Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van een woning uit 1931, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 366.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023.
Tijdens de zitting op 26 februari 2025 was de belanghebbende niet aanwezig, ondanks een digitale uitnodiging. De rechtbank beoordeelde of de vastgestelde waarde van de woning te hoog was. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd, waarin de waarde was vastgesteld op € 387.855, gebaseerd op vergelijkingen met referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.