4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Inleidende opmerkingen
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat verdachte en aangever op 15 december 2023 hebben afgesproken op een parkeerterrein in Vlissingen en dat aangever aldaar bij verdachte in het voertuig is gestapt. Zij zijn gestopt in [plaats 2] . Op enig moment is er een conflict ontstaan tussen verdachte en aangever. Tijdens dit conflict heeft een schietincident plaatsgevonden waar alleen verdachte en aangever bij aanwezig zijn geweest. Aangever is in zijn rechterbeen geschoten en heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte en aangever verklaren allebei anders over hoe het schietincident is verlopen, over wie het wapen heeft meegenomen en wie er op welk moment heeft geschoten.
Aangever heeft verklaard dat verdachte buiten het voertuig gericht in zijn rechterbeen heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat het wapen meerdere keren in het voertuig, tijdens een worsteling tussen hem en aangever, is afgegaan. Hierdoor heeft ook verdachte een schotwond in zijn kuit opgelopen. Zowel verdachte als aangever verklaren dat buiten het voertuig uiteindelijk een worsteling is ontstaan. Het vuurwapen is niet aangetroffen.
Op welk moment is er geschoten?
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het verdachte is geweest die aangever in zijn been heeft geschoten en op welk moment dit was. De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over het conflict tussen verdachte en aangever. Zo is het niet duidelijk wat er precies in het voertuig heeft plaatsgevonden en zijn er geen objectieve bewijsmiddelen die de verklaringen van aangever of verdachte op dat punt kunnen ondersteunen. Voor het deel van het incident dat buiten het voertuig van verdachte heeft plaatsgevonden is wel een onafhankelijke getuigenverklaring beschikbaar, namelijk die van [getuige] . Hij reed op enig moment langs en zag dat twee mannen ruzie hadden. Hij is gestopt en aangever, die hij in zijn verklaring als slachtoffer ziet, vroeg hem toen om hulp. Verdachte riep vervolgens naar [getuige] dat er niks aan de hand was en dat hij door moest rijden. [getuige] vond de situatie dreigend en is toen ook doorgereden. Ongeveer 200 meter verderop stopte hij alsnog. Vanaf die afstand zag hij dat verdachte op het slachtoffer aan het inschoppen was. Hij zag dat het slachtoffer in de berm lag en dat verdachte meerdere keren met kracht op het slachtoffer schopte. Toen hij verdachte zag vertrekken, is hij naar het slachtoffer toegereden en heeft hij hem meegenomen. [getuige] heeft geen wapens gezien en ook geen schot gehoord. De verklaring van [getuige] bevestigt de verklaring van verdachte noch aangever ten aanzien van het moment van schieten. Hij kwam immers pas aanrijden toen er al geschoten was, hetgeen past in beide verklaringen. Aan de rechtbank ligt daarom vervolgens de vraag voor of zij de verklaring van aangever betrouwbaar acht.
De betrouwbaarheid van aangever
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangever tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, bijvoorbeeld over dat er volgens hem in het voertuig al een waarschuwingsschot door verdachte is gelost. Er zijn immers geen sporen aangetroffen die daarbij passen. Dit kan mogelijk worden verklaard doordat de kogel in het been van verdachte terecht is gekomen. Ook heeft aangever ongeloofwaardig verklaard over de aanleiding van het conflict dat kennelijk in de auto is ontstaan. Daar staat tegenover dat ook de verklaring van verdachte op dat punt ongeloofwaardig is, namelijk dat hij niet zou weten waar het conflict over ging omdat er een goede sfeer heerste tussen hem en aangever. De rechtbank gaat ervan uit dat er niet zomaar een wapen is getrokken en dat daar dus het een en ander aan vooraf heeft moeten gaan.
De rechtbank stelt anderzijds vast dat de verklaringen van aangever ten aanzien van de verdenking op bepaalde punten steun vinden in een objectief bewijsmiddel, namelijk de verklaring van [getuige] . [getuige] benoemt in zijn verklaring dat hij aangever ziet als het slachtoffer. Dat wordt naar het oordeel van de rechtbank ook bevestigd door het handelen van verdachte tijdens en na het incident. Verdachte heeft verklaard dat hij juist het slachtoffer was geworden van aangever, die hem uit het niets aanviel en dat hij vervolgens uit paniek heeft gehandeld en opgelucht was dat hij, door zichzelf te verdedigen, weg is gekomen. Dit past niet bij het beeld dat [getuige] schetst, namelijk dat hij door verdachte resoluut werd weggestuurd op het moment dat aangever hem om hulp vroeg. De gestelde zelfverdediging van verdachte past evenmin bij het gegeven dat verdachte na het wegsturen van de getuige aangever heeft geschopt en geslagen. Het had dan immers in de rede gelegen dat verdachte aangever juist met [getuige] had laten vertrekken zodat verdachte veilig en bevrijd van aangever zou zijn. Ook heeft verdachte na het incident naar eigen zeggen zelf de kogel uit zijn been verwijderd ergens in een parkje met een stanleymes, waarna hij met de auto naar [plaats 1] zou zijn gereden, alwaar hij de auto zou hebben achtergelaten en waarna hij ruim 13 kilometer naar huis zou zijn gelopen met een schotwond in zijn been. Vervolgens is hij niet naar het ziekenhuis gegaan voor een (na)controle. Dit is allemaal niet logisch als je een onschuldig slachtoffer bent van een schietpartij. Ook heeft verdachte zowel voor als na zijn aanhouding tegen niemand iets over zijn verwonding verteld. Evenmin heeft hij de broek die hij ten tijde van het incident droeg en waar - naar eigen zeggen - een gat in zat van de kogelinslag en waar bloed op zou zitten voor onderzoek aan de politie aangeboden. Notabene zou diezelfde broek door zijn vriendin naar de gevangenis zijn gebracht op het moment dat hij in detentie was genomen. Het is vreemd dat verdachte deze broek waar mogelijk sporen uit konden worden afgeleid die het ontlastende verhaal van verdachte zouden kunnen bevestigen, niet ter onderzoek heeft aangeboden. Verder heeft verdachte op geen enkel moment in het proces aangifte gedaan tegen aangever, wat opvallend is omdat verdachte in detentie verbleef voor een feit dat volgens hem door aangever is gepleegd. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt verder dat hij net na het incident een zoekslag heeft gemaakt met betrekking tot de celstraf voor het schieten in het been en de site waarop het nieuwsbericht over het schietincident wordt genoemd, heeft bezocht. Ook dit gaf voor verdachte geen aanleiding om zich bij de politie te melden. De rechtbank acht de verklaring die verdachte hiervoor geeft, namelijk dat hij wilde weten welke mogelijke straf aangever riskeerde voor het schieten in de kuit van verdachte, gelet op de geschetste gang van zaken, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht de tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van aangever gelet op het voorgaande onvoldoende om zijn verklaringen als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. De rechtbank weegt in dit verband mee dat aangever nadat hij is neergeschoten veel bloed heeft verloren en het de rechtbank niet onbegrijpelijk voorkomt dat hij op de momenten die daarna volgden niet meer helemaal helder was en mogelijk daardoor tegen [getuige] en de verbalisanten ter plaatse onjuiste dingen heeft gezegd over de gebeurtenissen die zojuist hadden plaatsgevonden. De volgende dag heeft hij in het ziekenhuis gedetailleerd verklaard over wat hem - naar eigen zeggen - is overkomen, zonder dat hij op dat moment kennis had van de verklaring van [getuige] . [getuige] bevestigt de verklaring van aangever over het deel van de gebeurtenissen dat buiten het voertuig heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van [getuige] . De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever ten aanzien van het tenlastegelegde daarom betrouwbaar zijn en zal het verhoor dat in het ziekenhuis heeft plaatsgevonden dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank laat gelet hierop in het midden wat er tussen verdachte en aangever in het voertuig heeft plaatsgevonden. Dit is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet noodzakelijk, nu de rechtbank ervan uitgaat dat er door verdachte buiten het voertuig op aangever is geschoten.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die buiten het voertuig gericht op het been van aangever heeft geschoten en dat er vervolgens een worsteling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever.
Feit 1
Poging tot doodslag?
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet de rechtbank vaststellen dat door het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangever zou komen te overlijden. De rechtbank acht deze kans op basis van het dossier en dan in het bijzonder de beperkte informatie over de aard en ernst van het letsel in het bovenbeen en gelet op de duur van het herstel, niet aanmerkelijk. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Door van korte afstand te schieten met een vuurwapen op het bovenbeen heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het bovenbeen bevat grote bloedvaten zoals de dijbeenslagader. Een kogel kan deze bloedvaten beschadigen, wat kan leiden tot ernstige bloedingen. Daarnaast is het dijbeen een groot en sterk bot, dat door inslag van een kogel geschoten op korte afstand, kan breken, wat complicaties zoals infecties of problemen met mobiliteit kan veroorzaken. Ten slotte heeft het bovenbeen veel spieren en zenuwen die essentieel zijn voor beweging en gevoel. Een kogel kan deze structuren beschadigen, wat kan leiden tot verlies van functie of chronische pijn.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Mishandeling
Verdachte heeft bekend dat hij aangever meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en tegen het lichaam heeft geschopt.
Noodweer?
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Een geslaagd beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid, die in de ten laste gelegde mishandeling impliciet besloten ligt, niet kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voor noodweer is vereist dat er sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, maar de enkele vrees daartoe is niet voldoende.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte aangever heeft geslagen en geschopt nadat hij in het been van aangever heeft geschoten. Na het schieten heeft verdachte niet besloten om weg te gaan, maar is hij verder gegaan met het geweld tegen aangever. Ook de komst van [getuige] heeft verdachte niet doen besluiten om hulp te vragen of om van de gelegenheid gebruik te maken om zich te distantiëren van de situatie. Uit de verklaring van [getuige] blijkt niet dat aangever geweldshandelingen heeft verricht waartegen verdachte zich moest verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank was het gedrag van verdachte op dat moment dan ook niet verdedigend, maar aanvallend van aard en gericht op het voortzetten van de confrontatie met aangever nadat verdachte hem zojuist in zijn been had geschoten. Er was dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling.