4.3.1De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijke gedragingen en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 maart 2025;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek van 13 november 2023 vanaf pagina 19 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023143227 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 13 november 2023, vanaf pagina 31 van voornoemd eindproces-verbaal;
- de ontslagbrief van het [ziekenhuis 1] van 16 juni 2023, met betrekking tot de opname van [slachtoffer 2] , vanaf pagina 157 van voornoemd eindproces-verbaal;
- de brief van [ziekenhuis 2] van 19 juni 2023, met betrekking tot de opname van [slachtoffer 2] , vanaf pagina 159 van voornoemd eindproces-verbaal;
- de medische informatie over [slachtoffer 2] , opgemaakt door arts drs. [arts] van 22 november 2023 en 12 april 2024, bijgevoegd als los document;
- het verhoor van slachtoffer [slachtoffer 2] van 8 juli 2023 met betrekking tot het door hem opgelopen letsel en het letsel van [slachtoffer 1] , vanaf pagina 201 van voornoemd eindproces-verbaal;
- de medische informatie van [slachtoffer 1] , opgemaakt door medisch adviseur de heer dr. [medisch adviseur] van 16 augustus 2024, bijgevoegd als los document;
- het verhoor van [slachtoffer 3] van 12 juli 202 met betrekking tot het door hem opgelopen letsel, vanaf pagina 206 van voornoemd eindproces-verbaal.
Mate van schuld
Om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te kunnen spreken, moet ten minste sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van deze mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst ervan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte volstrekt onvoldoende zijn aandacht heeft gehad bij het besturen van zijn voertuig omdat hij de minuten voor het ongeval onafgebroken zijn mobiele telefoon heeft gebruikt. Dat verdachte geen aandacht had voor het verkeer blijkt ook uit het feit dat hij de lichtsignalen en waarschuwingsborden op 600 meter en 300 meter afstand voor de brug heeft gemist en niet heeft gezien dat het verkeer stilstond omdat de brug was gesloten. Verdachte is met onverminderde snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur blijven rijden en is op de achterzijde van de stilstaande Chevrolet Corvette gebotst. Hierdoor is een tweede botsing ontstaan waarbij de Ford Transit betrokken is geraakt. Door met een dergelijke snelheid te rijden terwijl verdachte ondertussen bezig is geweest met (het bedienen van) zijn mobiele telefoon en zich daardoor kennelijk heeft laten afleiden, heeft verdachte onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen. Dit gedrag, mede gelet op het langere tijdsverloop waarbinnen dit moet hebben plaatsgevonden, overstijgt de kwalificatie van een aanzienlijke mate van schuld en is naar zijn aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Letsel
De rechtbank is op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen van oordeel dat de inzittenden van de Chevrolet Corvette, te weten slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , door de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De rechtbank kwalificeert het letsel van de bestuurder van de Ford Transit, te weten [slachtoffer 3] , gelet op de aard en de gevolgen daarvan, als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan in de zin van artikel 6 WVW.