In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2025, wordt het beroep van eiseres, I., beoordeeld. Eiseres heeft een beroep ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat zij van mening is dat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 20 juli 2024 voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV de beslistermijn van acht weken, die op 16 september 2024 verstreken is, heeft overschreden. Eiseres heeft het UWV op 24 september 2024 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft tot op heden geen besluit genomen.
De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een langere termijn van vier maanden gegeven vanwege de omstandigheden die het UWV heeft aangevoerd, zoals een tekort aan verzekeringsartsen. Tevens wordt het UWV een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat het UWV de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat het UWV de kosten van het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 453,50 aan eiseres moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.