ECLI:NL:RBZWB:2025:1643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
02-335609-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag; veroordeling poging tot zware mishandeling en mishandeling

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 maart 2025. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij op 15 december 2023 in Vlissingen met een vuurwapen op het been van de aangever had geschoten, met de intentie om hem te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, omdat de aanmerkelijke kans op overlijden niet aanwezig was. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met opzet een vuurwapen op het bovenbeen van de aangever had gericht, wat een aanzienlijke kans op ernstig letsel met zich meebracht. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan mishandeling, aangezien hij de aangever meerdere keren had geslagen en geschopt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het gebruik van een vuurwapen. De benadeelde partij, de aangever, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 3.829,25, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld en dat de schadevergoeding gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-335609-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [aangever] , te doden, door hem met een vuurwapen in het been te schieten, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1) en die [aangever] heeft mishandeld door hem meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en te schoppen (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangever vindt steun in het dossier en is ook veel aannemelijker dan de verklaring van verdachte. Die laatste wordt weersproken door de opvallende gedragingen van verdachte voor, tijdens en na afloop van de feiten. Verder kan op basis van het dossier, met name gelet op de medische informatie, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
De onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Van een geslaagd beroep op noodweer(exces) kan geen sprake zijn, nu moet worden uitgegaan van de verklaring van aangever.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Op basis van het dossier kan niet zonder twijfel worden vastgesteld wie er heeft geschoten. De verklaringen van aangever zijn op onderdelen inconsistent en komen niet overeen met de verklaring van [getuige] en de overige objectieve feiten. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld wie het wapen die dag heeft meegenomen. Indien de rechtbank hieraan voorbij gaat, moet vrijspraak volgen van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag omdat niet kan worden aangetoond dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Verdachte heeft feit 2 bekend, maar verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Inleidende opmerkingen
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat verdachte en aangever op 15 december 2023 hebben afgesproken op een parkeerterrein in Vlissingen en dat aangever aldaar bij verdachte in het voertuig is gestapt. Zij zijn gestopt in [plaats 2] . Op enig moment is er een conflict ontstaan tussen verdachte en aangever. Tijdens dit conflict heeft een schietincident plaatsgevonden waar alleen verdachte en aangever bij aanwezig zijn geweest. Aangever is in zijn rechterbeen geschoten en heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte en aangever verklaren allebei anders over hoe het schietincident is verlopen, over wie het wapen heeft meegenomen en wie er op welk moment heeft geschoten.
Aangever heeft verklaard dat verdachte buiten het voertuig gericht in zijn rechterbeen heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat het wapen meerdere keren in het voertuig, tijdens een worsteling tussen hem en aangever, is afgegaan. Hierdoor heeft ook verdachte een schotwond in zijn kuit opgelopen. Zowel verdachte als aangever verklaren dat buiten het voertuig uiteindelijk een worsteling is ontstaan. Het vuurwapen is niet aangetroffen.
Op welk moment is er geschoten?
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het verdachte is geweest die aangever in zijn been heeft geschoten en op welk moment dit was. De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over het conflict tussen verdachte en aangever. Zo is het niet duidelijk wat er precies in het voertuig heeft plaatsgevonden en zijn er geen objectieve bewijsmiddelen die de verklaringen van aangever of verdachte op dat punt kunnen ondersteunen. Voor het deel van het incident dat buiten het voertuig van verdachte heeft plaatsgevonden is wel een onafhankelijke getuigenverklaring beschikbaar, namelijk die van [getuige] . Hij reed op enig moment langs en zag dat twee mannen ruzie hadden. Hij is gestopt en aangever, die hij in zijn verklaring als slachtoffer ziet, vroeg hem toen om hulp. Verdachte riep vervolgens naar [getuige] dat er niks aan de hand was en dat hij door moest rijden. [getuige] vond de situatie dreigend en is toen ook doorgereden. Ongeveer 200 meter verderop stopte hij alsnog. Vanaf die afstand zag hij dat verdachte op het slachtoffer aan het inschoppen was. Hij zag dat het slachtoffer in de berm lag en dat verdachte meerdere keren met kracht op het slachtoffer schopte. Toen hij verdachte zag vertrekken, is hij naar het slachtoffer toegereden en heeft hij hem meegenomen. [getuige] heeft geen wapens gezien en ook geen schot gehoord. De verklaring van [getuige] bevestigt de verklaring van verdachte noch aangever ten aanzien van het moment van schieten. Hij kwam immers pas aanrijden toen er al geschoten was, hetgeen past in beide verklaringen. Aan de rechtbank ligt daarom vervolgens de vraag voor of zij de verklaring van aangever betrouwbaar acht.
De betrouwbaarheid van aangever
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, bijvoorbeeld over dat er volgens hem in het voertuig al een waarschuwingsschot door verdachte is gelost. Er zijn immers geen sporen aangetroffen die daarbij passen. Dit kan mogelijk worden verklaard doordat de kogel in het been van verdachte terecht is gekomen. Ook heeft aangever ongeloofwaardig verklaard over de aanleiding van het conflict dat kennelijk in de auto is ontstaan. Daar staat tegenover dat ook de verklaring van verdachte op dat punt ongeloofwaardig is, namelijk dat hij niet zou weten waar het conflict over ging omdat er een goede sfeer heerste tussen hem en aangever. De rechtbank gaat ervan uit dat er niet zomaar een wapen is getrokken en dat daar dus het een en ander aan vooraf heeft moeten gaan.
De rechtbank stelt anderzijds vast dat de verklaringen van aangever ten aanzien van de verdenking op bepaalde punten steun vinden in een objectief bewijsmiddel, namelijk de verklaring van [getuige] . [getuige] benoemt in zijn verklaring dat hij aangever ziet als het slachtoffer. Dat wordt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestigd door het handelen van verdachte tijdens en na het incident. Verdachte heeft verklaard dat hij juist het slachtoffer was geworden van aangever, die hem uit het niets aanviel en dat hij vervolgens uit paniek heeft gehandeld en opgelucht was dat hij, door zichzelf te verdedigen, weg is gekomen. Dit past niet bij het beeld dat [getuige] schetst, namelijk dat hij door verdachte resoluut werd weggestuurd op het moment dat aangever hem om hulp vroeg. De gestelde zelfverdediging van verdachte past evenmin bij het gegeven dat verdachte na het wegsturen van de getuige aangever heeft geschopt en geslagen. Het had dan immers in de rede gelegen dat verdachte aangever juist met [getuige] had laten vertrekken zodat verdachte veilig en bevrijd van aangever zou zijn. Ook heeft verdachte na het incident naar eigen zeggen zelf de kogel uit zijn been verwijderd ergens in een parkje met een stanleymes, waarna hij met de auto naar [plaats 1] zou zijn gereden, alwaar hij de auto zou hebben achtergelaten en waarna hij ruim 13 kilometer naar huis zou zijn gelopen met een schotwond in zijn been. Vervolgens is hij niet naar het ziekenhuis gegaan voor een (na)controle. Dit is allemaal niet logisch als je een onschuldig slachtoffer bent van een schietpartij. Ook heeft verdachte zowel voor als na zijn aanhouding tegen niemand iets over zijn verwonding verteld. Evenmin heeft hij de broek die hij ten tijde van het incident droeg en waar - naar eigen zeggen - een gat in zat van de kogelinslag en waar bloed op zou zitten voor onderzoek aan de politie aangeboden. Notabene zou diezelfde broek door zijn vriendin naar de gevangenis zijn gebracht op het moment dat hij in detentie was genomen. Het is vreemd dat verdachte deze broek waar mogelijk sporen uit konden worden afgeleid die het ontlastende verhaal van verdachte zouden kunnen bevestigen, niet ter onderzoek heeft aangeboden. Verder heeft verdachte op geen enkel moment in het proces aangifte gedaan tegen aangever, wat opvallend is omdat verdachte in detentie verbleef voor een feit dat volgens hem door aangever is gepleegd. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt verder dat hij net na het incident een zoekslag heeft gemaakt met betrekking tot de celstraf voor het schieten in het been en de site waarop het nieuwsbericht over het schietincident wordt genoemd, heeft bezocht. Ook dit gaf voor verdachte geen aanleiding om zich bij de politie te melden. De rechtbank acht de verklaring die verdachte hiervoor geeft, namelijk dat hij wilde weten welke mogelijke straf aangever riskeerde voor het schieten in de kuit van verdachte, gelet op de geschetste gang van zaken, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht de tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van aangever gelet op het voorgaande onvoldoende om zijn verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De rechtbank weegt in dit verband mee dat aangever nadat hij is neergeschoten veel bloed heeft verloren en het de rechtbank niet onbegrijpelijk voorkomt dat hij op de momenten die daarna volgden niet meer helemaal helder was en mogelijk daardoor tegen [getuige] en de verbalisanten ter plaatse onjuiste dingen heeft gezegd over de gebeurtenissen die zojuist hadden plaatsgevonden. De volgende dag heeft hij in het ziekenhuis gedetailleerd verklaard over wat hem - naar eigen zeggen - is overkomen, zonder dat hij op dat moment kennis had van de verklaring van [getuige] . [getuige] bevestigt de verklaring van aangever over het deel van de gebeurtenissen dat buiten het voertuig heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van [getuige] . De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever ten aanzien van het tenlastegelegde daarom betrouwbaar zijn en zal het verhoor dat in het ziekenhuis heeft plaatsgevonden dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank laat gelet hierop in het midden wat er tussen verdachte en aangever in het voertuig heeft plaatsgevonden. Dit is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet noodzakelijk, nu de rechtbank ervan uitgaat dat er door verdachte buiten het voertuig op aangever is geschoten.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die buiten het voertuig gericht op het been van aangever heeft geschoten en dat er vervolgens een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever.
Feit 1
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet de rechtbank vaststellen dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever zou komen te overlijden. De rechtbank acht deze kans op basis van het dossier en dan in het bijzonder de beperkte informatie over de aard en ernst van het letsel in het bovenbeen en gelet op de duur van het herstel, niet aanmerkelijk. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Door van korte afstand te schieten met een vuurwapen op het bovenbeen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het bovenbeen bevat grote bloedvaten zoals de dijbeenslagader. Een kogel kan deze bloedvaten beschadigen, wat kan leiden tot ernstige bloedingen. Daarnaast is het dijbeen een groot en sterk bot, dat door inslag van een kogel geschoten op korte afstand, kan breken, wat complicaties zoals infecties of problemen met mobiliteit kan veroorzaken. Ten slotte heeft het bovenbeen veel spieren en zenuwen die essentieel zijn voor beweging en gevoel. Een kogel kan deze structuren beschadigen, wat kan leiden tot verlies van functie of chronische pijn.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Mishandeling
Verdachte heeft bekend dat hij aangever meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt.
Noodweer?
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Een geslaagd beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid, die in de ten laste gelegde mishandeling impliciet besloten ligt, niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voor noodweer is vereist dat er sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, maar de enkele vrees daartoe is niet voldoende.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte aangever heeft geslagen en geschopt nadat hij in het been van aangever heeft geschoten. Na het schieten heeft verdachte niet besloten om weg te gaan, maar is hij verder gegaan met het geweld tegen aangever. Ook de komst van [getuige] heeft verdachte niet doen besluiten om hulp te vragen of om van de gelegenheid gebruik te maken om zich te distantiëren van de situatie. Uit de verklaring van [getuige] blijkt niet dat aangever geweldshandelingen heeft verricht waartegen verdachte zich moest verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte op dat moment dan ook niet verdedigend, maar aanvallend van aard en gericht op het voortzetten van de confrontatie met aangever nadat verdachte hem zojuist in zijn been had geschoten. Er was dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair
op 15 december 2023 te [plaats 2] , gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen in het been van die [aangever]
heeftgeschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 15 december 2023 te [plaats 2] , gemeente Vlissingen, [aangever] heeft mishandeld door
- meermalen tegen het hoofd van die [aangever] te slaan en
- meermalen tegen het lichaam van die [aangever] te schoppen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Zoals onder 4.3 reeds is overwogen, volgt de rechtbank het beroep van de verdediging op noodweer(exces) ten aanzien van feit 2 niet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte of de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden die verder in deze zaak spelen en gelet hierop de duur van de gevorderde gevangenisstraf te beperken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een mishandeling van het slachtoffer. Verdachte heeft met een vuurwapen gericht op het bovenbeen van het slachtoffer geschoten en heeft hem daarna geslagen en geschopt. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer. Hoewel zowel verdachte als het slachtoffer niets (geloofwaardigs) hebben verklaard over de aanleiding van het conflict, heeft het er alle schijn van dat de feiten hebben plaatsgevonden in het kader van een conflict om drugs. Het is zorgelijk dat verdachte bij het oplossen van dit conflict het gebruik van geweld en het gebruik van een vuurwapen niet heeft geschuwd. De feiten hebben plaatsgevonden op de openbare weg, waarbij een getuige de mishandeling heeft waargenomen. Hij is gestopt om hulp te bieden en is ongewild geconfronteerd met een dreigende situatie. Uiteindelijk heeft de getuige het zwaargewonde slachtoffer in zijn auto vervoerd. Dit moet voor hem een beangstigende situatie zijn geweest. In het algemeen zorgt vuurwapengeweld op de openbare weg voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Ten aanzien van een poging tot zware mishandeling waarbij is geschoten met een vuurwapen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Daarbij is van belang dat een duidelijk signaal wordt afgegeven dat schietincidenten niet worden geaccepteerd door de samenleving.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met zijn strafblad. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en vuurwapenbezit. Die veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank ten slotte rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank zal afwijken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om de gevangenisstraf te matigen of om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert ten aanzien van feiten 1 en 2 een schadevergoeding van € 3.829,25 bestaande uit € 329,25 ter zake van materiële schade en
€ 3.500,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en dit deel van de schade is door de verdediging niet betwist. De gevorderde materiële schade is daarmee voldoende komen vast te staan zodat die schade zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De raadsman heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat de vordering tot immateriële schade niet kan worden toegewezen omdat de benadeelde partij in de vordering niet verwijst naar één van de gronden zoals genoemd in artikel 6:106 BW. Anders dan de raadsman stelt, volgt uit de door hem aangehaalde jurisprudentie niet dat de benadeelde partij verplicht is om de rechtsgrond te concretiseren, maar dat de rechter moet motiveren op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond een toewijzing van de vordering wordt gebaseerd. De rechtbank stelt in dat verband vast dat voornoemde grondslag in de toelichting van de benadeelde partij ontbreekt. Omdat de rechtbank gezien artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehouden is ambtshalve de rechtsgronden van een vordering aan te vullen, zal de rechtbank de immateriële schade toewijzen op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW. Uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij fysiek letsel heeft opgelopen. Het opgelopen letsel is voldoende onderbouwd. Gelet op de aard en ernst van het letsel, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade dan ook in zijn geheel toewijzen.
Totale schade, wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering van in totaal
€ 3.829,25 in zijn geheel wordt toegewezen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de materiële schade en de immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2023. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de verdovende middelen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de honkbalknuppel, de weegschaal en de halve geldbriefjes, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart
onttrokken aan het verkeervan de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de cocaïne en de XTC;
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de weegschaal, de honkbalknuppel en twee documenten (halve geldbriefjes);
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever]van
€ 3.829,85 waarvan € 329,85 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 15 december 2023tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat,
ten behoeve van het slachtoffer
[aangever] , € 3.829,85 te betalen (feiten 1 en 2),
waarvan € 329,85 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 15 december 2023tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 48 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2025.
Mrs. Speekenbrink en Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 15 december 2023 te [plaats 2] , gemeente Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangever]
opzettelijk
van het leven te beroven,
immers heeft hij, verdachte, met een vuurwapen in het been, in elk geval
in het lichaam van die [aangever] geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2023 te [plaats 2] , gemeente Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft hij, verdachte, met een vuurwapen in het been, in elk geval
in het lichaam van die [aangever] geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 15 december 2023 te [plaats 2] , gemeente Vlissingen
[aangever] heeft mishandeld door
- ( meermalen) tegen/op het hoofd, althans het lichaam van die [aangever]
te slaan en/of
- ( meermalen) tegen/op het lichaam van die [aangever] te trappen/schoppen;
(art 300 Wetboek van Strafrecht)