ECLI:NL:RBZWB:2025:1410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
02-292995-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met een bierfles in Breda

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling. De verdachte heeft op 13 september 2024 in Breda het slachtoffer met een glazen bierfles geslagen, wat resulteerde in een steekwond in de hals van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorwaardelijk opzet handelde, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de bedoeling had om het slachtoffer te doden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 181 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer of putatief noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had gezocht. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/292995-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
thans gedetineerd in de PI Middelburg
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van poging doodslag. Ten aanzien van de poging zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt het volgende vast. In de nacht van 13 op 14 september 2024 was verdachte, samen met de heer [het slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] aanwezig bij het station van Breda aan de Belcrumzijde. Op enig moment is er onenigheid ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een glazen (bier)fles. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een steekwond in de hals opgelopen, waarbij een bloeding van een tak van de halsslagader is opgetreden.
Poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van poging doodslag is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedraging een bepaald gevolg, in deze zaak de dood, in het leven riep. Of dat zo is geweest hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met kracht een enkele klap heeft gegeven, in de richting van de hals of het hoofd van verdachte, met een glazen (bier)fles. Gelet op de verklaringen van het slachtoffer, [getuige 1] en verdachte zelf gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met de fles heeft geslagen toen deze nog onbeschadigd was en dat deze is gebroken toen het slachtoffer ermee werd geraakt. Het geven van een enkele klap op het hoofd met een onbeschadigde bierfles levert naar het oordeel van de rechtbank geen dusdanige kans op de dood op dat er kan worden gesproken van een aanmerkelijke kans. Van voorwaardelijk opzet is dan ook geen sprake. Nu er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood spreekt de rechtbank verdachte vrij van poging doodslag.
Poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het slachtoffer met een glazen (bier)fles tegen de hals of het hoofd te slaan voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Naar algemene ervaringsregels levert het met kracht slaan met een glazen voorwerp op het hoofd/in de hals een aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals diepe sneeën in de hals of het aangezicht. De kracht waarmee is geslagen was dusdanig groot dat de fles kapot is gegaan en het slachtoffer een flinke snijwond heeft opgelopen. Uit de feitelijke door verdachte verrichte handelingen volgt dat hij deze kans ook bewust heeft aanvaard. Nu er sprake was van voorwaardelijk opzet acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 september 2024 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [het slachtoffer] met kracht met een (bier)fles, tegen de hals of het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat het verdachte zelf is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er sprake is van noodweer of noodweerexces. Verdachte werd bedreigd door een man die jonger en groter was dan hijzelf en dronken was. Ook is hij meegesleurd. De gedragingen van het slachtoffer deden hem vrezen dat hij dood zou gaan, zodat hij niet anders kon dan zich verdedigen. Indien de rechtbank niet aanneemt dat er sprake is was een noodweerscenario kan verdachte zich gelet op deze omstandigheden beroepen op putatief noodweer.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het feit dat iemand begaat, is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Noodweer(exces)
De rechtbank stelt vast dat verdachte zelf de confrontatie met aangever heeft gezocht. Dit volgt uit de beelden, maar ook uit de getuigenverklaringen. Uit de beelden volgt dat er tussen het slachtoffer en verdachte een woordenwisseling plaatsheeft, waarbij het slachtoffer blijft zitten op het bankje waarop hij zat. Het is verdachte die opstaat, de fles van de grond pakt en het slachtoffer vervolgens aanvalt. Er is daarom geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding en evenmin van verdediging, zodat het beroep op noodweer en noodweerexces faalt.
Putatief noodweer
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of er sprake was van putatief noodweer. Dit is het geval als verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest of mocht verdedigen tegen dreigend gevaar. Het gaat er hierbij wel om dat er sprake is van een objectieve verschoonbare dwaling. Een enkel gevoel van verdachte is onvoldoende. De rechtbank overweegt hierover dat niet is gebleken dat verdachte objectief het gerechtvaardigd vermoeden kon of mocht hebben dat er sprake zou zijn van een noodweersituatie. Uit de beelden volgt dat het slachtoffer weliswaar iets tegen verdachte zegt, maar het is - zoals gezegd - verdachte die de confrontatie zoekt, niet het slachtoffer. Daarnaast is niet gebleken dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, het slachtoffer een scherp voorwerp bij zich had dat hij dreigde te gaan gebruiken. Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer met een bierfles geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen en veel bloed verloren. Dit letsel was dusdanig dat er operatief moest worden ingegrepen. Verdachte heeft kennelijk niet nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Hij heeft actief de confrontatie gezocht en heeft nog voordat er fysiek contact was, bewust, het flesje van de grond gepakt. Gelet op de letselomschrijving die in het dossier zit had het heel anders af kunnen lopen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij de schuld van het incident volledig op het slachtoffer lijkt af te schuiven. Wat het slachtoffer ook heeft geroepen tegen verdachte, zijn handelen is op geen enkele manier goed te praten.
Bij het bepalen van de hoogte en soort van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Zij ziet geen reden om een deels voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Verdachte zit op de datum van de uitspraak 181 dagen in voorlopige hechtenis. De rechtbank is van oordeel dat dit een passende gevangenisstraf is voor dit feit en zal een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging zware mishandeling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 181 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
-
heft het bevel tot voorlopige hechtenis opmet ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2025.
Mr. Mullers en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 13 september 2024 te Breda, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (kapotte) (bier)fles, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de nek/hals en/of het hoofd, althans in/tegen het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )