In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 ontvangen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag op 10 maart 2022 verminderd, maar de verzuimboete bleef in stand. De belanghebbende heeft op 22 december 2023 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, welke door de inspecteur op 27 februari 2024 alsnog is gedaan. De inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend, maar verminderde de verzuimboete tot nihil.
De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de inspecteur inmiddels een uitspraak had gedaan. De rechtbank verklaarde ook het beroep tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de inspecteur de verzuimboete had verminderd en de belanghebbende geen processueel belang meer had bij het beroep. De rechtbank heeft bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.