ECLI:NL:RBZWB:2025:1548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
11394746 AZ VERZ 24-38 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de werkgever, een besloten vennootschap, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, primair wegens verwijtbaar handelen door het niet nakomen van re-integratieverplichtingen en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsrelatie. De werknemer is sinds 9 december 2022 arbeidsongeschikt en heeft in de periode daarna verschillende re-integratiepogingen ondernomen, die echter niet succesvol waren. De werkgever heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen gekregen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen deskundigenoordeel was overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Daarnaast werd het leugenachtig verklaren van de werknemer niet als zodanig zwaarwegend beschouwd dat het de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de verstoorde arbeidsrelatie niet voldoende was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat de verwijten van de werkgever voornamelijk verband hielden met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 11394746\ AZ VERZ 24-38
Beschikking van 11 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de werkgever] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [de werkgever] ,
gemachtigde: mr. D.B. Muller,
tegen
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. P. Drenth.

1.De procedure

1.1.
[de werknemer] is in dienst bij [de werkgever] en al langere tijd arbeidsongeschikt. [de werkgever] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst omdat [de werknemer] zijn re-integratieverplichtingen niet zou zijn nagekomen en leugenachtig heeft verklaard over zijn beperkingen. [de werkgever] vindt primair dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen en nalaten en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de beide gronden af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [de werkgever] met producties 1 tot en met 25;
- het verweerschrift van [de werknemer] met producties 1 tot en met 15;
- de door [de werknemer] ingediende aanvullende producties 16 tot en met 18;
- de mondelinge behandeling van 24 januari 2025 waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt;
- de door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[de werkgever] is producent en leverancier van hoogwaardige keukens.
3.2.
Op 1 januari 1999 is [de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1970, bij [de werkgever] in dienst getreden als medewerker distributiecentrum tegen een loon van laatstelijk € 3.873,81 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.3.
Op de gesloten arbeidsovereenkomst is de Cao Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven van toepassing verklaard.
3.4.
[de werknemer] werkte bij [de werkgever] te [plaats] in ploegendienst. De werkzaamheden van zijn functie bestaan uit het laden van vrachtwagens met keukenonderdelen zoals kasten, plinten en apparatuur.
3.5.
Op 9 december 2022 is [de werknemer] arbeidsongeschikt uitgevallen. Hij had klachten van duizeligheid. Het eerste jaar zijn er op twee momenten re-integratiepogingen gedaan in passend werk. Beide re-integratiepogingen mislukten.
3.6.
Op 9 november 2023 heeft de bedrijfsarts na een telefonisch consult met [de werknemer] geadviseerd om te starten met 2 x 2 uur in rustig werk. Omdat [de werknemer] aangaf niet in staat te zijn om te re-integreren heeft [de werkgever] een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV.
3.7.
Op 25 januari 2024 heeft de bedrijfsarts na een telefonisch consult met [de werknemer] in zijn verslag opgenomen:
“(…)We wachten het deskundigenoordeel van het UWV af. (…)
Hij is verwezen naar de psycholoog.wil mededelen dat hij naar de psycholoog is gestuurd. Ook in turkeije geweest. heeft op alle fronten te horen gekregen dat er niets aan te doen. ook itn turkeije. ik heb hem huilend aan de telefoon. in engels en stukje in het turks.”
3.8.
Het UWV oordeelt in haar rapport van 21 februari 2024 als volgt:
“(…)4. Beoordeling re-integratie inspanningen
Werkgever wil weten of de re-integratie-inspanningen voldoende zijn nu men feitelijk uitgaat van geen benutbare mogelijkheden. Er is geen re-integratie tot stand gekomen. Uit ons medisch onderzoek is gebleken dat er onterecht is uitgegaan van “geen benutbare mogelijkheden” er zijn benutbare mogelijkheden voor passend werk. Aanvullende behandeling wordt in overweging gegeven. Geconcludeerd moet worden dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn nu men onterecht uitgaat van geen benutbare mogelijkheden, hierdoor kunnen kansen zijn gemist.

5.Conclusie

De re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn onvoldoende.”

3.9.
[de werkgever] heeft [de werknemer] naar aanleiding van de telefonisch vernomen oordeel van het UWV uitgenodigd voor een gesprek op 21 februari 2024 op haar kantoor. [de werknemer] verscheen bij dat gesprek met zijn broer en gaf aan dat hij niet kon werken en een second opinion bij een andere arts zou vragen. Namens [de werkgever] is [de werknemer] in het gesprek passend werk aangeboden, is hij aangesproken op de wederzijdse re-integratieverplichtingen en gewezen op een loonstop als hij het aangeboden passende werk niet zou doen.
3.10.
[de werknemer] is op 21 februari 2024 gestart met aangepast werk bij [de werkgever] en na afloop van de dienst is hij door een collega, ondersteund met een kar, naar de uitgang gebracht. Ook op 23 en 26 februari 2024 heeft [de werknemer] geprobeerd te re-integreren bij [de werkgever] .
3.11.
Op 28 februari 2024 heeft [de werknemer] een mail gestuurd naar [de werkgever] dat hij ziek was.
De bedrijfsarts heeft [de werknemer] op 28 februari 2024 telefonisch gesproken. In het verslag van de bedrijfsarts is vermeld:
“ Er zijn naar mijn mening geen essentiële wijzigingen in het ziektebeeld waardoor ik af kan wijken van het oordeel van het UWV, beleid daarom conform het eerdere.”
3.12.
Per 28 februari 2024 heeft [de werkgever] het loon van [de werknemer] stopgezet omdat hij niet verscheen voor de aangeboden re-integratiewerkzaamheden.
3.13.
In verband met de eerste jaarsevaluatie heeft [de werkgever] een arbeidsdeskundig onderzoek laten doen. De arbeidsdeskundige heeft op 31 januari 2024 met [de werknemer] in het bijzijn van zijn broer gesproken en in het rapport van 28 februari 2024 is vermeld:
“(…)

6.Conclusies

  • Spoort 1A (eigen werk): De belasting in het werk als medewerker DC/LP is niet passend of passend te maken.
  • Spoor 1B (ander werk eigen werkgever): Binnen [de werkgever] zijn er passende werkzaamheden aanwezig maar die zullen niet duurzaam aangeboden kunnen worden.
  • Spoor 2 (andere werkgever): Inzet van een re-integratietraject spoor 2 is vereist.

(…)”

3.14.
Bij brief van 8 maart 2024 heeft de eerdere gemachtigde van [de werknemer] geprotesteerd tegen de loonstop per 28 februari 2024 omdat er geen aangepast werk voorhanden is bij [de werkgever] . Na een afwijzende reactie van [de werkgever] en verdere correspondentie heeft [de werknemer] op 17 april 2024 een deskundigenoordeel verzocht aan het UWV met de vraag of de door [de werkgever] aangeboden werkzaamheden per 21 februari 2024 passend waren voor hem.
3.15.
Op 7 mei 2024 heeft het UWV een deskundigenoordeel gegeven. Het UWV oordeelt als volgt:
Beschouwing passendheid van het werkIk vind het werk dat werkgever aanbiedt niet passend.Het aangeboden werk tbv de re-integratie acht ik niet redelijk en/of billijk. Ik heb mij hierbij specifiek gericht op de reistijd woon-werk ( [woonplaats] - [plaats] ) in combinatie met de te re-integreren uren per werkdag. Meneer gebruikt medicatie die de concentratie en reactievermogen kunnen beïnvloeden. Het is niet reëel om, gezien de medische omstandigheden, van werknemer te verwachten dat hij ca 4 uur aan verkeer deel neemt om 2 uur te re-integreren.Ik vind de re-integratie in het tweede spoor wel passend. Het deelnemen aan spoor-2 activiteiten in de woonomgeving behoort dan ook tot de mogelijkheden.(…)”
3.16.
[de werkgever] heeft de loonbetaling aan [de werknemer] naar aanleiding van het oordeel van het UWV met terugwerkende kracht hervat.
3.17.
[de werkgever] heeft op 7 juni 2024 aan DPD Bedrijfsrecherche & Advies (hierna: DPD) opdracht gegeven om [de werknemer] op een aantal dagen waar te nemen. DPD heeft [de werknemer] op vier dagen (op 18, 19 en 20 juni 2024 en 23 juli 2024) gevolgd. De rechercheurs hebben die dagen (onder meer) waargenomen dat Abayrak zelfstandig naar de winkel gaat, op een normale manier een auto aan de bijrijderskant instapt, zelfstandig bij een pompstation naar binnenloopt en een gesprek voert en zelf een keer als bestuurder in een auto rijdt.
3.18.
[de werkgever] heeft [de werknemer] opgeroepen voor een afspraak bij de bedrijfsarts op 23 juli 2024. In de terugkoppeling van de bedrijfsarts is het volgende vermeld:
Bij het spreekuur aanwezig zijn betrokkene’s dochter en een begeleider. Betrokkene lijkternstig beperkt. Tijdens het gesprek wordt aangegeven dat betrokkene er moeite mee heeft dat hij denkt dat de werkgever zijn beperkingen niet gelooft. Ik ga er van uit dat de in de spreekkamer getoonde beperkingen structureel aanwezig zijn zodat deze als basis kunnen dienen voor de WIA keuring.
Betrokkene is ernstig beperkt in mobiliteit (wordt ondersteund tijdens het lopen, valt
bijna tijdens het lopen), maar ook in concentratie en energie. Betrokkene lijkt het gesprek
met moeite te kunnen volgen en lijkt ook een beperking te hebben met het ervaren van
de realiteit. Betrokkene krijgt ook een behandeling die extra beperkingen geeft. Samengevat acht ik hem beperkt in concentratie, energie, mobiliteit (kan en mag
geen autorijden, kan niet met het openbaar vervoer) maar ook in dagelijkse bezigheden
(bijv. boodschappen doen, zelfstandig naar buiten gaan).
Betrokkene’s begeleider vraagt tot 2 x toe wanneer de WIA papieren gestuurd worden. Ik
heb aangegeven dat deze waarschijnlijk rond september ingevuld gaan worden en dat hij
die dan krijgt.
De begeleider vraagt verder of het volgende spreekuur telefonisch kan. Ik heb
aangegeven dat hij dat met de werkgever moet overleggen.
3.19.
[de werkgever] heeft [de werknemer] uitgenodigd voor een gesprek op 30 juli 2024 op haar kantoor. Dat gesprek is bij [de werkgever] gevoerd door twee rechercheurs van DPD. [de werknemer] verscheen bij dat gesprek met zijn dochter. De dochter heeft in het gesprek geantwoord op vragen. Het gesprek is in het rapport van DPD opgenomen onder “Interview [de werknemer] ” – waarin met de letter “V” is aangeduid de vragen die de rechercheurs hebben gesteld en met letter “ A ” de antwoorden die de dochter geeft – en daarin is het volgende vermeld:
“(…)V: Meneer is dus niet in staat om zelf te spreken? Of heeft hij ook goede momenten?A : Er zijn ook wel goede momenten maar veel meer slechte momenten.
V: Als er goede momenten zijn, wat kan hij dan wel?A : Het begon met duizeligheid. Als hij daar geen last van heeft, kunnen we een blokje om
lopen in de buurt.
V: Dat moet dan onder begeleiding?
A : Ja, alles moet onder begeleiding. Hij kan niet zelfstandig lopen.
V: Kan hij ook niet zelfstandig lopen in zijn goede momenten?
A : Nee, want je weet niet wanneer hij neervalt. Daarom zijn we daar altijd bij. We kunnen
hem niet alleen laten. (…)
(…)
V: Hij werkt nu 2 jaar niet?
A : Ja dat klopt.
V: Gebruikt hij de medicatie dan ook al twee jaar?
A : Nee. De mentale klachten zijn begonnen sinds het hele gedoe op werk dat niet in hem
werd geloofd. Dat hij zichzelf moest gaan bewijzen en zijn loon werd stopgezet. Hij
voelde zich niet begrepen. Ik weet niet wat hij heeft doorstaan maar het is verkeerd
gegaan. Hij had het er mentaal zwaar mee. Sindsdien is het mentaal achteruitgegaan.
Het was eerst alleen maar fysiek.
V: Wanneer is het mentale begonnen?
A : Een paar maanden geleden.
V: Is hij dagelijks in deze toestand?
A : We hebben ook momenten dat het goed gaat, maar het is vooral als hij naar het
werk moet gaan dan wel. (…)
(…)
V: Maar, dan kan hij kan nog steeds niet zelfstandig buiten lopen. Ook niet als hij goede
dagen heeft?
A : Nee, wij zijn er altijd bij. We weten niet, als hij goede dagen heeft, of er een moment is
dat in een keer komt. Je hebt het niet in de hand. Het heeft geen tijd, geen dag waarvan
je weet dat het goed is en je weet dat hij vandaag niet gaat vallen.
V: Jullie kunnen hem nooit alleen laten? Dat doen jullie ook niet?
A : Nee, we laten hem niet alleen, we laten hem zeker niet alleen.
(…)
V: Doet het ook wat met zijn mobiliteit? Als hij het moeilijk heeft met de druk dat hij hier
geweest is, dan gaat het psychisch niet goed maar gaat het dan ook met zijn mobiliteit
niet goed? Valt hij dan eerder? Gaat het dan beter of slechter met hem?
A : Slechter, echt slechter.
V: Kan hij dan nog wel zelfstandig lopen?
A : Nee, hier heeft hij echt hulp bij nodig.
V: Kan hij wel eens boodschappen doen?
A : Een paar weken geleden, toen wij naar de psycholoog en de psychiater gingen en hij
daar gesprekken had, ging oprecht iets beter met hem. Ik kon echt even ademhalen, het
gaat de goede kant op, ook qua medicatie.
V: Wat is de goede kant op?
A : Aanspreekbaar. Dan heb je nog wel dat hij rare antwoorden geeft maar niet zó.
V: Het is niet zo dat hij zelfstandig naar de jumbo kan gaan een boodschapje kan doen,
zonder dat iemand hem vasthoudt?
A : Nee, we hebben wel dagen dan zijn we er gewoon bij maar dan houden we hem niet
per se vast.
V: Er dan iemand bij hem in de buurt, voor de veiligheid?
A : Ja, dat wel. Het is wel zo, dat nu de klachten nu ook mentaal heel erg zijn, op de één of
andere manier, omdat het fysiek en mentaal is, veel erger is geworden.
Ik zeg heel eerlijk, ik vind zijn mentale klachten veel erger dan de fysieke klachten.(…)
(…)
V: (…) Wij zien een heel ander beeld dan hij zich voordoet en zoals jij het
schetst. Wij gaan van onze waarnemingen uit, want wij hebben dit zelf gezien namelijk.
Hij kan natuurlijk bij de bedrijfsarts en bij de psycholoog en de psychiater en zoals hier,
kan hij zich voordoen zoals hij dat wil. Al gaat hij in de lampen hangen of op de grond
liggen. Dat is zijn eigen vrije wil. Wij zien gewoon wat hij op straat doet, als hij niet het
idee heeft dat hij gezien wordt. Dan zien wij een heel ander beeld. Begrijp je de
verwarring?
A : Ik begrijp wat jullie bedoelen, maar het is toch ook een momentopname wat jullie op
dat moment zien, jullie kunnen toch ook niet precies weten wat er in zijn hoofd doorgaat
en speelt. Ik heb net toch ook al aangegeven, er zijn wel momenten dat hij het wel kan.
Boodschappen doen of zo, dat is letterlijk onder ons huis.
M: Maar goed, je zei net dat hij helemaal niets zelfstandig kan, er moet altijd iemand in
de buurt zijn want ieder moment kan hij vallen.
A : Maar hij is dan vooralsnog in onze buurt.(…)”
3.20.
[de werkgever] heeft het rapport van DPD aan de bedrijfsarts gestuurd en gevraagd om een reactie in relatie tot de re-integratieadviezen. De bedrijfsarts heeft bij e-mail van 29 augustus 2024 het volgende aan [de werkgever] medegedeeld:
“(…)De in het rapport beschreven waargenomen handelingen en gedragingen van betrokkene passen ABSOLUUT niet bij het beeld wat bij mij in de spreekkamer door betrokkene gepresenteerd werd. De anamnese is derhalve apert onbetrouwbaar.
Ik kan nu dus ook geen oordeel geven over arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Het uitgangspunt van de arts-patiënt is dat deze hem naar waarheid en reëel voorlicht over de bestaande beperkingen. Ik meen op basis van wat ik in het rapport lees, dat betrokkene dat niet heeft gedaan.(…)”
3.21.
Bij e-mail van 18 september 2024 heeft de gemachtigde van [de werknemer] aan de bedrijfsarts medegedeeld dat informatie kan worden opgevraagd bij de medische behandelaren, waaronder PsyQ. Als reactie daarop heeft de bedrijfsarts aan de gemachtigde van [de werknemer] medegedeeld:
“(…)Uw client heeft bij mij in de spreekkamer een compleet toneelspel opgevoerd. (…) De heer blijkt opeens normaal te kunnen lopen, auto te kunnen rijden (ABSOLUUT ONMOGELIJK met de medische claims die bij mij werden neergelegd). Mijns inziens dus pure fraude, onderbouwd door een objectief rapport. (…)
Het beeld wat hij vertoonde deed me denken aan een eerdere psychiater geloof ik 600 medewerkers naar een WIA uitkering “begeleid” heeft. (…) Van die populatie heb ik persoonlijk ook ettelijke patienten gezien, vandaar dat ik het beeld “herken”.(…)”3.22. [de werknemer] is in de periode van 12 september 2024 tot en met 26 september 2024 opgenomen geweest bij PsyQ voor een zorgprogramma. Eerder, van [geboortedatum] 2024 tot 1 mei 2024, was [de werknemer] in behandeling voor psychische klachten bij HSK en aansluitend was hij aangemeld bij PsyQ voor intensievere zorg.
3.23.
De gemachtigde van [de werknemer] heeft bij e-mail van 30 september 2023 aan de bedrijfsarts medegedeeld de machtiging tot het opvragen van medische informatie in te trekken naar aanleiding van diens e-mailberichten. [de werkgever] heeft op verzoek van [de werknemer] afscheid genomen van de betreffende bedrijfsarts en is op zoek naar een andere bedrijfsarts voor [de werknemer] .
3.24.
Het UWV heeft aan [de werkgever] een loonsanctie opgelegd omdat het actuele oordeel en de medische informatie van [de werknemer] ontbreekt waardoor de WIA aanvraag niet compleet is.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[de werkgever] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden en te bepalen dat de arbeidsovereenkomst terstond eindigt, althans op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van de transitievergoeding en met veroordeling van [de werknemer] in de kosten van de procedure.
4.2.
[de werkgever] legt aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [de werknemer] . [de werkgever] stelt hiertoe dat [de werknemer] zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt en hij leugenachtig heeft verklaard aan de bedrijfsarts en DPD over zijn beperkingen. Subsidiair legt [de werkgever] aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. [de werkgever] stelt dat door de houding en het gedrag van [de werknemer] niet verlangd kan worden dat het dienstverband langer voortduurt en zij geen vertrouwen heeft in [de werknemer] . [de werkgever] stelt dat [de werknemer] wegens ernstig verwijtbaar handelen geen recht heeft op de transitievergoeding en de arbeidsovereenkomst vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] terstond dient te worden ontbonden. [de werkgever] stelt dat herplaatsing niet in de rede ligt gezien het (ernstig) verwijtbaar handelen van [de werknemer] en de verstoorde arbeidsverhouding. Daarnaast stelt [de werkgever] dat het opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is omdat het verwijtbaar handelen ziet op het doen van onjuiste mededelingen aan de bedrijfsarts waardoor [de werknemer] zijn re-integratie verplichtingen heeft geschonden.
4.3.
[de werknemer] verweert zich tegen het verzoek en concludeert tot afwijzing van het verzoek van [de werkgever] en veroordeling van [de werkgever] in de kosten van de procedure, waaronder de volledige kosten van rechtsbijstand.
4.4.
[de werknemer] voert als verweer – samengevat – aan dat er een opzegverbod wegens ziekte geldt omdat het verzoek is gebaseerd op het onjuist informeren van DPD en de bedrijfsarts over zijn ziekte. [de werknemer] betwist dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden omdat hij niet conform de wettelijke eisen is aangemaand tot nakoming van re-integratieverplichtingen na zijn opname in september 2024, de loonbetaling is hervat en geen deskundigenoordeel is overgelegd. Hierdoor dient het primaire verzoek volgens hem te worden afgewezen. Daarnaast voert [de werknemer] aan dat het rapport van DPD buiten beschouwing moet blijven omdat het onrechtmatig verkregen bewijs betreft. Het onderzoek van DPD is volgens Alabayrak een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit en in strijd met de AVG omdat onrechtmatig zijn gegevens worden verwerkt. [de werknemer] betwist verwijtbaar te hebben gehandeld. Hij voert hij aan dat de bevindingen van DPD passen in de gebruikelijke behandeling die hij onderging; er is geen sprake van niet meewerken aan re-integratieverplichtingen en het verstrekken van onjuiste informatie aan de bedrijfsarts. [de werknemer] voert aan dat de gestelde verstoorde arbeidsrelatie is gegrond op schending van re-integratieverplichtingen en daarvan geen sprake is en ook voor die grond het wettelijke vereiste van overlegging van een deskundigenverklaring geldt en daar niet aan is voldaan. Het verwijt dat hij de bedrijfsarts bewust om de tuin heeft geleid is volgens [de werknemer] onjuist en zeer kwetsend. Omdat geen sprake is van een voldragen g-grond, dient het verzoek tot ontbinding volgens [de werknemer] ook op de subsidiaire grond te worden afgewezen.
4.5.
[de werknemer] verzoekt voorwaardelijk, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dat de ontbinding per 1 april 2025 plaatsvindt en dat [de werkgever] wordt veroordeeld tot betaling van:
een bedrag van € 36.613,82 bruto aan transitievergoeding;
een bedrag van € 34.508,34 aan billijke vergoeding
een bedrag van € 10.000,0 aan immateriële schade.

5.De beoordeling

Naamswijziging
5.1.
Ter zitting heeft [de werkgever] aangegeven dat in het verzoekschrift per abuis [de werkgever] Services BV is vermeld en de werkgever van [de werknemer] [de werkgever] BV is. [de werkgever] heeft verzocht tot rectificatie van de verschrijving en een nieuw voorblad van het verzoekschrift overgelegd met de juiste tenaamstelling van verzoekster, namelijk [de werkgever] BV. De kantonrechter zal overgaan tot correctie van de vergissing omdat [de werknemer] bij herstel niet onredelijk in zijn belangen wordt geschaad en zoveel mogelijk dient te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil.
Maatstaf beoordeling
5.2.
Uit de wet volgt dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien – kort gezegd – sprake is van een redelijke grond, herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is of niet in de rede ligt en indien er geen opzegverboden gelden. Als er wel een opzegverbod geldt, kan er alleen worden ontbonden indien (a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, of (b) er sprake is van zodanige omstandigheden dat het in het belang van de werknemer is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5.3.
De door [de werkgever] gestelde gronden zijn verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsrelatie waarop hierna zal worden ingegaan.
verwijtbaar handelen (e-grond)
5.4.
De arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). [de werkgever] legt aan deze grond allereerst ten grondslag dat [de werknemer] zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt.
5.5.
[de werknemer] is arbeidsongeschikt en omdat het UWV de loonbetalingsverplichting van [de werkgever] heeft verlengd, geldt in beginsel een opzegverbod. Het opzegverbod staat niet in de weg aan ontbinding indien de werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen tot medewerking aan re-integratie weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt (artikel 7:670a lid 1 BW).
5.6.
In artikel 7:671b lid 5 BW staan extra voorwaarden genoemd voor ontbinding in deze situatie. Als voorwaarde geldt onder meer dat een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW wordt overgelegd, tenzij deze verklaring in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
5.7.
[de werkgever] heeft in de procedure geen deskundigenoordeel overgelegd waaruit blijkt dat [de werknemer] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. [de werkgever] heeft dit voor de procedure ook niet bij het UWV aangevraagd. Daarnaast zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het overleggen van een deskundigenoordeel door [de werkgever] in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Omdat [de werkgever] ten onrechte geen verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW heeft overgelegd, zal het verzoek tot ontbinding wegens het zonder deugdelijke grond niet meewerken aan re-integratie worden afgewezen.
5.8.
[de werkgever] legt aan het verwijtbaar handelen ook ten grondslag dat [de werknemer] tegenover de bedrijfsarts en de rechercheurs van DPD leugenachtig heeft verklaard over zijn beperkingen. Dit leugenachtig verklaren houdt geen verband met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft en zal hierna verder getoetst worden.
5.9.
[de werkgever] legt aan het verwijt dat [de werknemer] leugenachtig heeft verklaard het rapport van DPD ten grondslag. [de werknemer] maakt bezwaar tegen dat rapport en verzoekt om het rapport als onrechtmatig bewijs buiten beschouwing te laten. [de werknemer] beroept zich op een onrechtmatig onderzoek wegens schending van de privacy, strijd met de AVG en strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.10.
Ter zitting heeft [de werkgever] aangegeven dat de reden van inschakeling van DPD is het deskundigenoordeel van 7 mei 2024 waarin staat dat het aangeboden werk niet passend is. Dit terwijl een collega eerder op 21 februari 2024 had waargenomen dat [de werknemer] na het verlaten van de poort ineens normaal liep terwijl hij voor de poort nog ondersteuning behoefde en moeizaam liep. [de werkgever] twijfelde hierdoor ernstig aan uitlatingen van [de werknemer] en mogelijk de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen. De kantonrechter acht het onder die omstandigheden niet ontoelaatbaar van [de werkgever] dat zij DPD heeft ingeschakeld om [de werknemer] te observeren om die twijfel weg te nemen. Niet valt in te zien op welke andere wijze [de werkgever] kon vaststellen of haar twijfel terecht was. Weliswaar had zij de bedrijfsarts om een nieuwe beoordeling kunnen vragen, maar als [de werknemer] zijn beperkingen bij de bedrijfsarts groter maakte dan zij waren, dan is het maar de vraag of de bedrijfsarts in de gegeven situatie kon vaststellen of uitlatingen van [de werknemer] juist waren of dat hij daarover loog. De inbreuk die door de observatie op de persoonlijke levenssfeer van [de werknemer] werd gemaakt is daarom gerechtvaardigd. De inbreuk was ook beperkt omdat het slechts ziet op vier dagen waardoor voldaan is aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verwerking van persoonsgegevens is hier nodig om het gerechtvaardigde belang van [de werkgever] te behartigen en van strijd met de AVG wordt dan ook niet uitgegaan. De kantonrechter acht het door [de werkgever] gestarte onderzoek op grond van het voorgaande niet onrechtmatig en zal het rapport bij de beoordeling betrekken.
5.11.
In het DPD rapport staat dat [de werknemer] op de vier dagen dat hij gevolgd is door de rechercheurs (onder meer) zelfstandig loopt, zelfstandig in en uit de auto stapt en zelf een boodschap in winkels doet. [de werknemer] heeft deze constateringen niet betwist waardoor van de juistheid ervan uitgegaan kan worden. [de werknemer] en zijn dochter zijn op 23 juli 2024 bij de bedrijfsarts geweest waar de dochter het woord heeft gevoerd en onder meer heeft gezegd dat [de werknemer] ernstig beperkt is in mobiliteit en niet zelfstandig naar buiten kan, niet zelfstandig boodschappen kan doen, geen auto kan rijden en niet met het openbaar vervoer kan. Ook in het gesprek met de rechercheurs op 30 juli 2024 verscheen [de werknemer] met zijn dochter die daar het woord voerde en aangaf dat [de werknemer] hulp nodig heeft bij lopen, boodschappen doen en [de werknemer] niet alleen kan worden gelaten. Na de confrontatie met de constateringen van de rechercheurs die een ander beeld lieten zien, gaf de dochter aan dat [de werknemer] ook goede dagen heeft en hij veel mentale klachten heeft.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat er in de beide gesprekken een onjuist beeld is geschetst over de lichamelijke beperkingen van [de werknemer] . [de werknemer] voert nu aan dat hij ook goede dagen heeft en daardoor de door DPD geconstateerde handelingen kon doen, maar dit is niet zo kenbaar gemaakt in de gesprekken. De uitlatingen over de beperkingen van [de werknemer] die er feitelijk op neerkomen dat hij niets alleen kon doen, zijn daarom onjuist en leugenachtig. Hoewel de onjuiste uitlatingen zijn gedaan door de dochter had [de werknemer] haar kunnen en moeten corrigeren en er is dan ook sprake van verwijtbaar handelen van [de werknemer] . Het is in de omstandigheden echter geen zodanig verwijtbaar handelen dat het de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Uit het door [de werknemer] gestelde en ook de stukken blijkt namelijk dat [de werknemer] sinds in ieder geval januari 2024 ook psychische problemen heeft waarvoor hij onder behandeling was en medicatie gebruikt. Hierdoor kon het niet ingrijpen van [de werknemer] tijdens de gesprekken over onjuiste mededelingen hem niet zwaar worden aangerekend. Daarbij weegt ook mee dat [de werknemer] sterk het gevoel had dat [de werkgever] zijn beperkingen niet geloofde wat de dochter ook bij aanvang bij het gesprek met de rechercheurs heeft medegedeeld. Aannemelijk is dat de spanningen die [de werknemer] daardoor ervaarde, ook enige invloed hebben gehad op de manier van lopen en behoefte aan ondersteuning op dat moment zoals te zien is op filmbeelden. Daarnaast was [de werknemer] voor zijn arbeidsongeschiktheid al bijna 24 jaar in dienst van [de werkgever] en ter zitting is namens [de werkgever] bevestigd dat hij zijn werkzaamheden voor arbeidsongeschiktheid steeds goed heeft verricht. Op grond van het voorgaande is geen sprake van dusdanig verwijtbaar handelen dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen.
5.13.
Ter zitting zijn nog de uitlatingen van de bedrijfsarts ten opzichte van [de werknemer] en zijn gemachtigde ter sprake gekomen. De bedrijfsarts voelt zich voorgelogen door [de werknemer] . De uitlatingen die de bedrijfsarts heeft gedaan, gaan alle perken te buiten, maar zijn niet aan [de werkgever] toe te rekenen. Het is begrijpelijk dat [de werknemer] vanwege de uitlatingen van de bedrijfsarts zijn machtiging tot het opvragen van medische gegevens heeft ingetrokken, maar [de werkgever] is vervolgens niet door gegaan met de bedrijfsarts.
Verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)
5.14.
De arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). Het moet dan gaan om een ernstig én duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
5.15.
Hoewel het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg hoeft te staan aan een verzoek tot ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, slaagt dit verzoek niet.
5.16.
[de werkgever] heeft aan haar verzoek tot ontbinding op de g-grond dezelfde feiten ten grondslag gelegd als zij aan haar verzoek tot ontbinding op de e-grond ten grondslag heeft gelegd. Alle verwijten zijn terug te voeren op, of hangen nauw samen met, het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door [de werknemer] of het leugenachtig verklaren. Toewijzing van het verzoek ten aanzien van het niet nakomen van re-integratieverplichtingen zou een ontoelaatbare doorkruising opleveren van het bepaalde in artikel 7:671b lid 5 BW en de waarborg van een deskundigenoordeel teniet doen. Ten aanzien van het leugenachtig verklaren is hiervoor al geoordeeld dat het [de werknemer] niet zwaar kan worden aangerekend en het is dan ook geen voldoende grond om de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden.
5.17.
De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen.
5.18.
Ter zitting heeft [de werknemer] een beslissing ten overvloede gevraagd voor het loon dat over de maanden juli en augustus 2024 niet betaald zou zijn. De kantonrechter zal hiertoe niet overgaan omdat er geen tegenverzoek ten aanzien van dat loon is ingediend en het debat hierover onvoldoende is gevoerd.
Proceskosten
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [de werkgever] omdat [de werkgever] ongelijk krijgt. [de werknemer] verzoekt om toekenning van de volledige kosten van rechtsbijstand van € 5.560,00.
5.20.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [de werknemer] een vergoeding voor de werkelijk gemaakte proceskosten toe te kennen. Een hiertoe strekkend verzoek is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als [de werkgever] haar verzoek zou hebben gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. Niet kan worden gezegd dat het verzoek van [de werkgever] tot ontbinding bij voorbaat kansloos was.
5.21.
Het verzoek tot toekenning van werkelijk gemaakte proceskosten zal dan ook worden afgewezen. De proceskosten worden conform het liquidatietarief toegewezen. De proceskosten aan de zijde van [de werknemer] worden begroot op € 949,00 waarvan € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nasalaris vermeerderd met de kosten van betekening.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af,
6.2.
veroordeelt [de werkgever] in de proceskosten van € 949,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [de werkgever] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Borm en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.