ECLI:NL:RBZWB:2025:1479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
02-195668-23 en 02-090115-22 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 augustus 2023 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, resulterend in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte, bijgestaan door raadsman mr. E.M.J. Thomas, werd beschuldigd van het slaan van het slachtoffer, wat leidde tot een schedelbasisfractuur en hersenbloedingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter de beschuldigingen onderbouwde met bewijsmateriaal, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij het geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden op zoals toezicht door de reclassering. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen letsels, grotendeels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, die in totaal € 55.227,- bedroeg, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-195668-23 en 02-090115-22 (vordering tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 augustus 2023, al dan niet met een ander, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , die daardoor zwaar lichamelijk heeft opgelopen. Dit is in drie juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd, waarbij het door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Dat is het primair tenlastegelegde. De officier baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van verdachte, de camerabeelden, de getuigenverklaringen en de geneeskundige verklaring over [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van openlijke geweldpleging in vereniging gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Primair: openlijke geweldpleging
Verdachte heeft ook op zitting bekend dat hij degene is die op de beelden van het incident op 5 augustus 2023 op de Korte Heuvel in Tilburg met een vuist tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] slaat. [slachtoffer] valt daardoor gestrekt tegen de grond en in de geneeskundige verklaring staat het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel beschreven dat [slachtoffer] daardoor heeft opgelopen. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan en kan wettig en overtuigend bewezen worden. Evenmin heeft op zitting ter discussie gestaan dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het openlijk geweld in vereniging is gepleegd met de tweelingbroer van verdachte (hierna: medeverdachte). Dat is ook het oordeel van de rechtbank, wat hierna kort wordt toegelicht.
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet sprake zijn van het in vereniging plegen van openlijk geweld. Daarvoor is een nauwe en bewuste samenwerking van minimaal twee personen vereist ten aanzien van het openlijk plegen van geweld én een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan dat geweld. Die bijdrage zelf hoeft niet van gewelddadige aard te zijn. Enkel aanwezig zijn in een groep die openlijk geweld pleegt is echter niet voldoende om te spreken van een significante of wezenlijke bijdrage.
Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte en medeverdachte ruzie hebben gemaakt met [slachtoffer] . Uit de beschrijving van de beelden volgt dat beide verdachten daarbij om [slachtoffer] heen gaan staan. Vervolgens is een slaande beweging te zien van medeverdachte en dat verdachte daarna [slachtoffer] met één vuistslag tegen de grond slaat.
Tegenover de ontkenning van de medeverdachte bij de politie dat hij geslagen heeft, staat allereerst de beeldenbeschrijving dat [slachtoffer] na de slaande beweging van medeverdachte achteruit stapt. Dat de slaande beweging [slachtoffer] ook daadwerkelijk raakt, is niet op de beelden te zien, maar volgt uit getuigenverklaringen. [getuige 3] heeft gezien dat [slachtoffer] eerst in het gezicht werd geslagen en kort daarna met een vuistslag werd geslagen. Dat deze getuige op basis van de beelden aantoonbaar de verkeerde broer aan de tweede (vuist)slag koppelt, doet aan de betrouwbaarheid van zijn waarneming van de eerste slag niet af. Bovendien heeft de [getuige 2] een klets/klapgeluid gehoord voordat hij een harder klapgeluid hoorde, waarna een harde doffe knal volgde. Dat ondersteunt ook het scenario dat [slachtoffer] geslagen is (klets/klapgeluid) vóór de vuistslag in zijn gezicht (harder klapgeluid), waarna hij op de grond viel (harde doffe knal). Tot slot heeft een onbekend gebleven persoon tegen [getuige 2] gezegd dat hij had gezien dat het slachtoffer eerst een klap had gehad van de man met de donkere vest met de lichte vlekken erop (rechtbank: medeverdachte) en meteen daarna een klap van degene die gekleed was in het zwarte t-shirt (rechtbank: verdachte). De rechtbank acht dan ook bewezen dat medeverdachte [slachtoffer] heeft geslagen voordat verdachte [slachtoffer] de vuistslag gaf.
Verder is van belang dat op de beelden te zien is medeverdachte zich niet van de vuistslag door verdachte distantieert. Integendeel, medeverdachte maakt een stap in de richting van de op de grond liggende [slachtoffer] en pakt zichzelf bij de ballen. De verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken omschrijft daarbij dat medeverdachte naar [slachtoffer] knikt in de trant van “zo, die heb je te pakken”. Dat is geen distantiëren, maar instemmen. Instemmen door medeverdachte volgt tot slot ook uit het vervolgens met verdachte weglopen zonder 112 te bellen of zich op een andere manier om [slachtoffer] te bekommeren.
Gelet op alle hiervoor beschreven gedragingen is ieders bijdrage aan het delict voor beide verdachten van voldoende gewicht voor het “in vereniging” plegen van geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 augustus 2023 te Tilburg openlijk, te weten aan de Korte Heuvel, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door voornoemde [slachtoffer] meermaals (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan tegen het hoofd, waardoor die [slachtoffer] de grond is gevallen, terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten mastoïd fractuur (schedelbasisbreuk) en sabduraal hematoom en subarachnoïdale bloeding (hersenbloedingen) en fatische stoornissen (taalstoornis), voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, onder de voorwaarden geadviseerd door de reclassering, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert de officier van justitie tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer
02-090115-22, omdat verdachte een strafbaar feit heeft begaan binnen de proeftijd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is en dat verdachte hard moet werken. Verdachte staat niet achter het geweld dat hij gepleegd heeft en een verblijf in de gevangenis is niet opbouwend voor hem, noch voor de maatschappij. Hij zal zich houden aan de voorwaarden van reclassering, zoals hij tot nu toe in de schorsing van de voorlopige hechtenis ook gedaan heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op 5 augustus 2023 openlijk in vereniging, met zijn broer, geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . Het is niet duidelijk geworden wat de aanleiding was voor de ruzie en het geweld, maar wat wel vaststaat, is dat de gevolgen voor [slachtoffer] zeer ernstig zijn. Door een vuistslag van verdachte is [slachtoffer] gestrekt op de grond gevallen, waardoor hij onder andere een schedelbasisbreuk en hersenbloedingen heeft opgelopen. Er is sprake geweest van een lange en intensieve herstelperiode en momenteel staat hij nog steeds onder controle van een revalidatiearts. [slachtoffer] heeft ander werk moeten accepteren en zijn loopbaan heeft noodgedwongen een andere wending genomen. Ook is hij niet meer dezelfde persoon en heeft hij onder meer last van vermoeidheid en een taalstoornis en is hij zijn reukvermogen verloren. Tot slot zal [slachtoffer] de rest van zijn leven met de gevolgen moeten leven en is hij angstig om uit te gaan. De rechtbank concludeert dat verdachte met een enkele vuistslag op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geldt voor openlijk geweld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg voor de veroorzaker van dat letsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat ook passend. Vervolgens kijkt de rechtbank naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte was na zijn aanhouding bij de politie nog steeds onder invloed van alcohol en zei zich niet veel te herinneren, maar heeft na het zien van de beelden van het incident meteen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Wel vraagt de rechtbank zich af of hij de impact van dat gedrag voldoende beseft. Op zitting heeft hij immers bij herhaling gezegd dat hij weet wat het voor het slachtoffer betekent, omdat hij zelf ook PTSS heeft door uitgaansgeweld waarbij hij met glas in een wang is gestoken. De rechtbank veroorlooft zich op te merken dat de (blijvende) gevolgen voor zijn slachtoffer veel verder gaan dan een PTSS en verdachte met deze opmerking niet laat zien dat hij de impact voor dit slachtoffer beseft. Bij deze opmerkingen zet verdachte meer zichzelf dan het slachtoffer centraal.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij zich gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden aan de bijbehorende voorwaarden. Hij stond onder toezicht van de reclassering, waarbij hij een gedragsinterventie heeft gevolgd gericht op Alcohol en Geweld. In het rapport van 14 februari 2025 schat de reclassering de kans op herhaling van een strafbaar feit met letsel echter nog steeds in als gemiddeld en adviseert zij met name een ambulante behandeling bij [ggz-instelling] of een soortgelijke zorgverlener. Behandeling bij [ggz-instelling] is inmiddels gestart.
Als het om herhalingsgevaar gaat, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de afgelopen jaren drie keer is veroordeeld voor geweldsdelicten. Bovendien heeft verdachte het geweldsdelict tegen [slachtoffer] begaan in de proeftijd van een veroordeling voor een geweldsdelict op 22 maart 2023, dus nog geen half jaar daarvoor. Dat weegt de rechtbank sterk strafverzwarend mee. Toen is een taakstraf opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel al voor het huidige feit was verricht. Naast de ernst van het feit en de daarop wettelijk gestelde straf is dat nog een argument waarom een door de verdediging verzochte taakstraf nu niet meer aan de orde kan zijn. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin tot slot rekening met het feit dat sprake is van uitgaansgeweld. Vele anderen zijn ongewild getuige geweest van het zinloos geweld, wat ook bij hen meestal gevoelens van onveiligheid oproept.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden. Daarvan zal zij 5 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De inmiddels gestarte behandeling bij [ggz-instelling] acht de rechtbank hard nodig. Het voorwaardelijk deel van de straf is bedoeld als een stevige stok achter de deur om te zorgen dat verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking komt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 55.227,- ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Daggeldvergoeding voor verblijf in het ziekenhuis € 763,-
  • Reiskosten € 586,47
  • Medische kosten € 685,87
  • Materiële kosten, waaronder kapotte telefoon, aanschaf fiets en reeds gemaakte kosten voor evenementen/abonnementen € 888,53
  • Verlies aan inkomen € 2.303,13
Totaal materiële schade: € 5.227,-
Immateriële schade € 50.000,-
TOTAAL: € 55.227,-
Het standpunt van de officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat de materiële schade toegewezen dient te worden, omdat deze uitgebreid onderbouwd is. De schadeposten zijn aan te merken als rechtstreekse schade en het verlies aan verdienvermogen is toekomstige schade welke voldoende duidelijk is.
De immateriële schade is ook toewijsbaar. De gevolgen blijken uit de stukken en zij rechtvaardigen een fors bedrag. In de onderbouwing is een zaak genoemd die vrij identiek is aan deze zaak en waarbij hetzelfde bedrag aan immateriële schade is toegewezen.
Toewijsbaar is het totaalbedrag van € 55.227,- met wettelijke rente, een schadevergoedingsmaatregel en met hoofdelijke aansprakelijkheid.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de materiele schade toewijsbaar.
Wat betreft de immateriële schade verzoekt de verdediging de vordering (deels) niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het vaststellen van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarbij wijst de verdediging erop dat de vergelijking met de aangehaalde uitspraken niet opgaat, omdat in die zaken sprake was van ordinair opzet en dat bij verdachte niet het geval is. Dan is € 50.000,- bovenmatig. Bovendien is er nog geen eindsituatie bekend met betrekking tot de medische toestand van [slachtoffer] .
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de benadeelde partij. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De vordering met betrekking tot de materiële schade wordt grotendeels deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Alle posten zijn voldoende onderbouwd en de verdediging heeft dit deel van de vordering niet betwist. Alleen het inkomensverlies kan nog niet in zijn totaliteit begroot worden, omdat dit nog kan wijzigen in de toekomst. Daarom wordt deze post begroot tot en met de datum van de zitting en dat is het bedrag van
€ 1.418,65. Voor het overige wordt dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering met betrekking tot de immateriële schade wordt volledig toegewezen, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking indien
- onder andere - sprake is van lichamelijk letsel bij de benadeelde. Gelet op medische stukken in het eindproces-verbaal en die zijn overgelegd blijkt dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Er was sprake van een schedelbasisfractuur, hersenbloedingen en een taalstoornis. Daarmee is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee immateriële schade heeft geleden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Omdat de materiële schade op verschillende data is ontstaan, wordt de wettelijke rente over de materiële schade bij wijze van middeling toegewezen vanaf 5 augustus 2024. De wettelijke rente over de immateriële schade wordt toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd: 5 augustus 2023.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 maart 2023 met parketnummer 02-090115-22 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan-West 275 in Tilburg meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
*dat verdachte zich laat behandelen door [ggz-instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met het [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 22 maart 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-090115-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een taakstraf voor de duur van 30 uren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 54.342,54,-, waarvan € 4.342,53,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 5 augustus 2024 en over de immateriële schade vanaf 5 augustus 2023, beide tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering met betrekking tot inkomensverlies niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
[slachtoffer] , € 54.342,54,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 5 augustus 2024 en over de immateriële schade vanaf 5 augustus 2023, beide tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
299 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat indien en voor zover de mededader van verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 maart 2025.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Tilburg, althans in Nederland,
openlijk, te weten aan de (Korte) Heuvel en/of de St. Josephstraat, in elk
geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer] , door voornoemde [slachtoffer] tegen het
lichaam te duwen en/of meermaals (met kracht) (met gebalde vuist) te
slaan/stompen tegen/in/op het gezicht, althans tegen het hoofd,
waardoor die [slachtoffer] (vervolgens) op de grond is gevallen, terwijl dit
door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel, te weten mastoïd fractuur (schedelbasisbreuk) en/of
sabduraal hematoom en/of subarachnoïdale bloeding
(hersenbloedingen) en/of fatische stoornissen (taalstoornis) voor die
[slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Tilburg aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten mastoïd fractuur (schedelbasisbreuk)
en/of sabduraal hematoom en/of subarachnoïdale bloeding
(hersenbloedingen) en/of fatische stoornissen (taalstoornis), heeft
toegebracht door (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan/stompen
tegen/in/op het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of waardoor die
[slachtoffer] (vervolgens) op de grond is gevallen
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 augustus 2023 te Tilburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer]
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] tegen het lichaam te
duwen en/of meermaals {met kracht) (met gebalde vuist) te
slaan/stompen tegen/in/op het gezicht, althans tegen het hoofd,
waardoor die [slachtoffer] (vervolgens) op de grond is gevallen, terwijl het
feit zwaar lichamelijk letsel, te weten mastoïd fractuur
(schedelbasisbreuk) en/of sabduraal hematoom en/of subarachnoïdale
bloeding (hersenbloedingen) en/of fatische stoornissen (taalstoornis)
ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van
Strafrecht )