ECLI:NL:RBZWB:2025:1568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
AWB 23_8985
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Autoriteit Persoonsgegevens om geen nader onderzoek uit te voeren naar klacht inzake inzage persoonsgegevens

Op 17 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep aantekende tegen een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om af te zien van het uitvoeren van een nader onderzoek naar een klacht van eiser. Eiser had in 2021 een verzoek ingediend om inzage in zijn verwerkte persoonsgegevens bij zijn voormalige administratiekantoor. De AP had de klacht van eiser beoordeeld en besloten deze niet nader te onderzoeken, wat eiser niet kon accepteren. De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van de AP aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de AP in redelijkheid kon afzien van het uitvoeren van een nader onderzoek. De rechtbank concludeert dat de AP dit in overeenstemming met haar prioriteringsbeleid heeft gedaan. Eiser had betoogd dat de AP wel degelijk een overtreding had kunnen vaststellen, maar de rechtbank oordeelt dat de AP voldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanwijzingen waren voor een overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de AP in haar besluit is bevestigd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Loonstein),
en

de Autoriteit Persoonsgegevens, de AP.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 juni 2023 inzake de beslissing van de AP om af te zien van het uitvoeren van een nader onderzoek naar een klacht van eiser.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de AP mr. E. Nijhof en mr. W. van Steenbergen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de AP in redelijkheid heeft kunnen afzien van het uitvoeren van een nader onderzoek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser heeft in het verleden tot 2015 zijn zakelijke boekhouding laten verzorgen door [administratiekantoor] . Op 1 januari 2021 heeft eiser bij het administratiekantoor een verzoek ingediend op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) tot inzage in zijn verwerkte persoonsgegevens en administratie. Het administratiekantoor heeft daarop gereageerd met de mededeling dat alleen nog de jaarrekening van 2012 en de rekeningkaarten (mutaties) en kolommenbalansen over de jaren 2014 en 2015 aanwezig waren. Deze zijn verstrekt aan eiser.
4.1.
Eiser heeft op 24 februari 2021 een klacht ingediend bij de AP ten aanzien van het administratiekantoor, omdat niet volledig zou zijn voldaan aan zijn verzoek om inzage.
4.2.
Met het besluit van 4 augustus 2022 heeft de AP de klacht beoordeeld en besloten de klacht niet nader te onderzoeken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 10 augustus 2022.
4.3.
Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 heeft de AP het bezwaar ongegrond verklaard.
Globaal bureauonderzoek
5. Op grond van artikel 15 van de AVG heeft een betrokkene recht om inzage te krijgen in de hem betreffende persoonsgegevens die door een verwerkingsverantwoordelijke worden verwerkt.
5.1.
De AP onderzoekt de inhoud van een klacht in de mate waarin dat gepast is. De AP beoordeelt eerst op basis van de inhoud van de klacht of het gaat om een verwerking van persoonsgegevens die de klager betreft en of er al dan niet sprake is van een overtreding van de AVG. De AP heeft een globaal bureauonderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat zij op basis van de beschikbare informatie niet heeft kunnen vaststellen of sprake is van een overtreding. De AP heeft geen aanwijzingen gezien dat de constatering van het administratiekantoor dat de stukken niet meer aanwezig zijn, onjuist zou zijn. Daarbij merkt de AP op dat de wettelijke bewaarplicht enkel rust op de belastingplichtige en niet op het administratiekantoor. De AP heeft om die reden op basis van het globaal bureauonderzoek niet kunnen vaststellen dat het administratiekantoor ten onrechte bepaalde stukken zou hebben achtergehouden.
5.2.
Eiser heeft betoogd dat de AP wel kon vaststellen dat sprake is van een overtreding aan de hand van het globale bureauonderzoek. Op het administratiekantoor rust namelijk een afgeleide wettelijke bewaarplicht. Eiser diende de gegevens voor zeven jaar te bewaren op grond van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en het administratiekantoor dient gegevens te bewaren zolang deze nodig zijn voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of worden gebruikt.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de AP in redelijkheid op basis van het bureauonderzoek heeft kunnen concluderen dat geen overtreding kon worden vastgesteld. Een verwerkingsverantwoordelijke dient inzage te geven in verwerkte persoonsgegevens. Dit kan voor zover deze beschikt over stukken met daarin verwerkte persoonsgegevens. Het administratiekantoor heeft verklaard dat onder hem geen verdere stukken berusten waarin persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt. Er bestaat geen redenen om hieraan te twijfelen. Daar komt bij dat op het administratiekantoor geen (afgeleide) wettelijke bewaarplicht op grond van de Awr rust. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser in veronderstelling was dat het administratiekantoor de gegevens voor hem zou bewaren, maakt dat niet dat in de wet een bewaarplicht voor het administratiekantoor is verankerd. Op basis van hetgeen uit het globale bureauonderzoek naar voren is gekomen, kon de AP op voorhand niet uitsluiten of vaststellen dat het administratiekantoor de AVG heeft overtreden. Hiervoor is een nader onderzoek vereist.
Afzien van uitvoeren nader onderzoek
6. Indien uit de eerste beoordeling volgt dat mogelijk sprake is van een overtreding, maar deze nog niet kan worden vastgesteld, maakt de AP een afweging of er aanleiding is voor nader onderzoek. Daarbij hanteert de AP de volgende, niet cumulatieve, factoren:
a. a) De mate waarin de betrokkene wordt geraakt door de vermeende overtreding;
b) De bredere maatschappelijke betekenis van een eventueel optreden van de AP, mede bezien vanuit de aandachtspunten die de AP op periodieke basis bekend maakt;
c) De mate waarin de AP in staat is doeltreffend en doelmatig op te treden. [1]
In paragraaf 2.6.1. van het beleid is opgenomen dat een klacht niet op alle criteria ‘hoog hoeft te scoren’, voordat de AP overgaat tot een nader onderzoek. Als een klacht op meerdere criteria hoog scoort, is er wel eerder aanleiding voor een nader onderzoek. In het geval er echter sprake is van een lage(re) score op één criterium, dan kan dit voor de AP in veel gevallen reeds daarom aanleiding zijn een nader onderzoek achterwege te laten. Verder zij nog benadrukt dat de criteria niet cumulatief zijn en dat de AP, als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, ook een nader onderzoek kan starten wanneer een klacht bijvoorbeeld op alle drie de criteria laag scoort.
Als de toetsing aan de prioriteringscriteria leidt tot het oordeel dat de klacht of het verzoek om handhaving daar in onvoldoende mate aan voldoet, dan wordt de klacht niet verder behandeld dan wel wordt het verzoek om handhaving afgewezen.
6.1.
Om te kunnen uitsluiten dat geen sprake is van een overtreding zou de AP moeten onderzoeken of het administratiekantoor over meer persoonsgegevens van eiser beschikt dan waarin inzage is verleend en of de administratie en correspondentie kwalificeren als de persoonsgegevens van eiser. Hiervoor zou de AP ter plaatse bij het administratiekantoor een onderzoek moeten uitvoeren in het archief. De AP heeft afgezien van het uitvoeren van een nader onderzoek aan de hand van haar prioriteringsbeleid.
6.2.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij van mening is dat de AP alle klachten zou moeten onderzoeken. De rechtbank is echter van oordeel dat de AP in redelijkheid een prioriteringsbeleid mag hanteren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft namelijk geoordeeld dat het niet onredelijk is dat de AP aan de hand van een globaal bureauonderzoek beoordeelt of zich een mogelijke overtreding heeft voorgedaan en dat het is toegestaan om een prioriteringsbeleid te hanteren. [2] De AP dient bovendien klachten enkel te behandelen in de mate waarin dat gepast is. [3]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de AP in redelijkheid heeft kunnen afzien van het uitvoeren van een nader onderzoek. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser hinderlijk is dat hij niet kan achterhalen wat is gebeurd met zijn verwerkte persoonsgegevens en dat hij graag wil weten wat hiermee is gebeurd. De AP heeft echter voldoende gemotiveerd dat het afzien van het uitvoeren van een nader onderzoek in lijn is met het door haar gevoerde prioriteringsbeleid. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het ontbreken van deze stukken grote negatieve consequenties voor hem heeft. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die de AP aanleiding geeft om alsnog een nader onderzoek op te starten. Dit is namelijk een gevolg van het feit dat eiser niet meer beschikt over de financiële stukken en niet een gevolg van het feit dat eiser geen nader onderzoek uitvoert. Eiser heeft verder gesteld dat het administratiekantoor mogelijk in meer gevallen, volgens hem, niet op correcte wijze handelt. De rechtbank overweegt dat zij enkel beoordeelt of de AP in redelijkheid heeft kunnen afzien van het uitvoeren van een nader onderzoek. In deze procedure ligt niet voor of het administratiekantoor in het algemeen op een juiste wijze zijn werk uitvoert.
6.4.
De AP heeft eiser er op de zitting tevens op gewezen dat hij tegen een beslissing van een inzageverzoek van een niet-bestuursorgaan kan opkomen door middel van een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 35 van de Uitvoeringswet AVG.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de AP in redelijkheid heeft afgezien van het uitvoeren van een nader onderzoek. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 17 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de ABRvS waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG)
Artikel 15, eerste lid, van de AVG
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
de verwerkingsdoeleinden;
de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
et bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG
Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening vastgestelde taken, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied de volgende taken: zij behandelt klachten van betrokkenen, of van organen, organisaties of verenigingen overeenkomstig artikel 80, onderzoekt de inhoud van de klacht in de mate waarin dat gepast is en stelt de klager binnen een redelijke termijn in kennis van de vooruitgang en het resultaat van het onderzoek, met name indien verder onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit noodzakelijk is.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Uitvoeringswet)
Artikel 6 van de Uitvoeringswet
1. Er is een Autoriteit persoonsgegevens. De Autoriteit persoonsgegevens bezit rechtspersoonlijkheid.
2. De Autoriteit persoonsgegevens is de toezichthoudende autoriteit, bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de verordening.
3. Onverminderd artikel 57 van de verordening, heeft de Autoriteit persoonsgegevens tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de verordening of de wet bepaalde.
4. Ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling kunnen, gehoord de Autoriteit persoonsgegevens, bij regeling van Onze Minister aan de Autoriteit persoonsgegevens taken worden overgedragen.

Voetnoten

1.Artikel 2, derde lid, van het prioriteringsbeleid.
2.ABRvS 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3209, ro. 10.1.
3.Artikel 57, eerste lid, onder f, van de AVG.