In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van Breda om een bedrijfspand te sluiten voor de duur van één jaar op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T.D. Rijs, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting die op 15 augustus 2023 was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 18 februari 2025 behandeld, waarbij de burgemeester werd vertegenwoordigd door [naam] en mr. M. Foesenek. Eiser was niet aanwezig op de zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, maar heeft ook de evenredigheid en noodzakelijkheid van de sluiting beoordeeld. Eiser stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt voor de aangetroffen goederen in het pand, aangezien hij niet op de hoogte was van de illegale activiteiten. De rechtbank concludeert dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was. De rechtbank vernietigt het besluit van de burgemeester en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt ook een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.