In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1995. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, terwijl de betrokkene zelf aangaf dat hij de verlenging van de zorgmachtiging overdreven vond, maar niet moeilijk deed over een extra jaar. De behandelaar van de betrokkene stelde dat het sinds de zorgmachtigingen steeds beter ging met hem, maar dat het gebruik van medicatie voortgezet moest worden. De advocaat van de betrokkene pleitte voor een kortere duur van acht maanden, zodat er ruimte zou zijn voor een plan van aanpak voor afbouw van medicatie.
De rechtbank oordeelde dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in het schizofreniespectrum en dat er sprake is van verslavingsstoornissen. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene zorg nodig heeft om ernstig nadeel te voorkomen, zoals lichamelijk letsel en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor de duur van acht maanden, met de mogelijkheid om de medicatie af te bouwen onder begeleiding van een arts. De rechtbank wees de verzoeken voor opname en beperking van bewegingsvrijheid af, omdat er geen ernstige indicaties voor opname waren en er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren. De beschikking werd mondeling gegeven door mr. Jansen, rechter, en is op schrift gesteld op 10 maart 2025.