ECLI:NL:RBZWB:2025:15

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
02-299452-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Middelburg

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in PI Vught, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 januari 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot zware mishandeling die plaatsvond op 18 september 2024 in Middelburg. De verdachte werd ervan beschuldigd de aangever te hebben gepoogd van het leven te beroven of zwaar te mishandelen. Tijdens de zitting op 19 december 2024 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat er wel sprake was van een poging tot zware mishandeling. De verdachte had met een mes meermalen in de richting van de aangever gesneden, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een contactverbod met de aangever. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 2.966,- vorderde, welke volledig werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-299452-24
vonnis van de meervoudige kamer van 2 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [datum 1] 1996 te [plaats] ,
verblijvende te [adres] ,
Thans gedetineerd in PI Vught,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 september 2024 aangever [slachtoffer] gepoogd heeft van het leven te beroven dan wel heeft gepoogd zwaar te mishandelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Hij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft aangever niet gestoken, maar zwaaiende bewegingen gemaakt en bovendien heeft hij niet in of op het bovenlichaam gestoken in bijvoorbeeld de richting van het hart of de longen. Verdachte heeft derhalve de aanmerkelijk kans op de dood van aangever niet aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Verdachte gaat op 18 september 2024 naar het station in Middelburg, waar zijn neef ook aanwezig is. Zijn neef heeft daar ruzie met aangever [slachtoffer] . Vervolgens voegt verdachte zich bij zijn neef en richten zij zich beiden op aangever. Er ontstaat een gevecht op het perron en aangever rent weg, over het spoor, waarover verdachte en zijn neef hem volgen. Op het perron aan de andere kant van het spoor gaat het gevecht verder. Verdachte haalt met zwaaiende bewegingen uit naar aangever en aangever loopt hierdoor verwondingen op. Op de camerabeelden van het station is te zien dat verdachte ten tijde van het uithalen naar aangever een glinsterend voorwerp in zijn hand heeft.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij destijds geen scherp voorwerp bij zich droeg, maar wel een flesopener in zijn zak had. Hoewel hij bekent de verwondingen te hebben veroorzaakt, zou dit pertinent niet zijn gebeurd door het steken met een mes. Hij zou slechts zwaaiende bewegingen in de richting van aangever met een flesopener hebben gemaakt. De rechtbank staat voor de vraag of dit alternatieve scenario, zwaaien of slaan met een flesopener in plaats van het steken met een mes, aannemelijk is. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte is gestoken met een mes. Daarnaast volgt uit het dossier dat door twee getuigen is gezien dat verdachte een mes in zijn hand had. Zij verklaren beiden over een klein mes, een zakmes. Bovendien is het letsel van aangever passend bij het snijden met een scherp voorwerp. De rechtbank acht de verklaring van verdachte met betrekking tot de flesopener dan ook niet aannemelijk en stelt vast dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt met een (klein) mes. Op de camerabeelden van het station is te zien dat verdachte zwaaiende bewegingen maakt richting aangever en geen stekende bewegingen. Ook het letsel past bij snijden in plaats van steken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat slechts het snijden en niet het steken bewezen kan worden verklaard.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of er sprake is van een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring daarvan is, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet op de dood van het slachtoffer vereist. Uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om aangever om het leven te brengen. Ook voor voorwaardelijk opzet, het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat aangever zou komen te overlijden als gevolg van het zwaaien met het mes, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Op basis van het dossier is onvoldoende vast te stellen wat de precieze lengte van het mes is geweest waardoor niet duidelijk is hoe diep het mes had kunnen binnendringen. Daarbij komt dat aangever weliswaar in een kwetsbaar gebied is geraakt, maar uit het dossier onvoldoende blijkt of aangever, mede gelet op de lengte van het mes en de zwaaiende bewegingen, in vitale delen, zoals een slagader, geraakt kon worden. Er is daarmee onvoldoende bewijs dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank spreekt verdachte van het primair tenlastegelegde vrij.
Tot slot staat de rechtbank voor de vraag of er sprake is van poging tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft meermaals door middel van zwaaiende bewegingen met een mes gesneden in kwetsbare gebieden van het lichaam van aangever. Hierdoor was er sprake van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Een dergelijke gedraging is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 18 september 2024 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, meermalen in het lichaam heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ook verzoekt hij een contactverbod met aangever op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een aanzienlijk lagere gevangenisstraf op te leggen dan geëist is door de officier van justitie. Daarbij verzoekt de verdediging om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meermalen te snijden met een mes. Verdachte heeft door het plegen van deze geweldshandelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zijn de op het station aanwezige personen ongewenst met deze situatie geconfronteerd. Dit kan gevoelens van angst en onveiligheid oproepen. Verdachte heeft hier kennelijk niet bij stilgestaan. De rechtbank rekent hem dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 31 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Verdachte is in Duitsland wel eerder veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten zoals blijkt uit een uittreksel van 28 november 2024 uit het European Criminal Records Information System (ECRIS).
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 9 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte problemen heeft op meerdere leefgebieden en kampt met psychische en fysieke problemen. Het is voor de reclassering onduidelijk in hoeverre het middelengebruik en de psychische problematiek van invloed is geweest op het ten laste gelegde feit, omdat er geen psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het verslag van [psycholoog] in het kader van een trajectconsult met verdachte. Volgens de psycholoog zijn er aanwijzingen voor een acuut stresssyndroom, wat gepaard gaat met angst, emotionele instabiliteit, slecht slapen, intrusieve gedachten aan traumatische gebeurtenissen, grote vermoeidheid, concentratieproblemen, schrikachtigheid en prikkelbaarheid.
De rechtbank kan uit het dossier onvoldoende afleiden dat er sprake is van een psychische stoornis en dat verdachte hierdoor ten tijde van het feit werd beïnvloed. Daarin weegt de rechtbank ook mee dat verdachte heeft verklaard dat hij op deze wijze heeft gehandeld vanwege het gebruik van XTC. Hoewel er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat er sprake is van (verminderde) ontoerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank wel rekening houden met de persoon van de verdachte. In het bijzonder met zijn hierboven beschreven (psychische) problematiek.
De rechtbank ziet aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Niet alleen omdat de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en de rechtbank het subsidiaire bewezen acht, maar ook vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.966,-, waarvan € 216,- materiële schade en € 2.750,- immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schade is niet betwist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 september 2024 tot aan de dag der voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, vanaf 18 september 2024 tot aan de dag der voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot zware mishandeling

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [datum 2] 1983, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.966,-, waarvan € 216,- materiële schade en € 2.750,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 2.966,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 september 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 39 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Lequin, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 januari 2025.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Middelburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp meermalen in het
lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2024 te Middelburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een mes, althans scherp voorwerp meermalen in het
lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )