ECLI:NL:RBZWB:2025:1378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23/11441 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025, wordt het beroep van een werknemer tegen de beslissing van het UWV behandeld. De werknemer had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 46,59% per 7 juni 2021 en 43,42% per 15 april 2022. Na bezwaar werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 80% of meer per 7 juni 2021 en 64,5% per 1 juli 2022. De rechtbank oordeelt dat het UWV de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige op onjuiste wijze heeft overgenomen in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de werknemer per 15 april 2022 en per 1 juli 2022 niet correct is beoordeeld, maar dat de werknemer geen belang meer heeft bij een oordeel over de omvang van de urenbeperking in die periode, omdat hij een loonaanvullingsuitkering ontvangt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand om reformatio in peius te voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, veroordeelt het UWV tot betaling van proceskosten en vergoedt het griffierecht aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/11441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitkomst van de herbeoordeling in het kader van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 14 december 2022 (primair besluit) eiser gemeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 wordt vastgesteld op 46,59% en per 15 april 2022 op 43,42%. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 juni 2021 vastgesteld op 80% of meer en per 1 juli 2022 op 64,5%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij op 30 mei 2018 uitgevallen vanwege klachten als gevolg van een bedrijfsongeval.
Met het besluit van 6 juli 2020 is aan eiser een loongerelateerde (LGU) WIA-uitkering toegekend per 27 mei 2020. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 43,70%. Met het besluit van 10 februari 2021 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid gecorrigeerd naar 51,62%.
Op 2 juli 2021 heeft eiser het UWV gemeld dat hij op 7 juni 2021 geopereerd is aan zijn nek.
Het UWV heeft eiser op 22 november 2021 medegedeeld dat zijn LGU-uitkering uiterlijk 26 mei 2022 stopt, omdat dan de maximale duur van die uitkering is bereikt. Met het besluit van 31 maart 2022 heeft het UWV aan eiser een vervolguitkering toegekend per 27 mei 2022.
Op 19 juni 2022 heeft eiser het UWV gemeld dat zijn klachten sinds 15 april 2022 zijn toegenomen.
Met het primaire besluit heeft het UWV eiser per 7 juni 2021 voor 46,59% arbeidsongeschikt geacht en per 15 april 2022 voor 43,42%.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 18 juli 2023 heeft het UWV eisers gemeld voornemens te zijn om het primaire besluit te wijzigen. De wijziging zou inhouden dat eiser per 7 juni 2021 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Per 15 april 2022 wordt eisers arbeidsongeschiktheid op 46,21% bepaald. Eiser heeft op 21 augustus 2023 op dit voornemen gereageerd.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft in dat besluit aangegeven dat eiser per 7 juni 2021 voor 80% of meer arbeidsongeschikt is en dat eiser per 1 juli 2022 voor 64,5% arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Zoals besproken ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat het UWV de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) voor wat betreft de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 april en 1 juli 2022 op onjuiste wijze heeft overgenomen in het bestreden besluit. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat de mate van arbeidsongeschiktheid als volgt is bepaald:
De verzekeringsarts b&b heeft op 22 juni 2023 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, die later (op 10 oktober 2023) nog is uitgebreid met een urenbeperking. Daarbij merkt de verzekeringsarts b&b op dat werknemer vanaf 1 juli 2022 weer volledig beschikbaar was voor passend werk, omdat de EMDR behandeling omstreeks juni 2022 was afgerond. De FML van 22 juni 2023 geldt daarom als fictieve FML vanaf (arbitrair) 1 juli 2022. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b, wegens het aannemen van een urenbeperking, werknemer per 15 april 2022 (tijdelijk) 64,5% arbeidsongeschikt geacht. Per 1 juli 2022 vervalt die urenbeperking en dient alsnog uitgegaan te worden van de eerder (op 13 juli 2023) door de arbeidsdeskundige b&b vastgestelde (duurzame) mate van arbeidsongeschiktheid van 46,21%.
Ter zitting is namens het UWV bevestigd dat het inderdaad eigenlijk op die manier in het bestreden besluit had moeten worden overgenomen.
3.1
De rechtbank zal beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser arbeidsongeschikt dient te worden geacht zoals hiervoor onder 3. is opgenomen.
De rechtbank doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. In dit verband stelt de rechtbank vast dat eisers beroepsgronden zich alleen richten tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 april 2022 en per 1 juli 2022. In de vaststelling dat eiser per 7 juni 2021 voor 80% of meer arbeidsongeschikt wordt geacht, kan eiser zich vinden. De rechtbank zal zich in haar beoordeling dan ook beperken tot de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 april 2022 en per 1 juli 2022.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Daarbij heeft de verzekeringsarts eiser psychisch en lichamelijk onderzocht.
Volgens de verzekeringsarts is er vanaf 15 april 2022 een lichte toename van de pijnklachten in de nek. Dit leidt tot het aannemen van meer beperkingen, namelijk het niet zitten in een vaste zithouding, maar waarbij eiser bewegingen van het hoofd het lichaam mee kan draaien. Daarnaast geldt er een beperking ten aanzien van omgang met hoge werkdruk en deadlines. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 30 september 2022.
De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier en de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie bestudeerd. Tijdens het spreekuur na afloop van de hoorzitting is eiser door de verzekeringsarts b&b lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat op de datum in geding 15 april 2022 wel sprake was van belastbaarheid, ondanks eisers beperkingen. Die beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b duurzaam. De verzekeringsarts b&b heeft de belastbaarheid van eiser neergelegd in de FML van 22 juni 2023. [1]
Naar aanleiding van eisers reactie op de voorgenomen beslissing heeft de verzekeringsarts b&b op 10 oktober 2023 aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat met de bij eiser aanwezige rechterarm en -schouderklachten in de FML expliciet rekening is gehouden. Met betrekking tot de geclaimde beschikbaarheid merkt de verzekeringsarts b&b op dat het volgen van fysiotherapie voltijds werken niet in de weg staat. Het is aannemelijk dat de EMDR-behandeling die eiser op de datum in geding 15 april 2022 volgde hem wel beperkt in zijn beschikbaarheid. Om die reden heeft de verzekeringsarts b&b een urenbeperking aangenomen van 32 uur per week. Aangezien de EMDR-behandeling omstreeks juni 2022 is afgerond, was eiser volgens de verzekeringsarts b&b daarna weer volledig beschikbaar voor passend werk. De verzekeringsarts b&b heeft de urenbeperking daarom per 1 juli 2022 laten vervallen. Door de verzekeringsarts b&b is de FML op 10 oktober 2023 aangepast. [2]
4.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat weliswaar een urenbeperking van 32 uur per week is aangenomen, maar dat dit onvoldoende is. Bij eiser is sprake van een recuperatiebehoefte van grotere omvang op de dag na de behandelsessie. Er is geen of onvoldoende onderzoek gedaan naar die recuperatiebehoefte. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser een brief van GZ-psycholoog [naam 1] van 13 juni 2022 overgelegd.
Verder vindt eiser dat met de rechtszijdige klachten aan het gelaat en zijn rechterbeen geen of onvoldoende rekening is gehouden. Er zouden voor de klachten aan het rechterbeen beperkingen voor tillen, dragen, duwen en trekken en staan (tijdens het werk) moeten worden aangenomen. Voor wat betreft klachten aan zijn gelaat vindt eiser dat er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen in de rubriek fysieke omgevingseisen. Eiser kan zich niet vinden in de stelling van de verzekeringsarts b&b dat deze klachten dateren buiten de datum in geding. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser informatie overgelegd van neurochirurg [naam 2] van 9 februari 2022 waaruit blijkt dat sprake is van een nekhernia. Ook heeft eiser de uitslag van een MRI aan de linkerknie op 4 januari 2024 overgelegd, waarin staat vermeld dat eiser sinds jaren knieklachten heeft.
Volgens eiser blijkt uit een verwijsbrief van 20 oktober 2015 dat hij al in 2015 te maken had met aanhoudende rugklachten uitstralend naar het rechterbeen met verdenking van zenuwpijn. Verder blijkt uit de brief van chef de clinique neurologie [naam 3] gericht aan eisers huisarts van 26 november 2015 dat eiser sinds acht weken daarvoor na een tilbeweging pijn in de onderrug heeft gekregen. Een week daarna ontstonden ook klachten in het been rechts, tintelingen langs de buitenzijde van het been tot aan de voet (ook buitenzijde), doof gevoel.
4.3
Ten aanzien van de door eiser geclaimde urenbeperking overweegt de rechtbank als volgt.
De verzekeringsarts b&b heeft per 15 april 2022 een urenbeperking van 32 uur per week aangenomen wegens het volgen van EMDR-therapie. Omdat eiser deze therapie na juni 2022 niet langer volgde, heeft de verzekeringsarts b&b de urenbeperking laten vervallen per 1 juli 2022. Eiser meent dat in de periode van 15 april 2022 tot 1 juli 2022 een verdergaande urenbeperking dan 32 uur per week aangenomen moet worden vanwege een grotere recuperatiebehoefte dan door de verzekeringsarts b&b is aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang (meer) bij een oordeel over de omvang van de urenbeperking in de periode van 15 april 2022 tot 1 juli 2022. Eiser heeft immers tot 1 juli 2024 een loonaanvullingsuitkering (LAU) zonder inkomenseis ontvangen. Ook wanneer eiser van 15 april 2022 tot 1 juli 2022 voor 80% of meer arbeidsongeschikt zou worden geacht, zou dit dus geen gevolgen voor hem hebben. Weliswaar heeft de rechtbank in de zaak van eisers werkgever tegen het bestreden besluit bij uitspraak van heden [3] geoordeeld dat er een onjuiste einddatum van de uitlooptermijn is gehanteerd, maar - zo is ter zitting namens het UWV toegezegd - dit heeft geen consequenties voor eiser. Namens het UWV is ter zitting expliciet verklaard dat een correctie van de uitlooptermijn op dit punt geen nadelige gevolgen voor eiser zal hebben. Dit betekent dat het aannemen van een verdergaande urenbeperking dan 32 uur per week - met als mogelijk gevolg een hogere mate van arbeidsongeschiktheid over de periode van 15 april 2022 tot 1 juli 2022 - niet kan leiden tot een ander resultaat voor eiser. Zowel voor de uitlooptermijn als de hoogte van zijn uitkering zal een verdergaande urenbeperking immers geen verandering betekenen.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij mogelijk in de toekomst weer EMDR-therapie zal gaan volgen. Als aangenomen wordt dat hij vanwege die therapie en de daarbij behorende recuperatiebehoefte minder beschikbaar is, kan dat gevolgen hebben voor een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zo stelt eiser.
De rechtbank is van oordeel dat een mogelijke toekomstige (her)beoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid onvoldoende actueel belang vormt voor een oordeel over de omvang van de urenbeperking in de periode 15 april 2022 tot 1 juli 2022. De rechtbank wijst erop dat nu niet valt te voorspellen wat op een later moment de gevolgen van die therapie zullen zijn voor eisers beschikbaarheid. Bij een eventueel toekomstige beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid kan eiser de noodzaak van een urenbeperking opnieuw aan de orde stellen en zal het UWV dit aspect opnieuw moeten beoordelen.
4.4
Voor wat betreft tweede beroepsgrond van eiser stelt de rechtbank vast dat eiser zich, gelet op de ter zitting gegeven toelichting, niet langer op het standpunt stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de rechtszijdige klachten aan zijn gelaat. Voor wat betreft eisers standpunt dat meer beperkingen aangenomen moeten worden wegens klachten aan zijn rechterbeen, overweegt de rechtbank dat, zoals het UWV in het verweerschrift terecht opmerkt, uit informatie van eisers huisarts blijkt dat deze klachten er nog niet waren op of omstreeks de datum in geding. In het huisartsenjournaal is opgenomen dat eiser zich op 14 oktober 2022 bij zijn huisarts heeft gemeld en daarbij heeft aangegeven sinds drie tot vier weken heel soms een verlamd en warm gevoel in zijn rechterbeen te hebben. Dit houdt in dat eiser pas in september 2022 last van rechtszijdige klachten aan zijn rechterbeen kreeg.
Voor eisers stelling dat deze klachten zich al eerder voordeden, mist naar het oordeel van de rechtbank een medisch objectiveerbare onderbouwing. De informatie waar eiser naar verwijst, dateert uit 2015. Dit is meerdere jaren voor de datum in geding. Bovendien is ter zitting een e-mail van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2025 overgelegd, waarin aangegeven wordt dat er nauwelijks een relatie kan bestaan tussen de beenklachten toen en nu. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de verzekeringsarts b&b hierin niet te volgen.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de door de verzekeringsarts b&b op 22 juni 2023 vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 april 2022: assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en administratief medewerker (Sbc-code 315133).
Nadat de verzekeringsarts b&b de FML op 10 oktober 2023 heeft aangepast door daarin een urenbeperking op te nemen, heeft de arbeidsdeskundige b&b gerapporteerd dat de eerder door hem geduide functies vervallen, maar dat binnen dezelfde Sbc-codes vervangende functies (met een andere urenomvang) kunnen worden gevonden.
5.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Voor zover eiser meent dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit dit standpunt voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
5.3
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat onder 3. is overwogen, had het bestreden besluit moeten luiden dat eiser per 15 april 2022 voor 64,5% arbeidsongeschikt wordt geacht en per 1 juli 2022 voor 46,21%. Het bestreden besluit luidt echter dat eiser per 1 juli 2022 voor 64,5% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat een correcte toepassing van de berekende en bedoelde mate van arbeidsongeschiktheid zou leiden tot reformatio in peius. Eiser zou dan immers per 1 juli 2022 nog maar 46,21% arbeidsongeschikt worden geacht in plaats van de in het bestreden besluit aangegeven 64,5%.
6.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- bedrag aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- bedrag aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering na het verstrijken van de duur van de loongerelateerde uitkering uit een loonaanvullingsuitkering indien de verzekerde een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis of als op grond van het derde lid van het artikel geen inkomenseis geldt. In de overige gevallen bestaat de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering uit een vervolguitkering.
In artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA is, onder andere, bepaald dat de inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In artikel 60, derde lid, van de Wet WIA is bepaald dat voor de verzekerde die gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur geen inkomenseis geldt tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 maanden.

Voetnoten

1.Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 46,21%.
2.Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 64,50%.
3.Zaaknummer BRE 24/1166.