ECLI:NL:RBZWB:2025:1680
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de belastingrechter in geschil over verrekening van belastingbedragen
Op 24 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 11 maart 2022 een mededeling verzonden over de verrekening van een terug te ontvangen bedrag op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met een te betalen bedrag op een naheffingsaanslag omzetbelasting over het 4e kwartaal van 2016. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze verrekening en stelde op 22 december 2023 beroep in wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. De ontvanger deed op 18 april 2024 uitspraak op bezwaar.
De rechtbank verklaarde zich kennelijk onbevoegd om het beroep te behandelen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belastingrechter niet bevoegd is om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet, tenzij er sprake is van specifieke uitzonderingen die in de regelgeving zijn vastgelegd. De beslissing tot verrekening van bedragen valt niet onder deze uitzonderingen. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk oordelen over de verrekening en werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank merkte op dat de belanghebbende geen griffierecht had betaald en zag geen aanleiding om griffierecht terug te betalen.
De uitspraak werd gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, in aanwezigheid van griffier mr. W. Dekkers, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.