ECLI:NL:RBZWB:2025:1551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11351308 AZ VERZ 24-68 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal door werknemer en verzoek om schadevergoeding door werkgever

In deze zaak heeft de werkgever, een besloten vennootschap die parfums en cosmetica produceert, de werknemer op staande voet ontslagen wegens diefstal van goederen. De werknemer, die sinds oktober 2018 als heftruckchauffeur in dienst was, werd beschuldigd van het ontvreemden van dertien dozen Rituals producten op 9 augustus 2024. De werkgever heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld dat camerabeelden heeft vastgelegd van de werknemer die samen met een collega de dozen in een auto heeft geladen. Na een gesprek waarin de werknemer zijn daden erkende, werd hij op 13 augustus 2024 ontslagen. De werkgever vorderde schadevergoeding voor de geleden schade, onderzoekskosten en advocaatkosten, en vroeg om een verklaring voor recht dat het ontslag rechtsgeldig was. De werknemer betwistte de dringende reden voor het ontslag en voerde aan dat hij niet wist dat hij onrechtmatig handelde. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en dat de werknemer hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en kosten. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werkgever grotendeels toegewezen, inclusief de gefixeerde schadevergoeding en de kosten van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer / rekestnummer: 11351308 \ AZ VERZ 24-68
Beschikking van 27 februari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de werkgever] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
gemachtigde: mr. W.M.C.T. van den Bouwhuijsen,
tegen
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. L.L. Ross.

1.De feiten

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 13;
- de mondelinge behandeling van 20 december 2024 die gelijktijdig heeft plaatsgevonden met de zaak van [de werkgever] tegen de heer [de collega] (hierna: [de collega] ) onder zaak/rekestnummer 11351496 AZ VERZ 24-69;
- de spreekaantekeningen van [de werknemer] ;
- de akte uitlaten van [de werkgever] met overlegging productie 14;
- de antwoordakte van [de werknemer] .
1.2.
Vervolgens is de beschikking bepaald op vandaag.

2.De zaak in het kort

2.1.
[de werkgever] heeft [de werknemer] op staande voet ontslagen wegens diefstal/verduistering. In deze zaak vraagt [de werkgever] om vergoeding van schade die zij heeft geleden (vergoeding van gefixeerde schade, onderzoekskosten, advocaatkosten en schade weggenomen goederen). Ook vraagt [de werkgever] om een verklaring voor recht dat het ontslag rechtsgeldig is gegeven. [de werknemer] voert aan dat er geen dringende reden was voor ontslag op staande voet en maakt bezwaar tegen de verzoeken van [de werkgever] . [de werkgever] krijgt van de kantonrechter gelijk.

3.De feiten

3.1.
[de werkgever] is een onderneming die zich bezig houdt met het vervaardigen van parfums en cosmetica onder eigen merk en onder private label.
3.2.
[de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1993, is sinds 1 oktober 2018 in dienst getreden bij [de werkgever] als heftruckchauffeur tegen een loon van laatstelijk € 2.600,00 bruto per maand exclusief emolumenten.
3.3.
Medio 2024 bestond bij [de werkgever] het vermoeden dat via de nooduitgang in het magazijn - waar de eindproductie is opgeslagen – dozen van deelpallets [1] werden weggenomen. [de werkgever] heeft daarom het onderzoeksbureau Risc & Fraud Investigations BV (hierna: het onderzoeksbureau) ingeschakeld die op verschillende plekken in het magazijn en bij de nooduitgang camera’s heeft aangebracht.
3.4.
Op 12 augustus 2024 heeft het onderzoeksbureau verslag uitgebracht aan [de werkgever] over een incident op 9 augustus 2024. Uit het verslag van het onderzoeksbureau volgt dat [de werknemer] die dag samen met collega [de collega] 13 dozen met Rituals producten van een deelpallet in een Landrover heeft geplaatst die rond 18.01 uur van het terrein van [de werkgever] is vertrokken.
3.5.
[de werkgever] heeft [de werknemer] uitgenodigd voor een gesprek dat op 13 augustus 2024 op het kantoor van [de werkgever] heeft plaatsgevonden. Bij dat gesprek waren [de werknemer] , de heer [naam 1] (Risc & Fraud) en de heer [naam 2] (director operations) aanwezig. [de werknemer] heeft in dat gesprek erkend de goederen op 9 augustus 2024 te hebben weggenomen en erkend dat dit de afgelopen maanden vaker is gebeurd.
3.6.
Bij brief van 13 augustus 2024 heeft [de werkgever] [de werknemer] op staande voet ontslagen omdat hij (kort gezegd) op 9 augustus 2024 zonder toestemming van [de werkgever] goederen van [de werkgever] heeft ontvreemd. Op 28 augustus 2024 heeft [de werkgever] een Poolse vertaling van de brief van 13 augustus 2024 aan [de werknemer] gestuurd.
3.7.
[de werkgever] heeft aangifte gedaan bij de politie van verduistering door [de werknemer] .

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[de werkgever] verzoekt de kantonrechter om:
de procedure gevoegd te behandelen met de zaak tegen [de collega] ;
de arbeidsovereenkomst met [de werknemer] voorwaardelijk, als die nog tussen partijen bestaat, te ontbinden per de eerst mogelijke datum, zonder toekenning van een transitievergoeding;
voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet van 13 augustus 2024 rechtsgeldig is gegeven;
[de werknemer] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 4.529,03 netto vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 13 augustus 2024;
voor recht te verklaren dat [de werknemer] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de werkgever] ;
[de werknemer] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de onderzoekskosten van € 7.172,15 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 september 2024;
[de werknemer] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de gemaakte advocaatkosten van € 1.100,28 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 13 augustus 2024;
[de werknemer] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schade van € 410,28 netto vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 augustus 2024;
[de werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[de werkgever] legt aan haar verzoeken – samengevat – ten grondslag dat [de werknemer] terecht op staande voet is ontslagen wegens diefstal dan wel verduistering op 9 augustus 2024. [de werkgever] stelt dat [de werknemer] wegens het rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is en die ziet op het loon (inclusief vakantiegeld) over de periode van 13 augustus 2024 tot 1 oktober 2024 van totaal € 4.529,03 netto. Indien de kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, dient de arbeidsovereenkomst volgens [de werkgever] te worden ontbonden. [de werkgever] stelt dat [de werknemer] de gemaakte onderzoekskosten voor het onderzoeksbureau verschuldigd is van € 7.172,15 en de gemaakte advocaatkosten van € 1.100,28. [de werkgever] stelt dat [de werknemer] ook de schade van de meegenomen 13 dozen met elk 12 potten Rituals producten dient te vergoeden en dat met een verkoopprijs van € 2,63 per pot neerkomt op een totale schade van € 410,28. [de werkgever] vordert de onderzoekskosten, advocaatkosten en schade hoofdelijk omdat [de collega] en [de werknemer] zich beiden schuldig hebben gemaakt aan het (mede)plegen van diefstal/verduistering.
4.3. [de werknemer] voert verweer. [de werknemer] voert – samengevat – aan dat [de collega] hem verzocht had mee te helpen dozen te verplaatsen en hij niet wist wat er in de dozen zat en geen reden had aan te nemen dat het verplaatsen onrechtmatig was. [de werknemer] voert aan dat iedere werknemer maandelijks restpakketten met cosmetica mee naar huis mag nemen (een zogenaamd snoepje van de maand) en werknemers die pakketten vaker wisselen. [de werknemer] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal of verduistering omdat hij zich geen goederen heeft toegeëigend. [de werknemer] voert aan dat er geen dringende reden is voor een ontslag op staande voet, maar hij berust in het gegeven ontslag op staande voet. Naar de mening van [de werknemer] zouden [de werkgever] en hij het dienstverband met gesloten beurzen beëindigd houden. Hij vraagt daarom geen transitievergoeding. Als de kantonrechter zou beslissen dat hij een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is dan wil hij dat deze wel met een hem toekomende transitievergoeding verrekend wordt. [de werknemer] voert ook nog aan dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door hem en hij daarom niet gehouden is tot enige schade en subsidiair voert hij aan dat de advocaatkosten en onderzoekskosten buitensporig hoog zijn en deze gematigd dienen te worden.

5.De beoordeling

Gevoegde behandeling
5.1.
[de werkgever] heeft de kantonrechter verzocht om de zaak gevoegd te behandelen met de zaak van [de werkgever] tegen [de collega] onder zaak/rekestnummer 11351496 AZ VERZ 24-69. [de werknemer] heeft bezwaar gemaakt tegen gevoegde behandeling.
5.2.
De kantonrechter is voorbij gegaan aan het bezwaar van [de werknemer] . De beide zaken zijn verknocht met elkaar omdat het feitencomplex en de verzoeken in beide zaken nagenoeg hetzelfde zijn. Het verzoek tot voeging wordt toegewezen. Dit betekent dat beide zaken tegelijkertijd zijn behandeld en dat in beide procedures tegelijk wordt beslist. Er blijft evenwel sprake van twee verschillende procedures. Voeging is immers slechts een maatregel van orde en tast geen rechten aan. Beide procedures behouden dan ook hun zelfstandigheid.
Ontslag op staande voet
5.3.
[de werknemer] heeft ter zitting aangegeven te berusten in het gegeven ontslag op staande voet. Hierdoor is de voorwaarde van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet ingetreden, zodat daarop geen beslissing hoeft de volgen.
5.4.
[de werknemer] stelt dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en dat daarom de verzoeken van [de werkgever] moeten worden afgewezen. Allereerst zal daarom moeten worden beoordeeld of het ontslag rechtsgeldig is gegeven.
5.5.
[de werkgever] heeft [de werknemer] op 13 augustus 2024 op staande voet ontslagen. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een
dringende redenis en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden onverwijld heeft opgezegd onder onverwijlde mededeling van die dringende reden aan de werknemer.
5.6.
Uit de wet volgt dat als dringende reden beschouwd worden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.7.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij worden ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben, betrokken. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
5.8.
Uit de ontslagbrief van 13 augustus 2024 blijkt dat de door [de werkgever] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden, kort gezegd, is op 9 augustus 2024 zonder toestemming van [de werkgever] goederen van [de werkgever] te hebben ontvreemd.
5.9.
De kantonrechter overweegt dat de gedraging onder de gegeven omstandigheden een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
5.10.
In een verklaring van [de werknemer] (productie 9) - die het onderzoeksbureau heeft opgemaakt en [de werknemer] heeft ondertekend – staat dat hij op 9 augustus 2024 met een collega dertien dozen met Rituals producten van een pallet naar de uitgang heeft gebracht. [de collega] heeft in lijn daarmee verklaard dat [de werknemer] heeft meegeholpen met het inladen van dozen met Rituals producten in de auto van [de collega] . Dit is ook in lijn met de beelden die ter zitting zijn getoond. Op die beelden is te zien dat [de werknemer] de seal met een topvel van de pallet afhaalt die [de collega] ervoor met de heftruck richting de nooduitgang had gereden en [de werknemer] en [de collega] vervolgens de dozen van de pallet naar buiten dragen en [de collega] die in de auto zet. Het voorgaande levert voldoende bewijs op dat [de werknemer] heeft meegewerkt aan ontvreemding van goederen van [de werkgever] en dat daardoor sprake is van een dringende reden. Ter zitting heeft [de werknemer] aangevoerd dat hij niet wist dat het dozen Rituals producten waren en dacht dat het gekochte dozen als
“snoepje van de maand”waren
,maar dit is op geen enkele wijze onderbouwd door hem. Dit valt ook niet te rijmen met het feit dat het een met plastic gesealde pallet betrof met een etiket. Hierdoor wordt ervan uitgegaan dat [de werknemer] wist dat sprake is van dozen met producten die nog door [de werkgever] werden verkocht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat sprake is van een dringende reden voor [de werkgever] om [de werknemer] op staande voet te ontslaan. Door [de werknemer] zijn geen persoonlijke omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat zijn gedraging niet als een dringende reden moet worden aangemerkt. Verder heeft hij niet betwist dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
5.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de door [de werkgever] verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven worden toegewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
5.12.
[de werkgever] verzoekt om toekenning van een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding is vereist dat de dringende reden door opzet of schuld is gegeven. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.10 is overwogen, is dat het geval.
5.13.
[de werknemer] is daarom de verzochte gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Het gaat om het bruto loon inclusief vakantiegeld over de periode van 13 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024 (€ 1.721,03) en van 1 september 2024 tot en met 30 september 2024 (€ 2.808,00). De gefixeerde schadevergoeding bedraagt – anders dan [de werkgever] stelt – dus € 4.529,03
bruto.
5.14.
[de werknemer] beroept zich in geval van toewijzing van de gefixeerde schadevergoeding op verrekening met de transitievergoeding. De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Dit betekent dat het verzoek om [de werkgever] te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding zal worden afgewezen.
5.15.
Bij akte heeft [de werkgever] gesteld dat zij aan eindafrekening nog een bedrag van € 3.131,56 netto/ € 4.699,00 bruto aan [de werknemer] verschuldigd is en zij beroept zich op verrekening van de eindafrekening met hetgeen [de werknemer] aan haar verschuldigd is. [de werknemer] heeft bij antwoordakte aangevoerd het eens te zijn met de overgelegde eindafrekening (productie 14) die ziet op het loon en vakantiegeld tot 13 augustus 2024, vakantiedagen en overuren. Na verrekening is [de werknemer] aan gefixeerde schadevergoeding niets meer aan [de werkgever] verschuldigd (€ 4.529,03 bruto minus € 4.699,00 bruto = € - 169,97 bruto).
Onrechtmatig gehandeld
5.16.
[de werkgever] verzoekt voor recht te verklaren dat [de werknemer] onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. Dit verzoek is toewijsbaar wegens het medeplegen van diefstal/verduistering op 9 augustus 2024. [de werknemer] wist bij het meehelpen met de dozen met rituals producten verplaatsen naar de Landrover dat deze van het terrein van [de werkgever] af zouden gaan. Hierdoor is schade aan [de werkgever] toegebracht.
Onderzoekskosten
5.17.
[de werkgever] verzoekt [de werknemer] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 7.172,15 aan gemaakte onderzoekskosten. Die kosten komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking indien er sprake is van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De kantonrechter acht het redelijk dat [de werkgever] een onafhankelijk bureau heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar diefstal binnen haar onderneming omdat zij steeds goederen mistte. Uit dit onderzoek volgt dat [de werknemer] degene is die met collega [de collega] goederen van [de werkgever] in de auto van [de collega] heeft geplaatst om weg te nemen, zodat er causaal verband is met het handelen van [de werknemer] om die kosten op [de werknemer] te verhalen. De kantonrechter is van oordeel dat de kosten voldoende zijn onderbouwd met de als productie 11 overgelegde factuur en deze zijn zonder btw toewijsbaar. [de werkgever] kan btw namelijk verrekenen waardoor btw geen schadepost is voor haar. Er wordt dan ook uitgegaan van een bedrag van € 5.927,40 aan kosten die redelijk worden beschouwd en deze kosten zijn toewijsbaar. Voor matiging van de kosten ziet de kantonrechter geen aanleiding. Wel zal nog een bedrag van € 169,97 bruto in mindering dienen te worden gebracht op deze kosten gelet op het beroep op verrekening, zie ook 5.14. [de werkgever] verzoekt ook wettelijke rente over de onderzoekskosten, maar zij heeft niet onderbouwd op welk moment zij de kosten heeft betaald. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf datum indiening verzoekschrift op 11 oktober 2024 (artikel 6:119 BW).
Advocaatkosten
5.18.
[de werkgever] verzoekt om vergoeding van advocaatkosten van € 1.100,28 voor het verrichten van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. Die kosten komen voor vergoeding in aanmerking omdat ze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Zowel het door [de werkgever] inroepen van rechtsbijstand als de gemaakte kosten, zoals onderbouwd is met de als productie 12 overgelegde factuur, zijn redelijk. De verzochte btw is niet toewijsbaar. Dit betekent dat aan advocaatkosten een bedrag van € 913,80 (€ 888,00 + € 25,80) toewijsbaar is. De verzochte wettelijke rente zal ook worden toegewezen vanaf datum indiening verzoekschrift op 11 oktober 2024 omdat niet onderbouwd is wanneer de kosten zijn betaald. (artikel 6:119 BW).
Schade
5.19.
[de werkgever] verzoekt om vergoeding van schade door de weggenomen Rituals producten van totaal € 410,28 wegens strijd met goed werknemerschap (artikel 7:611 BW) dan wel een toerekenbare tekortkoming (artikel 6:74 BW) dan wel onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). [de werknemer] betwist die schade omdat hij meent niet onrechtmatig te hebben gehandeld en er niet van op de hoogte was dat [de collega] goederen heeft willen verduisteren. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van [de werknemer] niet opgaat op grond van hetgeen al eerder is overwogen. De gevorderde schade is daarom toewijsbaar. De verzochte wettelijke rente over de schade zal worden toegewezen vanaf 9 augustus 2024 (artikel 6:119 BW).
Hoofdelijk
5.20.
In de zaak van [de werkgever] tegen [de collega] is geoordeeld dat ook [de collega] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal/verduistering op 9 augustus 2024 en hij aansprakelijk is voor de onderzoekskosten, advocaatkosten en schade. Hierdoor is er sprake van groepsaansprakelijkheid en geldt dat iedere deelnemer hoofdelijk aansprakelijk is (artikel 6:166 BW). Daarom zal [de werknemer] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan onderzoekskosten, advocaatkosten en schade.
Proceskosten
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [de werknemer] omdat [de werkgever] grotendeels in het gelijk is gesteld. Vanwege de gezamenlijke mondelinge behandeling met de zaak tegen [de collega] zal het salaris worden gematigd tot de helft van het geldende liquidatietarief. De kosten van het betekeningsexploot worden afgewezen als niet noodzakelijke kosten. De proceskosten aan de zijde van [de werkgever] worden begroot op € 1.951,00 waarvan € 1.409,00 aan griffierecht, € 407,00 (0,5 x € 814,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
voegt de zaak met zaaknummer 11351496 AZ VERZ 24-69 met de bij de kantonrechter van deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer 11351308 AZ VERZ 24-68;
6.2.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet aan [de werknemer] op 13 augustus 2024 rechtsgeldig is gegeven;
6.3.
verklaart voor recht dat [de werknemer] op 9 augustus 2024 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de werkgever] ;
6.4.
veroordeelt [de werknemer] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [de werkgever] te betalen:
een bedrag van € 5.927,40 aan onderzoekskosten minus € 169,97 bruto terzake de eindafrekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 913,80 aan advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling;
een bedrag van € 410,28 aan schade, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [de werknemer] in de proceskosten van € 1.951,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [de werknemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; [2]
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025.

Voetnoten

1.Eindproducten worden bij [de werkgever] in dozen geplaatst en op een pallet weggezet. Bij de productie blijven er altijd een aantal dozen over die geen “volle” pallet maken. Dit wordt een deelpallet genoemd.
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.