ECLI:NL:RBZWB:2025:1702

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
BRE 22/6084 t/m 22/6086 en 23/175 t/m 23/182 en 23/185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van belastingaanslagen en boetes

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende beroep aantekende tegen verschillende belastingaanslagen en uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De beroepen betroffen onder andere aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2014, 2015 en 2016, alsook naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen. De rechtbank oordeelde dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk waren, omdat deze te laat waren ingediend en er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat het proces handelen van de gemachtigde voor rekening komt van de belanghebbende en dat er geen omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn verontschuldigden. De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk en liet de bestreden besluiten in stand. Tevens werd opgemerkt dat de inspecteur de brieven van belanghebbende als aanvulling op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2013 diende te behandelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/6084 t/m 22/6086, 23/175 t/m 23/182 en 23/185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de vaststelling van verschillende (voorlopige) aanslagen en uitspraken op de bezwaar van de inspecteur. De beroepen zien op:
  • de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2014 met aanslagnummer [BSN] .H.46.01 (BRE 22/6084);
  • de aanslag IB/PVV over het jaar 2015 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.56.01 (BRE 22/6085);
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.57.01 (BRE 22/6086);
  • de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2014 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .F.04.4501 (BRE 23/175);
  • de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .F.05.5501 (BRE 23/176);
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.17.01 (BRE 23/177);
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 met aanslagnummer [BSN] .H.27.01 (BRE 23/178);
  • de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2013 met aanslagnummer [BSN] .W.37.01.4 (BRE 23/179);
  • de voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2014 met aanslagnummer [BSN] .H.40.01 (BRE 23/180);
  • de voorlopige aanslag Zvw over het jaar 2014 met aanslagnummer [BSN] .W.40.024 (BRE 23/181);
  • de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.47.01 (BRE 23/182);
  • de aanslag IB/PVV over het jaar 2016 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.66.01 (BRE 23/185).
Verder ziet het beroep op de belastingrentebeschikkingen die gelijktijdig met de belastingaanslagen zijn vastgesteld.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om te beoordelen of de beroepen verschoonbaar te laat zijn ingediend. De beroepen zijn gericht tegen verschillende beslissingen van de inspecteur. De rechtbank komt niet in alle zaken toe aan de voorgelegde vraag. De rechtbank gaat in op de verschillende beslissingen van de inspecteur. De rechtbank komt tot het oordeel dat:
de beroepen met zaaknummers BRE 23/175 en 23/176 kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat met betrekking tot deze naheffingsaanslagen reeds eerder een (hoger) beroepsprocedure is doorlopen;
de beroepen met zaaknummers BRE 22/6084 t/m 22/6086, BRE 23/177, 23/178, 23/182 en 23/185 kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat ze te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is;
het beroep met zaaknummer BRE 23/179 kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eerst de bezwaarprocedure moet worden doorlopen;
e beroepen met zaaknummers BRE 23/180 en 23/181 kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat inmiddels al definitieve aanslagen zijn opgelegd.
De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
a. Beroepsprocedure reeds doorlopen
3. De rechtbank heeft geconstateerd dat met betrekking tot de naheffingsaanslagen omzetbelasting met aanslagnummers [BSN] .F.04.4501 en [BSN] .F.05.5501 (zaaknummers BRE 23/175 en 23/176) reeds eerder een beroepsprocedure is doorlopen [1] . De wettelijke regeling biedt geen ruimte om twee keer beroep in te stellen. De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
b. Termijnoverschrijding
4. De rechtbank dient met betrekking tot de beroepen met zaaknummers
BRE 22/6084 t/m 22/6086, BRE 23/177, 23/178, 23/182 en 23/185 de vraag te beantwoorden of de beroepen verschoonbaar te laat zijn ingediend. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [3] Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [5] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [6] Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift op die dag op de post is gedaan. De rechtbank wijkt alleen van dit uitgangspunt af als de indiener van het beroepschrift aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan.
4.1.
Met betrekking tot de beroepen met zaaknummers BRE 22/6084 t/m 22/6086, BRE 23/177, 23/178, 23/182 en 23/185 constateert de rechtbank dat de beroepen ruimschoots buiten de beroepstermijn - en dus niet tijdig - zijn ingediend.
4.2.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [7]
4.3.
De volgende vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of het te laat indienen verontschuldigbaar is. Gemachtigde geeft aan dat hij steken heeft laten vallen en aangiften, bezwaarschriften en overige reacties te laat heeft ingediend. Een reden daarvoor is ook dat gemachtigde een behoorlijk gehoorverlies heeft. Belanghebbende is hierdoor geconfronteerd met aanslagen die hoog uitvielen. Daarnaast stelt gemachtigde dat bepaalde poststukken niet ontvangen zijn en reacties niet zijn behandeld door uitdiensttreding van de controleur van de belastingdienst. Gemachtigde heeft meerdere pogingen gedaan om tot een oplossing te komen met de belastingdienst en hij heeft daarom de hele gang van zaken in eerste instantie buiten de rechtbank gehouden.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze redenen de overschrijding niet verschoonbaar maken. Uit vaste rechtspraak komt naar voren dat het processuele handelen van de gemachtigde voor rekening komt van degene die de behartiging van zijn belangen aan hem heeft toevertrouwd. Dat geldt ook voor de overschrijding van de rechtsmiddeltermijn. Er is geen sprake van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden die tot gevolg hadden dat het beroepschrift na de termijn is ingediend. De rechtbank acht ook geen sprake van geringe verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende. Belanghebbende heeft de betwisting van de ontvangst van bepaalde stukken niet nader gespecifieerd of toegelicht. De rechtbank gaat er daarom aan voorbij. Nu niet is gebleken dat gemachtigde in de onmogelijkheid verkeerde om tijdig een beroepschrift in te dienen, acht de rechtbank de overschrijding van de rechtsmiddeltermijn niet verschoonbaar.
Verzoek om ambtshalve vermindering
4.5.
Tot slot merkt de rechtbank op dat partijen niet zijn verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep voor zover het beroepschrift zich richt tegen de beslissingen van de inspecteur om de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 en de daarbij opgelegde boete met aanslagnummer [BSN] .H.17.01 en de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2016 met aanslagnummer [BSN] .H.66.01 niet ambtshalve te verminderen. Gelet op de inhoudelijke gronden in het beroepschrift gaat de rechtbank ervan uit dat belanghebbende deze beslissingen ook aan de rechtbank heeft willen voorleggen. De rechtbank acht het ook niet aangewezen om de inspecteur op te dragen om de beroepschriften als bezwaarschrift tegen die beslissingen in behandeling te nemen. Dit gelet op het oordeel van de rechtbank omtrent de verschoonbaarheid van de beroepstermijn. Te verwachten valt namelijk dat de beslissing van de inspecteur hetzelfde uitvalt, gelet op het standpunt van de inspecteur in de brief van 22 mei 2023 en het om dezelfde feiten en omstandigheden gaat. Het gegeven oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid ziet daarom ook op de beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering.
c. Bezwaar
5. Belanghebbende heeft bij het beroepschrift van 29 december 2022 een bezwaarschrift gevoegd met dagtekening 19 december 2017 dat ziet op de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2013 met aanslagnummer [BSN] .W.37.01.4 (BRE 23/179). De inspecteur heeft bij brief van 20 maart 2023 en 14 maart 2025 gesteld geen bezwaar te hebben ontvangen.
5.1.
Voordat beroep kan worden ingesteld, moet eerst bezwaar worden gemaakt [8] . De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus als voorwaarde gesteld voor het recht om beroep in te stellen. Nu de bezwaarfase nog niet (volledig) is doorlopen, moet de rechtbank het beroepschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb als (aanvulling op het) bezwaarschrift doorzenden naar de inspecteur onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan. De rechtbank laat daarbij in het midden of belanghebbende bezwaar heeft gemaakt op 19 december 2017 of dat met het beroepschrift voor het eerst bezwaar wordt gemaakt, aangezien de rechtbank het beroepschrift in beide gevallen dient door te zenden. De inspecteur zal de ontvankelijkheid van het bezwaar dienen te beoordelen. Nu zowel de brief van 19 december 2017, als het beroepschrift van 29 december 2022 reeds in het bezit zijn van de inspecteur zal de rechtbank hem deze niet opnieuw doen toekomen, maar volstaan met deze mededeling.
d. Verzoek om herziening voorlopige aanslagen
6. De beroepen met zaaknummers BRE 23/180 en 23/181 zien op voorlopige aanslagen. Een voorlopige aanslag is niet voor bezwaar, en dus ook niet voor beroep, vatbaar [9] . Belanghebbende noemt in de brieven van 10 december 2016 aan de inspecteur weliswaar dat zij bezwaar aantekent, maar zij verzoekt de inspecteur ook om de voorlopige aanslagen te herzien. De inspecteur had de brieven daarom moeten opvatten als verzoeken om herziening en op deze verzoeken moeten beslissen bij voor bezwaar vatbare beslissing. [10] De inspecteur heeft dat nagelaten, de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2014 opgelegd en de inhoudelijke argumenten van belanghebbende daarbij meegenomen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld om in beroep te komen omdat niet tijdig op de aanvraag is beslist, is deze niet-ontvankelijk. Belanghebbende heeft de inspecteur immers niet eerst in gebreke gesteld en het beroep is ook onredelijk laat. [11] Voor zover de inspecteur moet worden geacht een beslissing op de verzoeken te hebben genomen door de aanslagen IB/PVV en Zvw 2014 op te leggen, is ook – juist vanwege het opleggen van die aanslagen – geen bezwaar en beroep tegen die beslissing meer mogelijk. [12]
6.1.
De rechtbank zal de beroepen ook niet doorzenden aan de inspecteur als een nieuw verzoek om herziening. Een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag kan niet meer plaatsvinden als de definitieve aanslag – waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend – voor dat jaar is opgelegd. [13] In dit geval zijn de definitieve aanslagen al opgelegd. Dit betekent dat de rechtbank (of de inspecteur) niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de voorlopige aanslagen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers BRE 22/6084 t/m 22/6086, 23/175 t/m 23/182 en 23/185 niet-ontvankelijk;
  • draagt de inspecteur op de brieven van 29 december 2022 en 19 december 2017 in behandeling te nemen als een (aanvulling op het) bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2013 met aanslagnummer [BSN] .W.37.01.4 (BRE 23/179).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1461 en uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3287.
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
6.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
8.Artikel 7:1, eerste lid van de Awb.
9.Artikel 9.5, derde lid Wet inkomstenbelasting 2001.
10.Artikel 9.5, tweede lid, van de Wet IB 2001.
11.Artikel 6:12, tweede en vierde lid, van de Awb.
12.Artikel 9.5, tweede lid, van de Wet IB 2001.
13.Artikel 9.5, eerste en tweede lid, van de Wet IB 2001.