ECLI:NL:RBZWB:2025:1379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
24/1166
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres, een B.V., tegen de uitkomst van de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemer, die in dienst was als operator. De werknemer was op 30 mei 2018 uitgevallen door een bedrijfsongeval en ontving een loongerelateerde WIA-uitkering. Het UWV had in een primair besluit van 14 december 2022 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 46,59% per 7 juni 2021 en 43,42% per 15 april 2022. Eiseres ging in bezwaar, maar trok dit later in. Het UWV wijzigde het besluit en stelde de arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 vast op 80% of meer en per 1 juli 2022 op 64,5%. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 januari 2025, waarbij de gemachtigde van eiseres online deelnam. De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 terecht heeft vastgesteld op 80% of meer, en dat deze situatie meer dan twee maanden heeft geduurd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de einddatum van de uitlooptermijn betreft, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiseres krijgt het griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1166 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats 1], eiseres,

gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werknemer], te [plaats 2], werknemer,
gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitkomst van de herbeoordeling in het kader van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van werknemer.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 14 december 2022 (primair besluit) werknemer gemeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 wordt vastgesteld op 46,59% en per 15 april 2022 op 43,42%. Met het bestreden besluit is het bezwaar van werknemer tegen het primair besluit gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 vastgesteld op 80% of meer en per 1 juli 2022 op 64,5%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Werknemer heeft toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. Er gelden derhalve geen beperkingen voor kennisneming van de medische stukken door eiseres op grond van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4
De rechtbank heeft de beroep op 28 januari 2025 behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres via een online verbinding deelgenomen. Verschenen zijn werknemer, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Werknemer is bij eiseres werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij op 30 mei 2018 uitgevallen vanwege klachten als gevolg van een bedrijfsongeval.
Met het besluit van 6 juli 2020 is aan werknemer een loongerelateerde (LGU) WIA-uitkering toegekend per 27 mei 2020. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 43,70%. Met het besluit van 10 februari 2021 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid gecorrigeerd naar 51,62%.
Op 2 juli 2021 heeft werknemer het UWV gemeld dat hij op 7 juni 2021 geopereerd is aan zijn nek.
Het UWV heeft werknemer op 22 november 2021 gemeld dat zijn LGU-uitkering uiterlijk 26 mei 2022 stopt, omdat dan de maximale duur is bereikt. Met het besluit van 31 maart 2022 is aan werknemer een vervolguitkering toegekend per 27 mei 2022.
Op 6 mei 2022 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling.
Op 19 juni 2022 heeft werknemer gemeld dat zijn klachten zijn toegenomen sinds 15 april 2022.
Met het primaire besluit heeft het UWV werknemer per 7 juni 2021 voor 46,59% arbeidsongeschikt geacht en per 15 april 2022 voor 43,42%.
Zowel werknemer als eiseres zijn tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Eiseres heeft haar bezwaar vervolgens ingetrokken.
Op 18 juli 2023 heeft het UWV eiseres gemeld voornemens te zijn om het primaire besluit te wijzigen. De wijziging zou inhouden dat werknemer per 7 juni 2021 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Per 15 april 2022 wordt werknemers arbeidsongeschiktheid op 46,21% bepaald. Werknemer heeft op 21 augustus 2023 op dit voornemen gereageerd.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van werknemer gegrond verklaard. Het UWV heeft in dat besluit aangegeven dat werknemer per 7 juni 2021 voor 80% of meer arbeidsongeschikt is en dat werknemer per 1 juli 2022 voor 64,5% arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Zoals besproken ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het UWV de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 april en 1 juli 2022 op onjuiste wijze heeft overgenomen in het bestreden besluit. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de mate van arbeidsongeschiktheid als volgt is bepaald:
De verzekeringsarts b&b heeft op 22 juni 2023 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, die later (op 10 oktober 2023) nog is uitgebreid met een urenbeperking. Daarbij merkt de verzekeringsarts b&b op dat werknemer vanaf 1 juli 2022 weer volledig beschikbaar was voor passend werk, omdat de EMDR behandeling omstreeks juni 2022 was afgerond. De FML van 22 juni 2023 geldt daarom als fictieve FML vanaf (arbitrair) 1 juli 2022. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b, wegens het aannemen van een urenbeperking, werknemer per 15 april 2022 (tijdelijk) 64,5% arbeidsongeschikt geacht. Per 1 juli 2022 vervalt die urenbeperking en dient alsnog uitgegaan te worden van de eerder (op 13 juli 2023) door de arbeidsdeskundige b&b vastgestelde (duurzame) mate van arbeidsongeschiktheid van 46,21%.
Het vorenstaande houdt in dat de grond van eiseres dat de arbeidsdeskundige van het UWV heeft verzuimd om de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2022 te berekenen, geen nadere bespreking behoeft.
3.1
De rechtbank zal beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat werknemer arbeidsongeschikt dient te worden geacht zoals hiervoor onder 3. is opgenomen.
De rechtbank doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de beroepsgronden van eiseres zich (voor het overige) alleen richten tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 en niet tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 april 2022 en 1 juli 2022. De rechtbank zal zich in haar beoordeling dan ook beperken tot de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer per 7 juni 2021. Meer specifiek gaat het daarbij om de vraag of het UWV terecht heeft aangenomen dat per die datum sprake was van een situatie van Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM), welke situatie ten minste twee kalendermaanden heeft geduurd.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is terecht vastgesteld dat op 7 juni 2021 sprake was van GMB gedurende ten minste twee maanden?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft werknemers dossier bestudeerd en hem gezien op het spreekuur. Daarbij heeft de verzekeringsarts werknemer psychisch en lichamelijk onderzocht. Volgens de verzekeringsarts is geen sprake geweest van toename van de klachten wegens de operatie op 7 juni 2021 van meer dan twee maanden, reden waarom geen toename van beperkingen per die datum wordt aangenomen. Wel worden de eerder vastgestelde beperkingen op de punten dragen van zwaar beschermende kleding en ten aanzien van nekbewegingen aangepast. De beperkingen en de belastbaarheid van werknemer zijn neergelegd in de FML van 30 september 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft werknemers dossier en de door werknemer in bezwaar overgelegde medische informatie bestudeerd. Tijdens het spreekuur na afloop van de hoorzitting is werknemer door de verzekeringsarts b&b lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat per de datum in geding 7 juni 2021 sprake was van een situatie van GBM vanwege een operatieve ingreep.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de gronden van eiseres en toegelicht waarom volgens hem in de periode 7 juni 2021 tot in ieder geval 15 april 2022 (en in ieder geval meer dan twee maanden na 7 juni 2021) sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte per 7 juni 2021 een volledige arbeidsongeschikt is aangenomen wegens een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Om een situatie van GBM aan te kunnen nemen, geldt een opname van ten minste drie maanden. Werknemer is twee dagen opgenomen geweest. Volgens eiseres had een FML opgesteld moeten worden. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres een rapportage van verzekeringsarts [naam 1] van 15 augustus 2024 overgelegd. Volgens deze verzekeringsarts is het niet aannemelijk dat de volledige arbeidsongeschiktheid ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd en dat de toegenomen beperkingen ten minste twee kalendermaanden aanwezig zijn geweest. Daarom had aan werknemer per 7 juni 2021 conform artikel 60 van de Wet WIA geen volledige WGA-uitkering mogen worden toegekend.
4.3
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts b&b in de rapportages van 2 februari 2024 en 23 december 2024 uitgebreid heeft gemotiveerd waarom in dit geval volgens hem sprake is van GBM gedurende een periode van meer dan twee maanden. De rechtbank acht door de verzekeringsarts b&b met deze rapportages voldoende toegelicht dat, hoewel sprake was een opname van slechts twee dagen, werknemer na de operatie gedurende langere tijd heeft moeten herstellen en als gevolg daarvan langere tijd niet beschikbaar was voor arbeid. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat het genezen van de wond enkele weken duurt. Verder heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat de geplaatste kunststofringen aan elkaar moeten vastgroeien, wat een aantal maanden duurt. De verzekeringsarts b&b heeft uiteen gezet waarom in de fases van het herstel geen sprake is van belastbaarheid, onder meer omdat er complicaties kunnen optreden. Met deze toelichting, in combinatie met de brief van 27 oktober 2022 van neuroloog dr. [naam 2], waar de verzekeringsarts b&b naar verwijst, acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat het herstel van werknemer na de ingreep in juni 2021 in ieder geval meer dan twee maanden duurde. De stelling van eiseres dat uit informatie op internet blijkt dat twee weken na een dergelijke nekoperatie weer gefietst, gewandeld en autogereden mag en kan worden, kan niet tot een andere conclusie leiden. Daarvoor acht de rechtbank deze informatie te algemeen van aard.
4.4
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om gevolg te geven aan het verzoek van eiseres om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer per 7 juni 2021 heeft vastgesteld op 80% of meer én daarbij heeft geoordeeld dat dit in ieder geval meer dan twee maanden duurde. Daardoor gold er op dat moment, op grond van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA, geen inkomenseis meer.
5.1
Op grond van het derde lid van artikel 60 van de Wet WIA gold er pas weer een inkomenseis voor werknemer nadat zijn resterende verdiencapaciteit gedurende een periode van 24 kalendermaanden (weer) hoger was dan 20%. In het bestreden besluit is die uitlooptermijn gekoppeld aan de datum van 1 juli 2022, reden waarom daarin staat dat de hoogte van de uitkering tot 1 juli 2024 70% blijft van werknemers WIA maandloon. Gelet op wat onder 3. is overwogen, had het bestreden besluit echter moeten luiden dat werknemer per 15 april 2022 voor 64,5% arbeidsongeschikt wordt geacht (en per 1 juli 2022 voor 46,21%), zodat de uitlooptermijn liep tot 1 mei 2024 (in plaats van 1 juli 2024). Voor zover het beroep van eiseres is gericht tegen de einddatum van de uitlooptermijn, is het dan ook gegrond.
5.2
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen voor zover het de einddatum van de uitlooptermijn betreft, maar daarbij tevens bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Reden daarvoor is dat het UWV ter zitting heeft verklaard niet ten nadele van werknemer terug te kunnen komen op dit punt, terwijl de rechtbank de einddatum niet ten opzichte van slechts één van beide partijen kan aanpassen. Dat zou immers leiden tot inconsistenties en daarmee in strijd zijn met de rechtszekerheid. Bovendien heeft het UWV ter zitting verklaard dat het de toerekening aan eiseres voor de periode 1 mei tot 1 juli 2024 moet corrigeren. De rechtbank gaat er vanuit dat het UWV die toezegging na zal komen.
5.3
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
5.4
Voor een veroordeling van het UWV in de kosten van de door eiseres ingeschakelde medische deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een opgave (en specificatie of andere onderbouwing) van de kosten van de door eiseres ingeschakelde medische deskundige ontbreekt. Bovendien wordt het bestreden besluit niet vernietigd op medische gronden. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen is dan ook niet (mede) gebaseerd op de rapportage van de door eiseres ingeschakelde medisch adviseur.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de uitlooptermijn betreft;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- bedrag aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van een bedrag van € 1.814,- aan proceskosten aan
eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering na het verstrijken van de duur van de loongerelateerde uitkering uit een loonaanvullingsuitkering indien de verzekerde een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis of als op grond van het derde lid van het artikel geen inkomenseis geldt. In de overige gevallen bestaat de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering uit een vervolguitkering.
In artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA is, onder andere, bepaald dat de inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In artikel 60, derde lid, van de Wet WIA is bepaald dat voor de verzekerde die gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur geen inkomenseis geldt tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 maanden.