsgronden van eiseres zien op de vaststelling van het UWV dat zij niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
2.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiseres is werkzaam geweest als klantconsulent voor 14,94 uur per week. Voor dat werk is zij op 4 januari 2014 uitgevallen vanwege psychische klachten, Carpaal Tunnel Syndroom (CTS) klachten beiderzijds en rugklachten. Nadien ontwikkelde eiseres ook schouderklachten, nekklachten en hoofdpijn. In 2015 zijn de diagnoses fibromyalgie en chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) gesteld. Aan eiseres werd met ingang van 2 januari 2016 een WIA-uitkering toegekend. In november 2020 heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. Het resultaat daarvan was dat eiseres voor 33,41% arbeidsongeschikt werd bevonden. Omdat dit minder dan 35% is, is haar WIA-uitkering met ingang van 20 maart 2021 beëindigd. Op 3 augustus 2021 ontving het UWV van eiseres de melding dat haar klachten per 15 juli 2021 zijn toegenomen. Naar aanleiding van deze melding heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze herbeoordeling heeft het UWV het primaire besluit genomen.
Standpunten UWV en eiseres
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De [arts 1] heeft het dossier bestudeerd, een spreekuur met eiseres gehouden op 1 april 2022, haar psychisch en lichamelijk onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandeld psychiater. Eiseres heeft gemeld dat er sprake is van toegenomen klachten per 15 juli 2021 in verband met een operatie (uterus extirpatie). In verband met de opname voor deze ingreep is er volgens de arts op dat moment sprake van geen benutbare mogelijkheden. Op de datum van het spreekuur beschikt eiseres wel weer over benutbare mogelijkheden. Gezien de reeds lang bestaande psychische klachten (sinds 2014), het ontbreken van een duidelijk resultaat en de nood aan continue psychische begeleiding in combinatie met de fysieke klachten bij doorgemaakte rug- en buikchirurgie, artrose en de chronische vermoeidheid is er weinig kans op verbetering in het komende jaar. Echter gezien de nog doorgaande en recent aangepaste behandeling is verbetering op langere termijn niet uit te sluiten. De medische situatie zal naar verwachting op lange termijn in belangrijke mate verbeteren. De functionele mogelijkheden zullen op lange termijn in belangrijke mate toenemen. Er is een redelijke verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar of daarop volgende jaar. Derhalve zijn de beperkingen niet duurzaam.
Deze rapportage is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [arts 2].
4.2.
Eiseres heeft in bezwaar een gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten uitvoeren door [psychiater] en verzekeringsarts [arts 3]. Deze onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 17 mei 2023. De contra-experts hebben het dossier bestudeerd, eiseres gezien op 3 april 2023 en haar psychisch onderzocht. Eiseres heeft verschillende behandeltrajecten gevolgd, gericht op zowel de somatische als de psychische klachten, zonder dat dit geleid heeft tot duidelijke effecten. Conform het advies van de behandelend psychiater is behandeling in een GGZ-instelling gespecialiseerd in somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK) nog altijd geïndiceerd, tot heden heeft dit nog niet plaatsgevonden. Ook al wordt deze behandeling alsnog ingezet, dan is de prognose niet gunstig, gezien de lange duur van het bestaan van de klachten, met een inmiddels chronisch karakter, en gezien het feit dat de verschillende behandelingen tot heden geen evident effect hebben gegeven. Derhalve kan de conclusie van de laatst beoordelende verzekeringsarts dat “
De medische situatie zal naar verwachting op lange termijn in belangrijke mate verbeteren, en de functionele mogelijkheden eveneens op lange termijn in belangrijke mate zullen toenemen” niet gevolgd worden. De “
redelijke verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar of daaropvolgende jaar” is niet onderbouwd, en de contra-experts zien ook geen mogelijkheden om dit te kunnen onderbouwen.
De conclusie dat geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden kan onderschreven worden. Wel dient geconcludeerd te worden dat sprake is van marginale mogelijkheden conform de conclusie van de arbeidsdeskundige. Als de aanbevolen behandeling in een GGZ-instelling gespecialiseerd in SOLK op wordt gestart, zal waarschijnlijk sprake zijn van geen benutbare mogelijkheden op medische gronden gezien het intensieve karakter van deze behandeling en/of vanwege een intramurale behandeling. Een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid het eerste jaar na datum in geding, of in het tweede jaar, is volgens de contra-experts niet aanwezig. Die kans is minder dan gering. Volgens de instructies en richtlijnen van het UWV alsmede vaste jurisprudentie moet de claim op een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) door eiseres als terecht worden beoordeeld.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [arts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar op 29 januari 2024 geobserveerd en psychisch onderzocht. Eiseres was volgens de verzekeringsarts b&b in tegenstelling tot wat primair is aangenomen niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt op 15 juli 2021. Wanneer de korte opname wegens hysterectomie en de beperkte herstelperiode nadien buiten beschouwing worden gelaten (zoals gedaan moet worden conform de geldende richtlijnen) dan was eiseres belastbaar te achten. Er was namelijk geen sprake van een langdurige opname in een ziekenhuis of zorginstelling, bedlegerigheid, afhankelijkheid in het dagelijks leven (ADL) of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Ook was er geen sterk wisselend patroon van mogelijkheden of risico op langdurig (meerdere maanden) verlies van mogelijkheden binnen drie maanden.
Wanneer wordt gekeken naar de situatie per 15 juli 2021 dan is er reden om op psychisch gebied rekening te houden met een significant beperkte spankracht. Wat betreft de situatie op fysiek vlak op 15 juli 2021 is er reden om ook met beperkingen voor arbeid rekening te houden doch, gezien het gebrek aan objectiveerbare afwijkingen, is er geen grond om eiseres geheel in haar claim te volgen.
Wat betreft de duurzaamheid van de situatie per datum in geding, 15 juli 2021, kan niet geconcludeerd worden dat er sprake was van een stabiel dan wel progressief ziektebeeld zonder op verbetering gerichte behandelopties. Er waren op deze datum psychische en fysieke problemen waarvoor nog gerichte behandeling liep. Blijkens een eerdere rapportage was eiseres sinds januari 2021 weer bij de GGZ onder behandeling en uit de brief van 15 december 2022 blijkt dat het diagnostisch proces op 23 juli 2021 was afgerond (DSM 5 classificatie is toen vastgesteld). Voorts blijkt uit de brief/mail van de gemachtigde van eiseres van 6 september 2021 dat zij voor 7 september 2021 haar keuze wat betreft trauma behandeling kenbaar moest maken. Deze behandeling was blijkens de brief van de behandelaar van 15 december 2022 gericht op vermindering van haar klachten en dat is ook in enige mate bereikt (zie ‘geleerd’). Dat deze behandeling niet meer resultaat heeft gehad maakt niet dat de kans op verbetering vooraf reeds als minder dan gering was in te schatten. Daarbij komt ook dat uit de brieven blijkt dat eiseres weinig gemotiveerd is voor behandeling (zie de brief van 26 november 2020) wat behandeling bemoeilijkt en dat er ook na het afloop van de laatste behandeling wordt genoemd “
indien patiënte gemotiveerd is voor traumabehandeling kan zij verwezen worden naar Psytrec (...) dan wel naar de afdeling Angst en Stemming”. Dit maakt niet dat behandeling niet mogelijk was dan wel niet zou hebben kunnen leiden tot verbetering per 15 juli 2021.
Wat betreft de datum in geding 1 april 2022 was er, behoudens de opgestarte traumabehandeling, geen wezenlijke wijziging van de medische situatie. Dat eiseres meer klachten is gaan ervaren in de loop van de tijd is geen reden om als gevolg hiervan tot meer beperkingen te concluderen aangezien er geen sprake was van nieuwe afwijkingen en ook uit het dagelijks functioneren geen duidelijke afname van mogelijkheden blijkt ten opzichte van eerder.
Voor wat betreft de duurzaamheid per 1 april 2022 kan worden aangesloten bij de beoordeling per 15 juli 2021. Gerichte behandeling was op 1 april 2022 nog gaande en deze was gericht op het doen afnemen van de traumaklachten die volgens de psychiater op de voorgrond staan en een grote instandhoudende factor zijn voor haar klachten. Met deze behandeling was er een meer dan geringe kans op verbetering van mogelijkheden. Dat deze behandeling uiteindelijk beperkt resultaat heeft gehad, maakt niet dat dit al reeds op
1 april 2022 te voorspellen was.
Geconcludeerd wordt dat er geen reden is om per 15 juli 2021 of 1 april 2022 uit te gaan van een duurzame situatie.
4.4.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte heeft overwogen dat haar beperkingen niet duurzaam zijn. De verzekeringsarts b&b wijkt af van de primaire beoordeling en stelt dat op 15 juli 2021 geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden. Als motivatie wordt verwezen naar een hysterectomie en een algemene herstelperiode, zonder nadere onderbouwing specifiek gericht op eiseres. De verzekeringsarts b&b stelt dat er uit de anamnese blijkt dat de ingreep ongecompliceerd verliep, maar erkent tevens dat eiseres langdurige pijn had. Bovendien lijkt te worden verwezen naar een gynaecologische brief van 9 maart 2020, terwijl dit een document is van vóór de ingreep en dus niet relevant voor de beoordeling van de belastbaarheid per 15 juli 2021. Daarnaast ontkent de verzekeringsarts b&b de diagnose CVS, terwijl uit de medische stukken en de primaire beoordeling blijkt dat deze diagnose wel is gesteld. De primaire arts heeft hiervoor beperkingen aangenomen. Eiseres handhaaft haar standpunt dat zij op zowel op 15 juli 2021 als op 1 april 2022 geen benutbare mogelijkheden had en dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn. De contra-expertise bevestigt dat de psychische en fysieke klachten aanzienlijk en structureel zijn en dat er sprake is van een chronische situatie. Het UWV stelt dat de beperkingen van eiseres niet duurzaam zijn, terwijl de contra-expertise het tegendeel aantoont. De contra-experts concluderen dat de conclusie van de verzekeringsarts niet gevolgd kan worden en dat de claim op de IVA terecht is. In dit verband wordt namens eiseres ook nog verwezen naar de sociaal-medische beoordeling van 2016, waarin volledige arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. In de tussenliggende periode zijn er vervolgens geen behandelingen of andere interventies geweest die hebben geleid tot positieve resultaten, sterker nog: de klachten en beperkingen zijn alleen maar toegenomen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een situatie als duurzaam worden aangemerkt indien de kans op herstel slechts theoretisch is en niet realistisch te verwachten valt. Het UWV motiveert onvoldoende waarom desondanks nog verbetering verwacht zou kunnen worden. Dit maakt het besluit onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd in de zin van artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Gezien de tegenstrijdige medische oordelen tussen de primaire afdeling en de bezwaarafdeling enerzijds maar ook met name de tegenstrijdige oordelen van het UWV en de contra-experts gezien het aspect van de duurzaamheid, verzoekt eiseres de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Beoordelingskader
5. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen als duurzaam aangemerkt als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen.
De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1).
Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2).
De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2a en 2b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en, zo ja in hoeverre, die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3). Dan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk: er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (maar dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) of verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
5.1.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat het ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming wenselijk is dat de verzekeringsartsen het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of een verzekerde duurzaam arbeidsongeschikt is te achten. Het niet zetten van alle achtereenvolgende stappen van het beoordelingskader brengt echter niet reeds mee dat om die reden een bepaald besluit strijdt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel. De CRvB wijst er daartoe op dat, voor zover dat kader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsartsen, het een hulpmiddel is ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader is daarom niet in strijd met de eisen die zijn te stellen aan een besluitvorming indien dit in een concreet geval heeft geleid tot een besluit dat is voorzien van een deugdelijke motivering.
Verder overweegt de CRvB dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Als die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Oordeel van de rechtbank over de duurzaamheid van de beperkingen
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de vastgestelde beperkingen en het arbeidsongeschiktheidspercentage niet in geschil zijn. Het geschil ziet enkel op de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
6.2.
De omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b af is geweken van de beoordeling door de primaire arts, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de inhoud van het bestreden besluit. Er is namelijk geen rechtsregel die zich hiertegen verzet. De verzekeringsarts b&b heeft verder afdoende gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de primaire beoordeling.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiseres is door de verzekeringsarts b&b in persoon gezien. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten en dat zij de informatie van de behandelaars van eiseres kenbaar heeft betrokken in de beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts b&b informatie miste om tot een zorgvuldige beoordeling te komen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd dat op de datums in geding, 15 juli 2021 en 1 april 2022, verbetering van de belastbaarheid niet was uitgesloten en dat er een redelijke verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden. Zoals het UWV ter zitting nader heeft toegelicht stond eiseres vanaf januari 2021 tot december 2022 onder behandeling voor haar psychische klachten. Er heeft een multidisciplinaire behandeling plaatsgevonden, waar groepsbehandeling, EMDR-therapie en farmacotherapie onderdeel van uitmaakten. De groepsbehandeling bestond uit cognitieve gedragstherapie met psychomotorische therapie gericht op het leren omgaan van de klachten en de factoren die herstel belemmeren. De EMDR-therapie betrof een traumabehandeling, gericht op het doen afnemen van de traumaklachten die een instandhoudende factor zijn voor de klachten. Blijkens de brief van 15 december 2022 van de GGZ nam eiseres nog steeds deel aan deze behandelingen op 1 april 2022 en is het contact met eiseres pas op 16 december 2022 afgesloten. Het UWV heeft afdoende gemotiveerd dat er met die behandelingen een meer dan geringe kans op verbetering van mogelijkheden op de datums in geding te verwachten was. Als de EMDR-therapie succesvol zou zijn geweest, was er een reële kans op verbetering van de klachten en daarmee de beperkingen van eiseres te verwachten. Dat de behandeling uiteindelijk beperkt resultaat heeft gehad, maakt niet dat dit al op de datums in geding te voorspellen was.
6.5
De door eiseres overgelegde contra-rapportage van 17 mei 2023 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Op 3 april 2023 hebben de contra-experts eiseres gezien en haar psychisch onderzocht. Dit was een jaar na de laatste datum in geding en bijna vier maanden na het staken van de behandeling bij de GGZ. In de contra-rapportage wordt bij de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen geen overweging gewijd aan de behandelingen die eiseres onderging ten tijde van de datums in geding. Dat volgens de contra-experts op het moment van onderzoek geen uitzicht op verbetering van de belastbaarheid was te verwachten, is niet relevant voor de datums in geding.
Als eiseres van mening is dat zij op dit moment wel duurzaam arbeidsongeschikt is, kan zij een herbeoordeling aanvragen bij het UWV.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.