ECLI:NL:RBZWB:2025:1666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/2352 en 22/5925
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 maart 2023 en 10 november 2022. De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.748 respectievelijk € 13.817. Gelijktijdig bij de naheffingsaanslag van € 1.748 is bij beschikking € 1 aan belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard en de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikking gehandhaafd. De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 op zitting behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteurs mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat beide naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, waarbij de rechtbank de argumenten van belanghebbende over de handelsinkoopwaarde en CO2-uitstoot heeft overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de CO2-uitstoot zoals geregistreerd bij de RDW en dat de handelsinkoopwaarde niet verlaagd hoeft te worden. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2352 en 22/5925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

V.O.F. [belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 maart 2023 en 10 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.748 respectievelijk € 13.817. Gelijktijdig bij de naheffingsaanslag van € 1.748 is bij beschikking € 1 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde en mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat beide naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

Zaaknummer 23/2352
3. Belanghebbende heeft op 1 december 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW 1 serie 118i Corporate Executive met [VIN-nummer 1] en een bedrag aan Bpm voldaan van € 744. Hij is daarbij uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 113 gram per kilometer.
3.1.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 142 gram per kilometer waardoor een hoger bedrag aan Bpm is verschuldigd dan op aangifte is voldaan. De inspecteur heeft de historische bruto Bpm verhoogd naar € 6.050 en de verschuldigde Bpm berekend op € 2.547 te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 55. Met dagtekening 2 september 2022 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 1.748.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur uitsluitend heeft nageheven op basis van een hogere CO2-uitstoot. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat kan worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 142 gram per kilometer, zoals de inspecteur heeft toegepast.
Zoals de rechtbank begrijpt heeft belanghebbende ter zitting daarmee zijn stellingen, in afwijking van, dan wel in aanvulling op zijn beroepschrift, aangescherpt in die zin dat de naheffingsaanslag niet volledig vernietigd maar verminderd moet worden en dat uitsluitend de hoogte van de handelsinkoopwaarde nog in geschil is. Belanghebbende stelt dat door de hogere CO2-uitstoot de historische bruto Bpm hoger wordt waardoor de handelsinkoopwaarde lager moet zijn. In zijn visie moet een verhoging van de historische bruto Bpm resulteren in een lagere handelsinkoopwaarde omdat kopers minder voor deze auto zullen betalen.
3.3.
De rechtbank begrijpt de ondernemersgedachte van belanghebbende en begrijpt vanuit die gedachte ook dat een hoger bedrag aan Bpm niet kan leiden tot een hogere verkoopprijs van de auto wat nadelig uitpakt voor belanghebbende. Desondanks kan de rechtbank belanghebbende niet volgen in zijn stelling omdat voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde aangesloten moet worden bij het wettelijke systeem.
Uit artikel 10, lid 6 en 7, van de Wet Bpm volgt immers dat voor de waarde van een auto moet worden aangesloten bij een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, dan wel bij de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport indien sprake is van meer dan normale gebruiksschade of de auto niet voorkomt op een dergelijke koerslijst. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om de handelsinkoopwaarde te verlagen. De inspecteur is daarom terecht uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 23.600.
3.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de naheffingsaanslag, en de belastingrentebeschikking, terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Aan het beroep op interne compensatie van de inspecteur komt de rechtbank dan niet toe.
Zaaknummer 22/5925
4. Belanghebbende heeft op 16 februari 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW X3 xDrive351 High Executive met [VIN-nummer 2] en een bedrag aan Bpm voldaan van € 2.181. Hij is daarbij uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 193 gram per kilometer.
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 14 februari 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 22.500, gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen, verminderd met een handelsmarge van ongeveer 25%. De taxateur heeft een schadebedrag van € 15.084 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 10.000.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 24 februari 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 30.894 aan de hand van de een koerslijst van AutotelexPro. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd van € 303 en daarvan € 218 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht.
4.3.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 291 gram per kilometer en heeft de historische bruto Bpm verhoogd naar € 69.055. Verder heeft de inspecteur op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 15.998, gebaseerd op de forfaitaire afschrijvingstabel omdat deze meest gunstig is. Met dagtekening 3 juni 2022 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 13.817.
CO2-uitstoot
4.4.
De inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een CO2-uitstoot van 291 gram per kilometer, zoals deze bij de RDW staat geregistreerd. Belanghebbende stelt dat de inspecteur is uitgegaan van een Europees model van de auto met een hoger gewicht en dus ook een hogere CO2-uitstoot.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [1] , geldt dat de CO2-uitstoot van een auto als een vast gegeven van de auto moet worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de CO2-uitstoot van de auto zoals de RDW die in het kentekenregister heeft vastgelegd. De inspecteur is daarom terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van 291 gram per kilometer.
Artikel 110 VWEU
4.6.
Gelet op hetgeen belanghebbende heeft gesteld ziet de rechtbank aanleiding de gronden van belanghebbende ambtshalve aan te vullen met de vraag of sprake is van strijd met artikel 110 VWEU.
4.7.
De Hoge Raad heeft in voormelde uitspraak van 3 april 2020 geoordeeld dat wanneer de CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig vaststaat voor de heffing van de Bpm, de CO2-uitstoot een gegeven kenmerk van de auto is en dus niet meer als variabele kan worden aangevoerd om eerder in Nederland geregistreerde auto’s met een lagere CO2-uistoot als soortgelijk te beschouwen in de zin van artikel 110 van het VWEU.
4.8.
Kennelijk is de CO2-uitstoot vastgesteld aan de hand van de Scandinavische rekenmethode en is deze in overeenstemming met de Europese regels bepaald. Er kan daarom niet gezegd worden dat de keuze voor deze methode strijdigheid met artikel 110 VWEU oplevert. Daar komt bij dat de referentievoertuigen bij gebrek aan onderbouwing door belanghebbende niet als soortgelijk worden aangemerkt in de zin van artikel 110 VWEU. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur bij de vaststelling van de bruto-Bpm terecht is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 291 gram per kilometer en dat geen sprake is van strijd met artikel 110 van het VWEU.
Handelsinkoopwaarde
4.9.
Belanghebbende stelt dat door de hogere CO2-uitstoot de historische bruto Bpm hoger wordt waardoor de handelsinkoopwaarde lager moet zijn. In zijn visie moet een verhoging van de historische bruto Bpm resulteren in een lagere handelsinkoopwaarde omdat kopers minder voor deze auto zullen betalen.
4.10.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover onder 3.3. reeds heeft geoordeeld.
4.11.
Ook voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de handelsinkoopwaarde niet moet worden verlaagd. De bewijslast voor de handelsinkoopwaarde rust op belanghebbende. Belanghebbende doet een beroep op het door zijn taxateur uitgevoerde marktonderzoek ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Nog daargelaten of in dit geval op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm de handelsinkoopwaarde kan worden vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek, is de door belanghebbende betoogde handelsinkoopwaarde naar het oordeel van de rechtbank niet bruikbaar. De handelsinkoopmarge van 25% is niet onderbouwd en ook is niet onderbouwd in hoeverre de referentieauto’s vergelijkbaar zijn en rekening is gehouden met verschillen met de auto.
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en stelt de handelsinkoopwaarde van de auto vast op € 30.894 zoals door de inspecteur is bepleit aan de hand van door haar overgelegde koerslijst van AutotelexPro.
Schade en schadeverleden
4.12.
De bewijslast ten aanzien van de schade en het schadeverleden rust op belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan de inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen. Uit het taxatierapport en de foto’s volgt geen hoger bedrag aan meer dan normale gebruiksschade. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen. De rechtbank leidt uit de stukken af dat weliswaar de mogelijkheid bestaat dat de auto een schadeverleden heeft, echter welke waardevermindering daaraan moeten worden toegekend is door belanghebbende verder onvoldoende onderbouwd.
Dit geldt eveneens voor het standpunt van belanghebbende dat de auto minder waard is vanwege een ‘USA-uitvoering’.
4.13.
Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat de belastingdienst geen beschrijving kent van de gebruiksschade waardoor niet inzichtelijk is wat daaronder moet worden verstaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hierover in de jurisprudentie reeds uitvoerig is geoordeeld en waarin dit punt veelvuldig is afgewezen.
Motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel
4.14.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel met name ziet op de rapportage door DRZ.
4.15.
De rechtbank overweegt dat het de inspecteur vrij staat om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door de inspecteur is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Belanghebbende heeft zijn stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Hoogte naheffingsaanslag
4.16.
Gelet op al het vorenoverwogene is de naheffingsaanslag daarom terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.