ECLI:NL:RBZWB:2025:1694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431548 / KG ZA 25-56
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en contactregeling tussen ouders van minderjarigen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De man vorderde een voorlopige zorg- en contactregeling met de kinderen, terwijl de vrouw in reconventie vorderingen indiende met betrekking tot de verkoop van de gezamenlijke woning. De man stelde dat de vrouw hem belemmerde in het contact met de kinderen, terwijl de vrouw de man beschuldigde van agressief gedrag en alcoholmisbruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor de man om een zorgregeling te verkrijgen, aangezien er geen duidelijke afspraken waren over het contact met de kinderen. De rechter heeft partijen verwezen naar een Uniform Hulpaanbod (UHA) om hen te helpen bij het verbeteren van hun communicatie en het welzijn van de kinderen. De voorlopige zorgregeling houdt in dat de man en de kinderen wekelijks contact hebben onder begeleiding van familieleden. De vorderingen van de vrouw in reconventie werden afgewezen, omdat deze geen samenhang vertoonden met de vorderingen van de man. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/431548 / KG ZA 25-56
Vonnis in kort geding van 24 maart 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. R.M. van Breemen te Rijen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M. Bredius te Gorinchem.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met zeventien producties;
- de negen door mr. Van Breemen overgelegde foto’s, ontvangen op 12 maart 2025.
1.2
Op 13 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster namens de Raad.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2024, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen hierna gezamenlijk worden genoemd: ‘de minderjarigen’.
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
De minderjarigen wonen bij de vrouw.
2.5
Over de gevolgen van de beëindiging van hun relatie voor de opvoeding en verzorging van de minderjarigen hebben partijen geen afspraken gemaakt.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een voorlopige zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen vast te leggen, totdat in de bodemzaak is beslist, inhoudende dat de man zorg- en contact heeft met beide minderjarigen iedere zaterdag, iedere maandag en iedere woensdag van 08.00 uur tot 08.00 uur de dag erna, waarbij de man de minderjarigen haalt bij de vrouw en terugbrengt naar de vrouw, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 50,00 per dag dat de vrouw nalaat na betekening aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, zulks met een maximum aan dwangsommen van € 5.000,00, althans te bepalen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vordering.
3.3
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- primair:
de man te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning staande en gelegen te [woonplaats 1] , aan [adres] middels tussenkomst van [makelaar] , kantoorhoudende te [plaats] dan wel een andere makelaar;
- subsidiair:
te bepalen dat indien de man niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan [adres] te [woonplaats 1] via [makelaar] dan wel een andere makelaar dit vonnis in de plaats treedt van alle door de man te verrichten handelingen waaronder het verstrekken van een verkoopvolmacht aan [makelaar] dan wel een andere makelaar om tot verkoop van voornoemde onroerende zaak te komen;
- zowel primair als subsidiair:
- De man te verplichten de adviezen van de makelaar op te volgen onder meer ten aanzien van de vraag- en laatprijzen;
- De man te verplichten de woning te onderhouden en in deugdelijke staat te brengen ten behoeve van de woningbezichtigingen;
- De man te veroordelen op eerste verzoek van de makelaar of een medewerker van dat kantoor mee te werken aan bezichtigingen en hem te verplichten toestemming te verlenen bezichtigingen aan de makelaar te verlenen, onder afgifte van de sleutel aan de makelaar;
- De man te veroordelen op eerste verzoek van de makelaar of een medewerker van
dat kantoor hem in de gelegenheid te stellen de woning te bezichtigen, foto's te
nemen en een omschrijving op te maken voor of op of in diverse websites en folders;
- Al het vorenstaande op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer dat de man in gebreke blijft om te voldoen aan vorenstaande tot een maximum van
€ 50.000,00.
- De man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en de levering van de woning via [makelaar] dan wel een andere makelaren via een door de kopers aan te wijzen notaris en bepaalt dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor verkoop (tekenen overeenkomst) en levering van de woning, indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent aan het tekenen van de koopovereenkomst en te bepalen dat, indien de man deze toestemming op eerste verzoek weigert, dit te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de leveringshandeling van de man in de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de woning aan [adres] te [woonplaats 1] , voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering.
Met veroordeling van de man in de kosten van de procedure zowel in conventie als in reconventie.
3.4
Op de stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De standpunten van partijen en het advies van de Raad

4.1
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn vordering in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd. De beëindiging van de samenleving van partijen verloopt turbulent. De vrouw heeft een huurwoning betrokken en is met de minderjarigen verhuisd. De man slaagt er niet in om de vrouw te bewegen tot het realiseren van omgang tussen hem en de minderjarigen. De vrouw verwijt de man alcoholist te zijn, onvoorspelbaar te zijn in gedrag, tegen de minderjarigen te schelden en verbaal agressief te zijn naar de vrouw. De man herkent zich niet in wat de vrouw over hem stelt. Het hebben van een alcoholprobleem wordt door de man ontkend. De man is een gelegenheidsdrinker, geen problematisch drinker. De inhoud van de in het geding gebrachte politiemutaties wordt niet betwist, echter toen zat de man in een andere situatie. Nu heeft de man werk en gaat het beter met hem. Het is juist de vrouw die agressief is tegen de man. Zij maakt zich regelmatig schuldig aan bedreigingen en kan agressief worden. De man heeft hiervan aangifte gedaan. Daarnaast spreekt de vrouw slecht over de man. Zij bazuint rond dat de man drugs zou gebruiken. Bij het gezin is Veilig Thuis en het Sociaal Wijkteam betrokken. De man komt afspraken met het Sociaal Wijkteam na, terwijl de vrouw het laat afweten. De Gezinsmanager is inmiddels ook betrokken via de gemeente. De man werkt overal aan mee, maar een aanmelding bij Novadic Kentron gaat hem te ver. De man maakt zich zorgen over het welzijn van de minderjarigen. Hij krijgt signalen dat het niet goed met hen gaat. De man weet niet of betrokken hulpverlening in het vrijwillig kader toereikend is, zeker niet nu de vrouw de omgang in de weg staat en zelfs blokkeert. De man vindt een ondertoezichtstelling nodig.
De man wil een significante rol spelen in het leven van de minderjarigen, terwijl de vrouw de minderjarigen stelselmatig bij hem weghoudt. Zij heeft beloofd de minderjarigen tweemaal per week in contact te brengen met de man, maar zij houdt zich niet aan die belofte. Dit schaadt de belangen van de minderjarigen. De man vreest vervreemd te raken van de minderjarigen. Gezien deze omstandigheden is er bij de man sprake van een spoedeisend belang.
Desgevraagd verklaart de man dat hij de minderjarigen afgelopen twee zondagen, te weten op 2 en 9 maart 2024, heeft gezien. Daarvoor zag de man de minderjarigen sporadisch een uurtje, wanneer het de vrouw uitkwam. Waar de omgang eerder werd begeleid door de broer van de man en zijn vrouw, zijn nu oma en stiefopa (vaderszijde) betrokken bij het begeleiden van de omgang. De man wenst toe te werken naar een zorgregeling zoals hij deze heeft gevorderd. De oma (vaderzijde) is beschikbaar om de omgang te begeleiden, zelfs als er sprake zou zijn van een overnachting bij de man.
De man staat ervoor open om met de vrouw rond de tafel te gaan zitten voor het vinden van een oplossing. De man kan zich vinden in een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA).
Ten aanzien van de vorderingen in reconventie heeft te gelden dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij die vorderingen. Bovendien ontbreekt de connexiteit met de vorderingen van de man. De kwestie over de woning, staat los van de zorgregeling. Daarbij komt nog dat er geen betalingsachterstand meer is ten aanzien van de hypotheek. Dit heeft de man middels ingediende stukken aangetoond.
4.2
Ter onderbouwing van haar verweer en vorderingen voert de vrouw, samengevat, het navolgende aan. Volgens de vrouw is de man agressief, vertoont hij onvoorspelbaar gedrag en heeft hij een alcoholprobleem. Dit is bekend bij Veilig Thuis en het Centrum Jeugd en Gezin (hierna: CJG). De politiemutaties zoals deze zijn overgelegd, spreken voor zich. Daaruit blijkt dat er problemen zijn met het alcoholgebruik van de man. Ook bij de buren en de familie van de man is zijn alcoholprobleem bekend. Eerder zijn er ook veiligheidsafspraken gemaakt vanwege het probleem dat de man met alcohol heeft. De vrouw betwist dat zij de man in een kwaad daglicht zet. Ook bestrijdt zij agressief te zijn geweest jegens de man. De vrouw heeft juist getracht om de minderjarigen in veiligheid te brengen.
Met het CJG zijn er afspraken gemaakt over het contact tussen de man en de minderjarigen, inhoudende dat de broer en schoonzus van de man de omgang zouden begeleiden. Dit deden zij tot voor kort. De begeleiding wordt nu verzorgd door de stiefopa (vaderszijde). De vrouw brengt en haalt de minderjarigen op. Op dit moment vindt er minimaal eenmaal per week begeleide omgang plaats. Dit is op zondag. Dat er geen omgangsregeling zou zijn, wordt dan ook door de vrouw bestreden. Omdat er een omgangsregeling is, ontbreekt het de man aan spoedeisend belang. Bovendien vreest de vrouw voor het welzijn van de minderjarigen als de vordering van de man wordt toegewezen. Tijdens de relatie van partijen heeft de man nooit laten zien voor de minderjarigen te kunnen zorgen. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat de man de minderjarigen op dit moment zonder begeleiding een veilige en stabiele omgeving kan geven. Derhalve stelt de vrouw dat het in het belang van de minderjarigen is dat de omgang met de man begeleid plaatsvindt.
De vrouw beaamt dat de gemeente partijen heeft aangemeld voor hulpverlening door De Gezinsmanager. Deze hulpverlener wordt ingezet om ervoor te zorgen dat het vertrouwen tussen partijen als ouders kan worden hersteld en zij aan hun communicatie kunnen werken. Dat heeft tijd nodig. De vrouw staat open voor een verwijzing naar het UHA.
Ten aanzien van haar vorderingen in reconventie geldt dat op de gezamenlijke woning van partijen, die de man nu alleen bewoont, een hypothecaire lening rust ter hoogte van
€175.000,00. Inmiddels blijkt de man een achterstand in de betaling van de hypotheekrente
te hebben. De bank dreigt een BKR-vermelding te doen. Blijkens de berichten van de zijde van de man heeft hij, naar eigen zeggen, op 12 maart 2025, zijnde een dag voor de mondelinge behandeling, de achterstand van de hypotheekrente afgelost. De vrouw is financieel niet in staat om de woning en hypotheek toebedeeld te krijgen. Ook de man heeft daartoe niet voldoende financiën. Voor de vrouw is duidelijk dat de man niet wenst mee te werken aan verkoop van de woning. In de visie van de vrouw is er een spoedeisend belang om de medewerking van de man te vorderen om tot verkoop van de woning te kunnen overgaan.
4.3
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt. De Raad maakt zich zorgen over de situatie van partijen en de minderjarigen. Duidelijk is dat partijen met elkaar aan de slag moeten. Zij moeten werken aan hun onderlinge communicatie en het vertrouwen in elkaar moet weer worden hersteld. Partijen zijn er beide verantwoordelijk voor dat er contact plaatsvindt tussen de man en de minderjarigen. Omdat er onvoldoende zicht is op de situatie van de man, adviseert de Raad een tijdelijke zorgregeling te bepalen waarbij de man en de minderjarigen minimaal een keer per week contact hebben met elkaar, onder begeleiding. Deze contacten kunnen beter wat vaker en korter plaatsvinden, dan lang maar met een lagere frequentie. De contactmomenten kunnen begeleid worden door oma of stiefopa (vaderzijde), nu beide partijen daar vertrouwen in lijken te hebben.
Als De Gezinsmanager binnenkort volledig betrokken is, kan daar worden bezien hoe het contact tussen de man en de minderjarigen verder vormgegeven gaat worden en of begeleiding door De Gezinsmanager daarin nodig is. Daarbij kan worden gerapporteerd hoe de contacten verlopen, zodat dit eventueel ingebracht kan worden in de, nog door de man te starten, bodemprocedure. Pas wanneer er voldoende zicht is op de situatie, kunnen de contacten tussen de man en de minderjarigen onbegeleid plaatsvinden. Het uitgangspunt is dat daar naartoe wordt gewerkt. Op dit moment acht de Raad een onbegeleid contact, gelet op de zorgen over de man, te risicovol. In de tussentijd blijft het belangrijk dat de vrouw de man informeert over hoe het met de minderjarigen gaat en wat zij nodig hebben in hun verzorging. De man kan hier dan van leren.
De Raad is voorstander van een verwijzing naar het UHA, ondanks dat De Gezinsmanager al betrokken is, omdat de Raad dan automatisch betrokken raakt wanneer het UHA-traject niet zou slagen. Indien nodig kan de Raad vervolgens onderzoek doen.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering in conventie vast. Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een zorgregeling. Voor de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een vastgestelde regeling is, althans, dit is door partijen niet met stukken onderbouwd. Gebleken is dat de man de minderjarigen in de afgelopen periode onregelmatig heeft gezien en partijen het niet met elkaar eens zijn over de zorgregeling. Dit maakt dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
De voorzieningenrechter zal zich, alvorens in te gaan op de vorderingen van de vrouw in reconventie, allereerst uitlaten over de vordering van de man in conventie.
Vordering in conventie
Uniform Hulpaanbod
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen ten aanzien van een verwijzing van partijen naar het UHA-traject. Beide partijen zijn akkoord met een verwijzing van hen naar het UHA-traject in de na te noemen bodemprocedure. Zo’n verwijzing heeft de steun van de Raad en de voorzieningenrechter.
5.4
De problematiek van partijen omvat onder meer het volgende: Zij hebben moeite met constructieve onderlinge oudercommunicatie. Zij zijn verwikkeld in de afwikkeling van hun samenleving. Daarnaast wantrouwt de vrouw de man en stelt zij dat er zijdens de man sprake is van een alcoholprobleem. Het lukt partijen niet of onvoldoende om met elkaar afspraken te maken over de contacten tussen de man en de minderjarigen.
5.5
Het lukt partijen als ouders samen niet om de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en de minderjarigen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en de minderjarigen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De verwijzing heeft op 13 maart 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.6
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat De Gezinsmanager bij dit gezin betrokken is. De bedoeling van deze verwijzing is dat hulpverlening, door tussenkomst van het zorgloket, vanuit De Gezinsmanager zal worden gecontinueerd.
5.7
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- partijen hebben als ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de
scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
5.8
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- De (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van de minderjarigen;
- De minderjarigen en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- Er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht
(bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.9
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een nog geen bodemprocedure aanhangig. De advocaat van de man heeft toegezegd
binnen vier wekenna de datum van de mondelinge behandeling een bodemprocedure te zullen starten. De voorzieningenrechter gaat uit van die toezegging.
5.1
Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van zes maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage
op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde nog te entameren
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
5.11
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank (de advocaten van) partijen in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot het kind.
5.12
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.13
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.14
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in nog te entameren bodemprocedure een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling tussen de man en de minderjarigen past het beste bij de belangen van de minderjarigen?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
- Zijn er contra-indicaties voor contact tussen de man en de minderjarigen en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke hulpverlening acht de Raad passend voor de ouders en/of de minderjarigen?
5.15
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.16
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om in de bodemprocedure binnen een termijn van veertien dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop. De voorzieningenrechter verzoekt
de advocaat van de manbij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding UHA in de kort gedingprocedure met zaaknummer C/02/431548 / KG ZA 25-56.
5.17
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
Voorlopige zorgregeling
5.18
De voorzieningenrechter heeft zich ervan vergewist dat partijen tijdens de mondelinge behandeling afspraken met elkaar hebben gemaakt met betrekking tot een voorlopige zorgregeling. Nu zij zelf met elkaar nadere afspraken over een voorlopige zorgregeling hebben gemaakt en deze in lijn zijn met het advies van de Raad zal de voorzieningenrechter de vordering van de man conform deze afspraak, als na te melden, toewijzen. De afspraak tussen partijen luidt als volgt:
- de man en de minderjarigen hebben wekelijks contact met elkaar op woensdag en op zaterdag, steeds van 14.00 uur tot 16.00 uur, onder begeleiding van de oma en/of de stiefopa (vaderszijde).
5.19
De voorzieningenrechter complimenteert partijen met hun overeenstemming ten
aanzien van de voorlopige zorgregeling. De voorzieningenrechter wijst partijen er op dat voormelde afspraak geldt tot het moment dat er door de rechtbank in de bodemprocedure een zorg- en contactregeling is vastgesteld of dat partijen met elkaar een andere regeling hebben getroffen.
5.2
Gezien de gemaakte afspraken tussen partijen ten aanzien van deelname aan het UHA-traject en de zorgregeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de voorlopige zorgregeling jegens de vrouw een dwangsom te verbinden.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.21
De voorzieningenrechter zal de beslissing over de zorgregeling, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Vorderingen in reconventie
5.22
Ten aanzien van de vorderingen van de vrouw in reconventie voert de man aan dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en dat deze vorderingen geen samenhang hebben met zijn vordering in conventie, die ziet op de zorgregeling tussen hem en de minderjarigen. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5.23
Wat betreft bovengenoemde reconventionele vorderingen van de vrouw is de voorzieningenrechter van oordeel dat de samenhang met de vordering van de man over de zorgregeling ontbreekt. De vorderingen van de man hebben immers betrekking op een zorgregeling en die van de vrouw over de verkoop van een woning waarvan partijen gezamenlijk de eigenaar van zijn. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw zal weigeren. Daarnaast vergt de beoordeling van deze vorderingen een verdergaand onderzoek dan een behandeling in kort geding biedt.
Vordering in conventie en in reconventie
Proceskosten
5.24
Voor wat betreft de door partijen gevorderde proceskostenveroordeling wordt overwogen dat de voorzieningenrechter niet zal afwijken van het uitgangspunt dat, gelet op de voorheen bestaande relatie tussen partijen, de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Bovendien acht de voorzieningenrechter een proceskostenveroordeling niet passend, gelet op de tussen partijen gemaakte afspraak over de voorlopige zorgregeling en de verwijzing naar het UHA.
Geen hoger beroep
5.25
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 Rv kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk.
5.26
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie
6.1
bepaalt dat de man en de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2022 en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2024,
voorlopig,tot het moment dat er door de rechtbank in de bodemprocedure een zorg- en contactregeling is vastgesteld of dat partijen met elkaar een andere regeling hebben getroffen, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op een wijze zoals is overwogen onder rechtsoverweging 5.18;
6.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
verwijst partijen en de minderjarigen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal partijen en de minderjarigen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.4
verzoekt het loket om uiterlijk op
18 september 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken
bodemprocedurede rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
6.5
verzoekt de advocaat van de man bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding “UHA in kort gedingprocedure met zaaknummer C/02/431548 / KG ZA 25-56”;
6.6
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.7
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
6.8
verzoekt de Raad, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverwegingen 5.14 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.9
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat hij de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
6.1
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.11
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2025 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.