ECLI:NL:RBZWB:2025:1529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/02/431729 / JE RK 25-241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren kind

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een nog ongeboren kind. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die zich zorgen maakt over de ontwikkeling van het ongeboren kind. De moeder, die zwanger is, heeft een licht verstandelijke beperking en een jeugdzorgverleden, en er zijn zorgen over haar vermogen om de noodzakelijke zorg voor het kind te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het belang van het kind vordert dat het als reeds geboren wordt aangemerkt, zodat het onder toezicht kan worden gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft het verzoek toegewezen voor de duur van zes maanden, met een tussentijds toetsmoment om de voortgang te evalueren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om een schriftelijk verslag over de voortgang van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening, en heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek aangehouden tot 29 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431729 / JE RK 25-241
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
HET ONGEBOREN [kind],
hierna te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen te Breda.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de vader,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 februari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
  • het bericht van de Raad van 13 februari 2025;
  • het bericht van mr. Segeren-Krijnen van 20 februari 2025;
  • het bericht van de griffie aan mr. Segeren-Krijnen van 24 februari 2025;
  • het bericht van mr. Segeren-Krijnen van 24 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder met mr. P.F.M. Gulickx, waarnemend voor mr. Segeren-Krijnen ;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger van het nog ongeboren kind. De verwachte bevallingsdatum is [datum] 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het nog ongeboren kind onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. De Raad heeft de kinderrechter in dit verband verzocht om het nog ongeboren kind op grond van artikel 1:2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als reeds geboren aan te merken, omdat het belang van het kind dit vordert. Tot slot verzoekt de Raad de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat het nog ongeboren kind ernstig in zijn/haar ontwikkeling wordt bedreigd. Een pasgeboren kind is zeer kwetsbaar en volledig afhankelijk van zijn/haar ouders. De Raad heeft ernstige zorgen dat de basale zorg die het nog ongeboren kind nodig heeft en nodig gaat hebben, niet op orde is. De moeder is een jonge en kwetsbare vrouw met een licht verstandelijke beperking en een jeugdzorgverleden. Het is onduidelijk waar zij met het nog ongeboren kind gaat wonen nu zij in juni 2025 haar studio moet verlaten. Daarbij komt dat de moeder de voor haar zwangerschap medisch noodzakelijke afspraken niet voldoende nakomt, waardoor de gezondheid van het nog ongeboren kind niet gecontroleerd kan worden. De moeder lijkt de ernst niet in te zien van de gevolgen van het niet nakomen van deze afspraken. Daarnaast ziet de Raad dat de ouders geen stabiele relatie hebben. Er is gedurende de zwangerschap meermaals sprake geweest van ruzies, conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. De Raad is bezorgd dat de ouders na de geboorte te veel bezig zullen zijn met hun conflicten en te weinig met het nog ongeboren kind, waardoor het nog ongeboren kind ook slachtoffer kan worden van de ruzies en het huiselijk geweld tussen de ouders.
4.2.
De Raad ziet dat de hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend is gebleken, omdat de moeder een wisselende houding aanneemt ten opzichte van het accepteren van hulpverlening. De moeder komt haar (medisch) noodzakelijke afspraken niet voldoende na en is onvoldoende bereikbaar voor het ziekenhuis en de hulpverlening. Daarnaast worden de omschreven zorgen onvoldoende door de ouders herkend en zijn zij beiden wisselend in hun standpunt over het mee willen werken aan een plaatsing in een moeder-kindhuis. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk, zodat de GI ervoor kan zorgen dat de moeder haar afspraken nakomt, er meer zicht op de vader en de ouderrelatie komt én de ouders de basale verzorging die het nog ongeboren kind nodig heeft op orde krijgen.
5.
De standpunten van de belanghebbende en informanten
5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich verzet tegen het verzoek van de Raad. Volgens de moeder wordt het nog ongeboren kind niet in zijn/haar ontwikkeling bedreigd. De moeder heeft een ondersteunend netwerk en de zorgen over de relatie tussen haar en de vader zijn niet meer aan de orde. Ook geeft de moeder aan dat haar jeugdzorgverleden niet van belang is en dat het goed gaat met haar gezondheid. Zij is sinds december 2024 al haar afspraken in het ziekenhuis nagekomen. Wat de huisvesting betreft, geeft de moeder aan dat zij inderdaad vanaf juni 2025 haar studio moet verlaten. Vanmiddag heeft zij een gesprek over haar huisvesting bij Sterk Huis. Zij staat open voor een opname in een gezinshuis, indien dit samen met de vader is. De moeder vindt dat zij en de vader, zonder inmenging van de GI, een kans moeten krijgen om te laten zien dat zij goed voor hun nog ongeboren kind kunnen gaan zorgen. Primair wordt verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen, nu er niet aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. Subsidiair wordt verzocht de machtiging in duur te beperken, zodat er een toetsmoment wordt ingelast om te kijken of nog aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Hoewel het standpunt van de GI ter zitting de moeder heeft overvallen, staat zij open voor overleg met de GI over haar huisvesting, indien de ondertoezichtstelling wordt toegewezen.
5.2.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat de zorgen zijn verminderd. De spanningen in de relatie tussen hem en de moeder zijn afgenomen nadat zij hebben besloten volledig voor hun relatie en het nog ongeboren kind te gaan. Wat de huisvesting betreft, geeft de vader aan dat hij momenteel in [plaats 1] woont maar veel bij de moeder verblijft. De studio van de moeder bevat alles wat het nog ongeboren kind nodig heeft en, indien nodig, kan de vader een appartement huren voor hem, de moeder en het nog ongeboren kind. De vader geeft aan dat er al begeleiding bij de moeder betrokken is en dat meer begeleiding alleen maar stress bij haar op zal leveren. Tot slot geeft de vader aan dat hij het nog ongeboren kind heeft erkend, maar hiervan geen bewijs heeft meegenomen.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij achter het verzoek van de Raad staat. Uit het raadsrapport blijkt dat de zorgen in december opstapelden en dat de moeder belangrijke afspraken niet nakwam. De GI vindt het zorgelijk dat de moeder al over een aantal weken is uitgerekend, terwijl de zorgen nog steeds bestaan en de moeder geen huisvesting heeft. Gelet op de zorgen acht de GI een plaatsing in een moeder-kindhuis met voortdurend toezicht en hulpverlening noodzakelijk. De zorgen kunnen niet met ambulante hulpverlening worden weggenomen. De opties voor een plaatsing in een moeder-kindhuis op korte termijn zijn echter zeer beperkt. De GI heeft een plek in de buurt van [plaats 2] gevonden waar de moeder en het nog ongeboren kind opgevangen kunnen worden. De GI hoort dat de moeder een plek voor haar, het nog ongeboren kind en de vader wenst, maar de GI ziet daarvoor op korte termijn geen mogelijkheden. De GI uit haar zorgen dat, wanneer zij langer gaat zoeken naar een door de moeder gewenste plek, het risico bestaat dat het nog ongeboren kind na de geboorte uit huis moet worden geplaatst tot die plek is gevonden. De GI verwacht dat de moeder haar uiterste best gaat doen en geeft haar mee dat er tijdens de plaatsing gezocht kan worden naar een plek waar de vader ook kan verblijven.

6.De beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
In artikel 1:2 BW is bepaald dat een kind reeds als geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. Derhalve kan een ongeboren kind, indien tevens aan de voorwaarden van artikel 1:255 BW is voldaan, onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Wat vindt de kinderrechter?
6.3.
De kinderrechter is van oordeel dat het nog ongeboren kind als geboren moet worden aangemerkt omdat het belang van het kind dit vordert. De reden daarvoor is dat er zorgen zijn over het welzijn van het kind nu en na zijn geboorte.
6.4.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat het nog ongeboren kind ernstig in zijn/haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn grote zorgen over het veilig en in goede gezondheid op kunnen groeien en de ontwikkeling van het nog ongeboren kind bij de ouders.
De basale verzorging die het nog ongeboren kind van de ouders nodig gaat hebben, is nog niet op orde. De moeder is een jonge en kwetsbare vrouw met een licht verstandelijke beperking. Zij moet in juni 2025 haar studio verlaten en er is nog geen zicht op een nieuwe, stabiele verblijfplaats. Daarbij komt dat de moeder meerdere malen belangrijke afspraken in het ziekenhuis en bij de hulpverlening niet is nagekomen en op die momenten ook onbereikbaar was waardoor er geen nieuwe afspraak gemaakt kon worden. De moeder lijkt de gevolgen van haar gedrag voor haar gezondheid en de gezondheid van het nog ongeboren kind onvoldoende te overzien. Daarnaast baart de problematiek tussen de ouders de kinderrechter zorgen. Gedurende de zwangerschap zijn er diverse meldingen bij Veilig Thuis en de politie gedaan vanwege conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. Hoewel de ouders tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat deze zorgen nu niet meer aan de orde zijn, blijkt uit het raadsrapport dat er nog zeer recent, in januari 2025, meldingen bij Veilig Thuis en de politie zijn binnengekomen.
6.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder op dit moment onvoldoende in staat is om de ontwikkelingsbedreiging onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De hulpverlening in het vrijwillig kader is ontoereikend gebleken. De moeder heeft zich ambivalent opgesteld tegenover de hulpverlening en is met regelmaat belangrijke (medische) afspraken niet nagekomen. Daarbij neemt de kinderrechter voorts in overweging dat beide ouders de zorgen bagatelliseren en wisselende standpunten innemen tegenover de hulpverlening en de medewerking aan de plaatsing in een moeder-kindhuis. Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind noodzakelijk is.
6.6.
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- na de geboorte groeit de baby op in een veilige opvoedingsomgeving. Dit betekent
dat de baby basale verzorging, affectie, een opvoeder die kindsignalen oppikt en troost biedt zodat een veilige hechtingsrelatie tot stand komt;
  • de moeder kan een stabiele opvoeder zijn, die de basale zorg kan bieden en voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar is voor de baby ten behoeve van het ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie. Dat betekent ook dat de baby niet mag opgroeien in een situatie waarbinnen sprake is van huiselijk geweld;
  • Er dient meer zicht te komen op de mogelijkheden van het netwerk als het gaat over het ondersteunen van de moeder nadat de baby geboren is en of het netwerk een rol kan spelen in het ontlasten van de moeder (door bv. de baby op te vangen) zodat moeder kan werken aan haar eigen problematiek.
6.7.
De kinderrechter hoopt dat er, in het belang van het nog ongeboren kind, een samenwerking gaat ontstaan tussen de moeder en de GI. De komende periode dient de GI in overleg met de moeder en de hulpverlening een plan op te stellen zodat de veiligheid van het nog ongeboren kind direct na de geboorte zoveel als mogelijk wordt geborgd. Daarbij is het belangrijk dat er in overleg wordt gezocht naar een geschikte verblijfplaats. Tevens dient de GI aandacht te hebben voor de rol van de vader. Nu er in een zeer korte periode veel staat te gebeuren, acht de kinderrechter het van belang om een vinger aan de pols te houden. Ook wil de kinderrechter tegemoet komen aan de wens van de moeder om te laten zien dat zij de zorg en opvoeding van haar nog ongeboren kind zelfstandig kan dragen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het subsidiaire standpunt van de advocaat volgen en het verzoek van de Raad toewijzen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van de overige zes maanden van het verzoek. Op die manier last de kinderrechter een tussentijds toetsmoment in.
6.8.
De beoordeling van het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot
29 juli 2025 PRO FORMA. De kinderrechter verzoekt de
GI uiterlijk op genoemde pro forma datumschriftelijk verslag te doen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening, de stand van zaken ten aanzien van de huisvesting en het plan van aanpak, onder gelijktijdige toezending van een afschrift van dat verslag aan (de advocaat van) de moeder en de Raad.
6.9.
De kinderrechter verzoekt de Raad uiterlijk één week na ontvangst van het verslag van de GI mede te delen of het resterende verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
6.10.
Indien het resterende verzoek wordt gehandhaafd zal een nieuwe mondelinge behandeling gepland worden.
Op 29 juli 2025 zal dus geen mondelinge behandeling plaatsvinden.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.11.
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
6.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt het ongeboren [kind] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 4 maart 2025 tot
4 september 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad aan tot
29 juli 2025 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI en berichtgeving van de Raad, zoals is overwogen in rechtsoverwegingen 6.8 en 6.9;
7.4.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 door
mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.