ECLI:NL:RBZWB:2025:1516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
BRE 25/819 en 25/820
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in een zaak over de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om voorlopige voorzieningen van verzoekster, [verzoekster] B.V., tegen de afwijzing van haar verzoek om documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). De voorzieningenrechter heeft op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers BRE 25/819 en 25/820. De verzoekster heeft, ondanks een verzoek daartoe, de spoedeisendheid van haar verzoek niet concreet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvragen van verzoekster door het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen zijn afgewezen met besluiten van 21 oktober 2024 en 13 november 2024. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn. De voorzieningenrechter heeft verzoekster gevraagd om het spoedeisend belang toe te lichten, maar de gegeven uitleg was onvoldoende. De enkele stelling dat het besluit evident onrechtmatig is, is niet genoeg om spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. drs. R.J. Wesel, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/819 en 25/820

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit Aardenburg, verzoekster

(gemachtigde: mr. R.M.A. Lensen),
en

Het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen

(gemachtigde: mr. drs. P. E.M. Bank).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorzieningen van verzoekster tegen de afwijzing van het verzoek van verzoekster om documenten op grond van de Wet open overheid (Woo). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de verzoeken kennelijk ongegrond zijn.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft deze aanvragen met de besluiten van 21 oktober 2024 en 13 november 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. In dat kader heeft de voorzieningenrechter verzoekster verzocht het spoedeisend belang toe te lichten en uitdrukkelijk aan te geven welke documenten zij op welke termijn nodig heeft voor de civielrechtelijke procedure. Verzoekster heeft als reactie uitsluitend aangegeven dat er spoedeisend belang is omdat het besluit van het dagelijks bestuur evident onrechtmatig is en zij vreest dat het dagelijks bestuur in haar besluitvorming zal volharden.
Bij de vraag of er sprake is van spoedeisend belang is van belang of er onverwijlde spoed is, in die zin dat een beslissing op bezwaar of een uitspraak in de bodemprocedure niet afgewacht kan worden. De enkele stelling dat een bestreden besluit evident onrechtmatig is en de verwachting van verzoekster dat het bestuursorgaan het bezwaar tegen dit besluit ongegrond zal verklaren is onvoldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Dat betekent immers niet dat de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden. Dat verzoekster stelt dat het dagelijks bestuur ontkent te beschikken over gevraagde stukken en dat verzoekster die wenst in te brengen in een civielrechtelijke procedure terwijl verzoekster ook niet op een vraag daarover heeft aangegeven om welke documenten het gaat, wanneer zij die nodig heeft en waarom zij die nodig heeft leidt niet tot het oordeel dat er wel sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Bovendien heeft het dagelijks bestuur aangegeven dat de (op verzoek van verzoekster verplaatste) hoorzitting van de commissie bezwaarschriften op 20 maart 2025 plaats zal vinden.

Conclusie en gevolgen

3. De verzoeken zijn daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.