ECLI:NL:RBZWB:2025:1450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
02-270267-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een zevental diefstallen met medeverdachten en gebruik van braak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een zevental diefstallen. De verdachte heeft deze diefstallen gepleegd in een periode van ongeveer vijf weken, waarbij hij in zes gevallen samen met een medeverdachte handelde. Bij twee van deze zes diefstallen was er sprake van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al meerdere keren is veroordeeld en dat eerdere interventies niet hebben geleid tot een verandering in zijn gedrag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-270267-24
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1973 te [plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, en 4: samen met een ander diefstal heeft gepleegd door middel van braak;
Ten aanzien van de feiten 3, 5, 6, 7, 8 en 10: samen met een ander (een) goed(eren) heeft gestolen;
Ten aanzien van feit 9: verschillende goederen heeft gestolen door middel van braak.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak. Ten aanzien van de feiten 5, 6, 7, 8 en 10 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen. Ten aanzien van feit 9 is de officier van justitie van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een aantal goederen.
Ten aanzien van feit 3 vordert de officier van justitie vrijspraak, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte bij dit feit betrokken is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 4, 5, 9 en 10 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feit 3, 6, 7 en 8 verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 4, 5, 7, 9 en 10 is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangiftes, de processen-verbaal betreffende de camerabeelden en de processen-verbaal betreffende de herkenning van verdachte en/of een medeverdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze tenlastegelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van de feiten 1 en 9 het bestanddeel “braak en/of verbreking” niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 3, 6 en 8 overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij deze feiten. Bij feit 3 kan uit het dossier geen betrokkenheid van verdachte worden afgeleid. Bij de feiten 6 en 8 hebben verbalisanten op de camerabeelden een persoon op een kleine c.q. lage fiets gezien en aangenomen dat dit verdachte moet zijn. Nu er echter geen ondubbelzinnige herkenning van en een handeling door verdachte op de beelden is gezien, acht de rechtbank een koppeling van een fiets aan verdachte onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte wordt dan ook van de feiten 3, 6 en 8 vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 6 mei 2024 te Kapelle, tezamen en in vereniging met een ander dertig spanbanden, die geheel aan [benadeelde 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 14 mei 2024 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander ongeveer 1419 euro, die aan [benadeelde 2] B.V. toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4
op 25 mei 2024 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander ongeveer 200 tot 300 euro, die aan [benadeelde 2] B.V. toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
5
op 28 mei 2024 te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander een auto van het merk Land Rover ([kenteken] ) en een zonnebril en
een startbooster, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
op 28 mei 2024 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander tuingereedschap (waarde van 3500-4000 euro), dat aan [benadeelde 3] BV
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9
op 10 juni 2024 te Kapelle een accu met stroomaansluiting, een Power Take Off en een hogedrukreiniger, die geheel aan [benadeelde 4] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
10
op 17 juni 2024 te Kortgene, gemeente Noord-Beveland, tezamen en in vereniging met een ander een Fatbike, die aan [benadeelde 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest afdoende is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zevental diefstallen. Bij zes van die diefstallen heeft verdachte dit samen met een ander gedaan en bij twee van die zes gevallen is sprake geweest van verbreking. Bij één diefstal heeft verdachte het feit alleen gepleegd. Verdachte heeft deze feiten in een tijdsbestek van ongeveer vijf weken gepleegd. Hij lijkt die periode samen met zijn medeverdachte op rooftocht te zijn geweest.
Met zijn handelen heeft verdachte bij de gedupeerden veel overlast, ergernis en schade veroorzaakt. Hij heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Verder kunnen dergelijke feiten maatschappelijke onrust in de buurten waarin zij gepleegd worden veroorzaken. Deze feiten leiden niet alleen tot de nodige materiële schade, maar kunnen ook het gevoel van veiligheid van slachtoffers aan tasten.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van 12 december 2024 van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij al vele malen veroordeeld is voor vermogensdelicten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich op geen enkele wijze heeft willen verantwoorden voor de door hem gepleegde feiten. Hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en verder geen openheid gegeven over zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte is in verband met zijn medische situatie ook niet ter zitting verschenen. Zijn advocaat heeft namens verdachte aangevoerd dat zijn bedrijf in januari 2024 is afgebrand en dat hij daardoor in een diep gat is gevallen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van 20 februari 2025. Hieruit komt naar voren dat verdachte geen eigen huisvesting heeft, maar na detentie bij zijn vriendin kan verblijven. Verdachte is sinds oktober 2023 arbeidsongeschikt en hij heeft schulden. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er wordt geen meerwaarde gezien in het inzetten van interventies, zoals een verplicht reclasseringscontact.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat voor een voorwaardelijk strafdeel geen ruimte is. Verdachte is in het verleden al vele malen veroordeeld waarbij verschillende modaliteiten en interventies zijn ingezet. Dit alles heeft verdachte er echter niet van weerhouden om weer de fout in te gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf meer recht doet aan de feiten. Zij zal opleggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

7.De benadeelde partijen

Feit 1:
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van
€ 272,25.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat een vergoeding van 15 spanbanden wordt gevorderd en dat daarbij de BTW ten onrechte wordt meegenomen. De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier blijkt dat de benadeelde reeds twee spanbanden terug heeft gekregen en dat uit de ter onderbouwing gebruikte factuur blijkt dat aan de benadeelde een korting van 15 % is gegeven. Dat komt dan neer op een bedrag van € 12,75 ex BTW per spanband. Dit alles maakt dat de rechtbank uit gaat van 13 spanbanden, dat zij de BTW niet meerekent en dat zij de korting wel meerekent.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 165,75 (13 x € 12,75) aan materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
Feit 2:
De benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. vordert een schadevergoeding van € 656,03 (€487,03 + €1.419,- minus €1.250,-).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 656,03 aan materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
Feit 4:
De benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. vordert een schadevergoeding van € 750,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 200,- aan materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3, 6 en 8 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1, 5, 7 en 9:Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen;
feiten 2 en 4:Telkens: Diefstal door twee of meer verenigde personen
waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 10:Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Feit 1:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 165,75 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1](feit 1),
€ 165,75te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
3 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 2:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. van
€ 656,03 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] B.V.(feit 2),
€ 656,03te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
13 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 4:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] B.V. van
€ 200,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] B.V.(feit 4),
€ 200,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
4 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. K. Verschueren en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2025.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.