In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1936. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van een vermoeden van dementie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in staat was om met de rechter te communiceren, wat leidde tot de beslissing om de mondelinge behandeling voort te zetten zonder haar te horen. De advocaat van de betrokkene was wel aanwezig om haar belangen te behartigen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de medische situatie van de betrokkene in overweging genomen, waarbij verschillende zorgverleners, waaronder een internist en een specialist ouderengeneeskunde, zijn gehoord. Er zijn ernstige zorgen over de gezondheid van de betrokkene, die zich verzet tegen zorg en niet in staat lijkt om adequaat te functioneren. De zoon van de betrokkene heeft ook verklaard dat de situatie thuis onhoudbaar is geworden, wat de noodzaak voor de inbewaringstelling onderstreept.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing, en heeft daarom de gevraagde machtiging verleend voor de duur van zes weken. De beslissing is genomen met inachtneming van de urgentie van de situatie, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn. De machtiging geldt tot en met 7 april 2025 en is mondeling uitgesproken in het openbaar.