Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2025;
- het op 26 februari 2025 gevoerde telefoongesprek tussen de griffier van deze rechtbank en de betrokken jeugdbeschermer vanuit de GI.
2.De feiten
- De ene week verblijven de minderjarigen van maandag na school tot woensdag voor school bij vader. De moeder haalt de kinderen woensdag van school en de minderjarigen verblijven daar tot en met zondag. De moeder brengt de minderjarigen de volgende dag (maandag) naar school.
- De andere week verblijven de minderjarigen van maandag na school tot donderdag voor school bij vader. Op donderdag haalt de moeder de minderjarigen van school en brengt deze vrijdag naar school. Op vrijdag haalt de vader de minderjarigen van school en blijven de minderjarigen daar tot en met zondag. De vader brengt de minderjarigen de volgende dag (maandag) naar school.
- Gedurende de voorjaarsvakantie verblijven de minderjarigen in de even jaren bij de moeder. In de oneven jaren verblijven de minderjarigen bij de vader. Op vrijdagmiddag uit school worden de minderjarigen opgehaald door de ouder bij wie zij de vakantie doorbrengen. De minderjarigen verblijven bij deze ouder totdat zij weer naar school gaan. Er zal in deze vakantie geen vast videobelmoment plaatsvinden.
3.Het verzoek
4.De beoordeling
5.De beslissing
voorlopig voor de duur van twee weken, tot 12 maart 2025, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de even weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de overdracht plaatsvindt aan de slagboom van de camping waar de vader verblijft. De moeder brengt en haalt de minderjarigen. Wanneer de moeder opmerkt dat de vader alcohol gedronken heeft, neemt zij de minderjarigen weer mee terug;
[datum] 2025 om [tijd] uur, bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in de persoon van mr. Bogaert, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.