ECLI:NL:RBZWB:2025:14

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
02-097156-24; 20-003131-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gevaar voor goederen en personen in woning

Op 6 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 juni 2023 brand heeft gesticht bij een woning in [plaats 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk een brandbare stof over de woning heeft gegoten en open vuur in aanraking heeft gebracht met die stof. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de woning. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte de gebruiker was van een Snapchataccount waarmee de brandstichting was gefilmd en besproken. De verdachte ontkende echter de betrokkenheid en stelde dat het account niet van hem was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de brandstichting, mede op basis van camerabeelden en communicatie via Snapchat. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tweeënveertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die psychische gevolgen hadden ondervonden van de brand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/097156-24; 20/003131-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1994 te [plaats 1]
wonende te [adres 1]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. J.H.M. van Dinten, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2024, waarbij de officier van justitie mr. Verhoeven en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. Uit het dossier volgt dat verdachte de gebruiker was van het Snapchataccount [account 1] waarmee de afspraak is gemaakt, de brand is gefilmd en over de brand is gecommuniceerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het [account 1] in gebruik was bij verdachte. Daarnaast is er geen sprake van een sluitende herkenning.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 7 juni 2023 rond 5.00 uur in de ochtend kwam er een melding binnen bij de politie van een brand bij de woning aan de [adres 2] . Ter plaatse bleek dat de voorgevel van de woning en voordeur in brand waren gestoken. De bewoners hadden het vuur zelf gedoofd. Van de brandstichting bleken ook camerabeelden te zijn. Op 17 juni 2023 werd door een ander onderzoeksteam van de politie informatie verkregen over een brandstichting op de [adres 3] . In dat onderzoek is een telefoon in beslag genomen. Op die telefoon stond informatie over de brand in [plaats 2] . Het betrof foto’s, filmpjes en chats.
In de telefoon werd een Snapchatgesprek aangetroffen tussen de accounts [account 2] en
[account 1]. Tussen hen is gecommuniceerd over de ten laste gelegde brandstichting. Zo stuurde [account 2] aan
[account 1]het adres van aangever en zijn partner [aangever 1] (hierna: aangevers).
[account 1]heeft de ochtend na de brand een filmpje naar
[account 2]verstuurd dat is gemaakt voor het huis van aangevers. Voorts zijn er ook filmpjes van de brandstichting zelf gestuurd aan
.Daarnaast werd er na afloop door hen over de brand gesproken, waarbij
[account 2]zijn ongenoegen uitte over de beperkt aangerichte schade. Hierna schreef
[account 1]dat hij hiervoor terug zou gaan.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat het [account 1] bij verdachte in gebruik was. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit onderzoek bleek dat het Snapchataccount
[account 1]hetzelfde
user IDgebruikte als het Snapchataccount
[account 3]. Dit
user IDis uniek voor een Snapchataccount. Het [account 3] kwam voor in een al eerder onder verdachte in beslag genomen telefoon. Die telefoon is onderzocht en hierin bevond zich een e-mailbericht van 5 oktober 2023 van Snapchat waarin stond dat de gebruiker van het [account 1] ervoor had gekozen om het account te verwijderen.
Verdachte heeft verklaard dat hij het [account 1] niet kent en hier niet de gebruiker van was. Verdachte heeft echter geen verklaring willen of kunnen geven voor het feit dat dat account was gekoppeld aan zijn e-mailadres en een e-mailbericht hierover ook is aangetroffen op de bij hem in beslag genomen telefoon. Ook verdere vragen hierover heeft verdachte geweigerd te beantwoorden. Het is bij een kale ontkenning gebleven. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte de gebruiker was van het Snapchataccount
[account 1].
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een of meer andere personen, waarbij er sprake moet zijn van een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht. De rechtbank stelt op basis van de beschrijving van de camerabeelden vast dat ten tijde van de brandstichting ten minste twee personen bij de woning aanwezig waren, onder wie verdachte. Daarnaast heeft de gebruiker van het Snapchataccount
[account 2]een grote rol gespeeld in het geheel. Verdachte heeft met het gebruik van zijn Snapchataccount
[account 1]de opdracht voor de brandstichting aangenomen, is bij de brandstichting aanwezig geweest, heeft de brand gefilmd en zich bereid verklaard om het nog een keer (beter) over te doen. Verdachte heeft dan ook een onmisbare schakel gevormd in de keten die heeft geleid tot het strafbare feit en zonder hem had dit feit niet plaatsgevonden. Er is dan ook sprake van medeplegen.
Gemeen gevaar voor goederen en personen
Op basis van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden door de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. Volgens de verdediging volgt uit het dossier niet dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Volgens vaste rechtspraak is vereist dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank was dat hier het geval. De brand is gesticht rond 4:00 uur, een tijdstip dat er voorzienbaar personen in de woning lagen te slapen. Beide volwassen bewoners waren nodig om de brand te doven. Daarnaast volgt uit de Snapchatberichten dat het de bedoeling was om veel schade aan te richten. De manier waarop de brand is gesticht, het tijdstip, de brandbare stoffen en de locatie waar deze is gesticht waren naar uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op het veroorzaken van veel schade. Gelet op het voorgaande was het naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners zou ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juni 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht door een brandbare stof over en tegen een woning gelegen aan de [adres 2] te gieten/gooien, en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met die brandbare stof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten bovenstaande woning en goederen in die woning en een naastgelegen woning en goederen in die naastgelegen woning, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die aanwezig waren in bovenstaande woning te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan de voorwaarden te verbinden zoals geformuleerd door de reclassering. De officier van justitie heeft verzocht die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd dient te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de woning van aangevers in brand gestoken. Daarbij ontstond een grote steekvlam die zowel de voordeur als de voorgevel van de woning liet branden. Dat er geen slachtoffers zijn gevallen, is alleen aan het adequate ingrijpen van de bewoners zelf te danken. Gelet op de omvang van het vuur en het tijdstip waarop de brand werd gesticht, bestond er niet alleen gevaar voor materiele schade, maar ook voor ernstig fysiek letsel. Het feit heeft grote psychische gevolgen gehad voor de slachtoffers. Bovendien is brandstichting naar zijn aard een feit dat in het algemeen gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweegbrengt in de samenleving. Op zitting hebben de slachtoffers treffend verwoord welke gevolgen de brandstichting tot op de dag van vandaag voor hen heeft. Zij vreesden niet alleen voor zichzelf, maar met name voor hun jonge dochter. Verdachte heeft met zijn daad het leven van het gezin ontwricht.
Verdachte heeft vanaf het begin ontkend dat hij het feit heeft gepleegd, hij heeft geen vragen van de rechtbank willen beantwoorden en heeft dus geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Daarnaast lijkt uit het dossier naar voren te komen dat verdachte dit ernstige feit pleegde voor slechts een paar honderd euro of een tas.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het gepleegde feit alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank het uitgebreide strafblad van verdachte meegewogen.
Uit de reclasseringsrapportage en de beantwoording van de door de officier van justitie hierover aanvullend gestelde vragen volgt dat de reclassering mogelijkheden ziet voor een toezicht. De laatste anderhalf jaar - voor zijn aanhouding in maart 2024 - leek verdachte namelijk tot inkeer te zijn gekomen. Verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij zijn leven wil beteren en mee wil werken aan eventueel op te leggen voorwaarden. Hij lijkt te beseffen dat hij tot op heden geen goed voorbeeld voor zijn kinderen was. De rechtbank wil verdachte een laatste kans geven door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het is aan verdachte om te laten zien dat hij het patroon van (ernstig) crimineel gedrag - mede met hulp van de reclassering - kan doorbreken.
Alles overwegend zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen. Zij acht een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarbij zal zij de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering.
Gelet op de tijd die verdachte nog in de gevangenis moet doorbrengen zal de rechtbank de voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk aan verdachte onder parketnummer 20/003131-19 opgelegde straf ten uitvoer wordt gelegd. Ter zitting heeft zij haar standpunt gewijzigd, in die zin dat zij van mening is dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf kan worden omgezet in een taakstraf.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevangenisstraf moet worden omgezet in een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de gehele vordering worden toegewezen. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat omzetting van een gevangenisstraf in een taakstraf een goede impuls kan geven in het leven van verdachte. Hij heeft in dat geval een dagbesteding en dit kan helpen om zijn leven op orde te krijgen. Omzetting is mogelijk tot een maximum van 240 uur, wat omgerekend gelijk staat aan 120 dagen gevangenisstraf. De overige duur van de gevangenisstraf zal verdachte moeten uitzitten.

8.De benadeelde partijen

Immateriële schade
De benadeelden [aangever 2] en [aangever 1] hebben aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,- per benadeelde. De rechtbank zal de vorderingen tot dit bedrag toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023. De rechtbank zal de vorderingen voor het overige afwijzen.

9.Het beslag

9.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen hennep is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze aan verdachte toebehoort en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47 en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114-116, 5631 ES Eindhoven. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of Werken aan Werk of een andere gedragsinterventie die gericht is op onder andere cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* Verdachte werkt mee aan diagnostisch onderzoek en laat zich behandelen door GGzE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers, [aangever 2] en [aangever 1] , wonende te [adres 2] , in de onderhavige zaak en/of de medeverdachte, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
* Verdachte is op vooraf vastgestelde tijdstippen, tussen 22:00 uur en 06:00 uur, aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige BRP-adres van verdachte is [adres 1] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het Openbaar Ministerie kan op advies van de reclassering het locatiegebod laten vervallen of de genoemde bloktijden wijzigen. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft;
* Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn (eventuele) schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn/haar financiën en schulden;
- van rechtswege gelden voorts de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 19 juni 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/003131-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 267 dagen;
- gelast dat 120 dagen van deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- de resterende 147 dagen van de tenuitvoergelegde gevangenisstraf dient verdachte uit te zitten;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
40 stk hennep (PL2000-2023141520-G2707844);
Benadeelde partijen
[aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van
€ 2.500,-, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van
€ 2.500,-, aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] van € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 januari 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te [plaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door een brandbare stof over en/of tegen
een woning gelegen aan de [adres 2] te gieten/gooien, en/of
(vervolgens) open vuur in aanraking te brengen met die brandbare stof,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten bovenstaande woning en/of
goederen in die woning en/of een naastgelegen woning en/of goederen
in die naastgelegen woning, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten één of meer perso(o)n(en) welke aanwezig waren in
bovenstaande woning en/of naastgelegen woning,
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht )