ECLI:NL:RBZWB:2025:1588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/7433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat op 31 oktober 2024 is ingesteld. Eiser stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen niet tijdig heeft beslist op zijn handhavingsverzoek van 30 april 2024. Eiser heeft verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende overtredingen die door een bedrijf worden begaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het college op 12 en 29 november 2024 verzocht om de relevante stukken en een verweerschrift in te dienen, maar het college heeft hieraan geen gehoor gegeven. Hierdoor is de rechtbank genoodzaakt om op basis van de beschikbare stukken uitspraak te doen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, die geldt voor het college om op het handhavingsverzoek te beslissen, inmiddels is verstreken. Eiser heeft het college op 15 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de maximale termijn van 42 dagen is overschreden. Eiser krijgt gelijk, en het college moet het griffierecht van € 187,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Godderij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser op 31 oktober 2024 heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn handhavingsverzoek van 30 april 2024. Eiser heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende overtredingen die volgens eiser worden begaan door [bedrijf].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1.
De rechtbank heeft het college op 12 november 2024 en op 29 november 2024 verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Tot op heden heeft het college hieraan geen gehoor gegeven. Dit betekent dat de rechtbank op basis van de bij haar bekende stukken, ingediend door eiser, uitspraak zal doen
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het handhavingsverzoek ingediend op
30 april 2024. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen het college op dit verzoek moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. [2] Het college had dus uiterlijk op 25 juni 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 15 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 15 oktober 2024 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De maximale bestuurlijke dwangsom is in dit geval dan ook verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1 berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door het college te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 17 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.