ECLI:NL:RBZWB:2025:1501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
02-358044-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding gedeeltelijke toewijzing na onterechte inverzekeringstelling

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een gewezen verdachte, die onterecht in verzekering was gesteld. De verzoeker, geboren in 2000, had op 9 november 2024 een aanhouding ondergaan en was drie dagen in verzekering gesteld. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat de verzoeker twee dagen onterecht in verzekering was gesteld, aangezien de kennisgeving van sepot op 11 november 2024 was verzonden. De rechtbank heeft de verzoeken op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 260,00 voor de onterechte inverzekeringstelling en € 680,00 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. De totale schadevergoeding van € 940,00 werd toegewezen, met de bepaling dat dit bedrag zou worden overgemaakt op een rekening ten name van de Stichting Beheer Derdengelden Van Loo Van Riel advocaten. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffiers mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-358044-24
raadkamernummer : 24-028416 & 24-028417
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de verzoeken op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. T. van Riel, Postbus 1030, 4801 BA Breda,
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 13 november 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 390,00, € 390,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
 het op 13 november 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 11 november 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Het verzoek is behandeld op 25 februari 2025. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. T. van Riel als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker stelt op 9 november 2024 te zijn aangehouden en vervolgens drie dagen in verzekering heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker twee dagen onterecht in verzekering is gesteld. Verzoeker is op 10 november in verzekering gesteld. De kennisgeving sepot dateert van 11 november en het is dan ook logisch dat verzoeker diezelfde dag is heengezonden.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling als een volledige dag vergoed. De tijd waarin verzoeker is opgehouden valt niet onder de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis en komt daarmee niet in aanmerking voor een vergoeding op grond van artikel 533 Sv.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker
2 dagen in verzekeringheeft doorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 260,00. De rechtbank wijst dit verzoek voor het overige af.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 260,00, bestaande uit de schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 940,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van Loo Van Riel advocaten, onder vermelding van “[verzoeker]/OM”.
Deze beslissing is op 11 maart 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis en mr. J. van Eekelen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 11 maart 2025.
Mr. Van Eekelen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.