ECLI:NL:RBZWB:2025:1580

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
02/018608-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verkopen van cocaïne met gevangenisstraf en taakstraf

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkopen van cocaïne. De verdachte, geboren in 2001, werd beschuldigd van het vervoeren, afleveren, verstrekken en verkopen van cocaïne in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 januari 2023. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen, onder andere gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft verkocht en heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkeling die hij had doorgemaakt tijdens zijn schorsingstoezicht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen drugs en telefoons verbeurd verklaard en de verdachte veroordeeld tot vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafoplegging meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/018608-23
vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 januari 2023 cocaïne heeft vervoerd, afgeleverd, verstrekt en verkocht, dan wel in zijn bezit heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de overige bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 januari 2023 actief en frequent cocaïne heeft verkocht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 juni 2022 tot en met 17 januari 2023 te Breda en/of elders in Nederland meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een (gebruikers)hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in strafmatigende zin rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij al ruim 2 jaar in een schorsingstoezicht loopt en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Gelet hierop en het feit dat verdachte de afgelopen periode belangrijke stappen heeft gezet en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, acht de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest niet passend. Verzocht wordt te volstaan met een forse taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich ruim zes maanden actief beziggehouden met het verkopen van cocaïne.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs als (zoals in dit geval) cocaïne eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van hard- en softdrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw een dergelijk strafbaar feit te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 27 januari 2025. Uit dit rapport blijkt dat verdachte op een aantal leefgebieden met problemen kampt. Zo heeft hij geen werk, geen stabiel inkomen en zijn er zorgen over zijn sociaal netwerk. Hij is meerdere keren door de politie aangetroffen als passagier in auto’s bij mensen die ambtshalve bij de politie bekend zijn. Daarnaast heeft verdachte moeite met het reguleren van zijn emoties en het omgaan met autoriteit. Er zijn geen aanwijzingen voor middelenproblematiek. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte lijkt de noodzaak om verandering aan te brengen niet in te zien. Hij trekt zijn eigen plan en maakt eigen keuzes. De reclassering adviseert daarom het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de staat een handeling is verricht waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Die termijn is in dit geval aangevangen op 18 januari 2023, de dag van zijn inverzekeringstelling.
Als uitgangspunt geldt dat de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt dat het vonnis dus gereed had moeten zijn uiterlijk 18 januari 2025. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met ruim twee maanden. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Hiermee zal verdachte een flinke stok achter de deur hebben om te voorkomen dat hij (nogmaals) een strafbaar feit pleegt. De rechtbank vindt een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de officier van justitie is geëist, niet passend, gelet op het feit dat verdachte al 2 jaar in een schorsingstoezicht loopt hetgeen overwegend positief verloopt. Ook speelt mee dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, het strafbare feit alweer enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en niet is gebleken dat verdachte in de tussentijd opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uren opleggen, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht de onder verdachte inbeslaggenomen drugs vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze drugs behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De verbeurdverklaring
iPhones
De rechtbank acht de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons vatbaar voor verbeurdverklaring, nu deze telefoons aan verdachte toebehoren en het feit met behulp van deze telefoons is begaan.
Geldbedrag
De rechtbank acht het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag, te weten € 315,-, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit geldbedrag aan verdachte toebehoort en er aanwijzingen zijn dat dit geldbedrag is verdiend met de handel in drugs.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK hennep (omschrijving: G2548841, joints in koker);
* 1 STK poeder (omschrijving: G2548846, boterhamzak met wit poeder);
* 20 STK cocaïne (omschrijving: G2548806, in plastic zak, wit);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 STK GSM (omschrijving: G2548826, blauw, Apple iPhone);
* 1 STK GSM (omschrijving: G2548829, zwart, Apple iPhone);
* 315 euro (omschrijving: G2548831);

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 maart 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en
met 17 januari 2023 te Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (gebruikers)hoeveelheid/heden
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )