ECLI:NL:RBZWB:2025:1371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
02-362448-24; 02-006911-24 (tul); 02-013234-24 (tul); 02-124475-24 (tul); 20-000482-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van ISD-maatregel en afwijzing van vorderingen tot tenuitvoerlegging

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 13 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam, was niet verschenen op de zitting van 25 februari 2025, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. M. Poirters, heeft de diefstal wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging geen bewijsverweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de diefstal bewezen verklaard op basis van aangifte en camerabeelden van de Jumbo Supermarkt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich aan voorwaarden te houden en dat eerdere interventies geen effect hadden gehad op zijn gedrag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de samenleving te beschermen tegen recidive en om de verdachte te helpen bij gedragsverandering. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-362448-24;
02-006911-24 (tul);
02-013234-24 (tul);
02-124475-24 (tul);
20-000482-24 (tul).
vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
wonende aan [adres]
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam
raadsman mr. M.M.H. van Beek, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 februari 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting zijn gehoord [naam 1] en [naam 2], respectievelijk rapporteur en toezichthouder bij Reclassering Nederland.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 13 november 2024 schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de diefstal wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden van de Jumbo Supermarkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 november 2024 te Tilburg
- ham en
- kaas en
- sinaasappelsap en
- stokbrood, die geheel aan Jumbo toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Verdachte voldoet aan de formele vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De maatregel is ook wenselijk en noodzakelijk, voor zowel verdachte als voor de samenleving. Gelet op het opgestelde reclasseringsrapport hebben eerdere interventies geen invloed gehad op het gedrag van verdachte en hebben deze niet geleid tot een stabiele levenssituatie. Met de maatregel kan aan de problematiek van verdachte worden gewerkt en het risico op recidive worden beperkt. Ook wordt de samenleving twee jaar lang beschermd tegen recidive van verdachte. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers verdient het de voorkeur om in het geval van niet naleven van de algemene voorwaarde bij een voorwaardelijke ISD-maatregel in een eerdere zaak, in de nieuwe strafzaak een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te vorderen. Om die reden kiest het Openbaar Ministerie hiervoor en niet voor het vorderen van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om de eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Dit zodat verdachte na afronding van de ISD-maatregel niet meer in een proeftijd loopt en er geen voorwaardelijke ISD-maatregel boven zijn hoofd hangt. Daarnaast wordt verzocht om het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in de supermarkt. Dit betreft een vervelend feit dat de samenleving als geheel, en de supermarkt in het bijzonder, overlast en schade oplevert.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsadviezen van 4 en 14 februari 2025 die over verdachte zijn opgesteld. De rapporten komen er in de kern op neer dat er sinds begin 2024 aan verdachte bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Hij houdt zich onvoldoende aan de afspraken met de reclassering, de behandelaren en de hulpverleners. Hij is zelfbepalend waardoor er niet gewerkt kan worden aan gedragsverandering en de beperking van recidive. Er is daarnaast onvoldoende zicht op het psychosociaal functioneren van verdachte, omdat er nooit persoonlijkheidsonderzoeken zijn uitgevoerd. De reclassering is van mening dat de mogelijkheden binnen een vrijwillig of voorwaardelijk kader zijn uitgeput. Zij schatten het risico op recidive in als hoog en zien op dit moment geen beschermende factoren. Zij denken daarom dat betrokkene het meest baat zal hebben bij oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij activiteiten gericht op stabilisatie, zorg en re-integratie worden aangeboden. Dit kan leiden tot het voorkomen van recidive en mogelijke stabilisatie op de diverse leefgebieden.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt aan de hand van de justitiële documentatie van 25 januari 2025 vast dat aan die eisen wordt voldaan. Voor het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een vrijheidsbeperkende maatregel is veroordeeld. De diefstal gepleegd op 13 november 2024 is begaan ná tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Verder moet, zoals blijkt uit de reclasseringsadviezen, er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan. Er zijn over een periode van vijf jaren tegen verdachte meer dan tien processen-verbaal opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van de onderhavige diefstal.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte veelvuldig recidiveert en de kans op verdere recidive als hoog wordt ingeschat. De vraag is of er – anders dan de onvoorwaardelijke ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, reclasseringstoezichten en hulpverlenings- en begeleidingstrajecten niet tot dat resultaat hebben geleid. Verdachte heeft meerdere kansen gehad, maar heeft deze niet benut. Zo is hij op 26 juli 2024 veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar heeft hij zich zelfs niet gehouden aan de daaraan verbonden voorwaarden, terwijl de rechtbank in dit vonnis duidelijk heeft aangegeven dat verdachte een allerlaatste kans kreeg om zijn leven weer op de rit te krijgen. Dat is voor de rechtbank een teken dat het verdachte in vrijheid – in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel – niet zal lukken om tot gedragsverandering te komen. Duidelijk is geworden dat, gelet op de hulp vermijdende houding van verdachte en het gebrek aan intrinsieke motivatie, een drang- en dwangkader noodzakelijk is.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de maatregel voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk. Gelet op de duur van de ISD-maatregel kan daarmee worden getracht te komen tot gedragsverandering van verdachte met als doel recidivevermindering. Verdachte zal daartoe mee moeten werken aan een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek. Op de zitting hebben de deskundigen benadrukt dat zij het zeer wenselijk achten dat er een gedegen onderzoek wordt gedaan naar de persoonlijkheid van verdachte, nu dit nog niet eerder is gebeurd. De uitkomst van dit onderzoek zal richtinggevend zijn voor de behandeling en begeleiding.
De verdediging heeft bepleit om de voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en om geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Dit zodat verdachte na afronding van de ISD-maatregel niet meer in een proeftijd loopt en er geen voorwaardelijke ISD-maatregel boven zijn hoofd hangt. Hoewel verdachte de voorwaarden heeft overtreden en op grond daarvan de voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer gelegd zou kunnen worden, kiest de rechtbank ervoor om voor dit nieuwe strafbare feit een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank is namelijk met de officier van justitie van oordeel dat het, zoals ook beschreven in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers, de voorkeur heeft om in het geval van het overtreden van de algemene voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel in een eerdere zaak, in de nieuwe strafzaak een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Dit zodat er voor zowel verdachte als de maatschappij duidelijkheid ontstaat. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het voor verdachte op dit moment inhoudelijk geen verschil maakt of de voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd of dat er een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Verdachte wordt hierdoor dan ook niet in zijn belangen geschaad.
Voor wat betreft het verzoek van de verdediging tot verrekening van het voorarrest met de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank dat de ISD-maatregel doorgaans voor twee jaar wordt opgelegd, vanwege de tijd die nodig is voor een effectief verloop van de maatregel. De rechtbank concludeert dat uit het reclasseringsadvies en hetgeen ter zitting is besproken geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen voor het oordeel dat met een kortere duur van de maatregel kan worden volstaan. Daarom wordt de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

20-000482-24 (vordering na voorwaardelijke veroordeling (algemene voorwaarde)
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 30 oktober 2024 ten uitvoer zal worden gelegd. Verdachte is echter niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waardoor de straf is opgelegd onder het parketnummer van de eerste aanleg. De vordering is aldus op het verkeerde parketnummer gebaseerd. De officier van justitie heeft daarom ter zitting gevraagd om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in deze vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in deze vordering tot tenuitvoerlegging.
02-013234-24 (vordering na voorwaardelijke veroordeling (algemene voorwaarde)
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 25 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 22 februari 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat indien door de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is. Zij vordert dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen en dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vordering echter niet opportuun, vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel zal opleggen, die 2 jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen. Daarnaast zal zij de bijzondere voorwaarden wijzigen, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
02-006911-24 vordering na voorwaardelijke veroordeling (algemene voorwaarde)
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 29 maart 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat indien door de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is. Zij vordert dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen en dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vordering echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel zal opleggen, die 2 jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen. Daarnaast zal zij de bijzondere voorwaarden wijzigen, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
02-124475-24 vordering na voorwaardelijke veroordeling (algemene voorwaarde)
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke ISD-maatregel die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 juli 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat indien door de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel niet opportuun is. Zij vordert dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vordering echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal opleggen. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
02-124475-24 vordering na voorwaardelijke veroordeling (bijzondere voorwaarde)
De beslissing op de vordering wijziging bijzondere voorwaarden is afzonderlijk opgesteld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor 2 jaar;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- 20-000482-24: verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging;
- 02-013234-24: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen;
- 02-006911-24: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen;
- 02-124475-24: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 maart 2025.