In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025, wordt het beroep van een werknemer tegen de beslissing van het UWV behandeld. De werknemer had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 46,59% per 7 juni 2021 en 43,42% per 15 april 2022. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 80% of meer per 7 juni 2021 en 64,5% per 1 juli 2022. De rechtbank oordeelt dat het UWV de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige op onjuiste wijze heeft overgenomen in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de werknemer per 15 april 2022 en per 1 juli 2022 niet correct is beoordeeld, maar dat de werknemer geen belang meer heeft bij een oordeel over de omvang van de urenbeperking in die periode, omdat hij een loonaanvullingsuitkering ontvangt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand om reformatio in peius te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, veroordeelt het UWV tot betaling van proceskosten en vergoedt het griffierecht aan de werknemer.