Op 6 september 2024 werd verdachte aangehouden in Breda, waar hij in een Citroën zat met 36.745 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat verdachte opzettelijk aanwezig was bij het overladen van de drugs vanuit een Audi naar de Citroën. De officier van justitie stelde dat verdachte had moeten weten dat er drugs in de auto aanwezig waren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat verdachte niet op de hoogte was van de drugs. De rechtbank achtte het bewijs overtuigend en oordeelde dat verdachte medeplegen had gepleegd. De strafoplegging was een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, omdat verdachte een ondergeschikte rol had gespeeld in de drugshandel. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat deze al was uitgevoerd.