ECLI:NL:RBZWB:2025:1369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
02-266735-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling bedreiging met zware mishandeling van agenten, meermalen gepleegd, overtreding Opiumwet, beschadiging heg en overtreding 163 WVW

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2024 betrokken was bij een achtervolging door de politie. De verdachte heeft agenten bedreigd met zware mishandeling en is veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het vervoeren van hennep en het beschadigen van een heg. De zaak is behandeld op zittingen op 27 november 2024 en 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten tijdens de achtervolging verkeersgedragingen heeft vertoond die de agenten in gevaar hebben gebracht. De rechtbank achtte de bedreiging met zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, evenals de feiten van het vervoeren van hennep en het beschadigen van de heg. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de aanmerkelijke kans op deze gevolgen bewust had aanvaard. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 219 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-266735-24
vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2024 en van 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 2: heeft geprobeerd verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij hen heeft bedreigd;
feit 3: 18 pillen en/of 1,45 gram MDMA heeft vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
feit 4: 20,12 kilogram hennep heeft vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
feit 5: een heg heeft beschadigd;
feit 6: heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek ondanks een daartoe gegeven bevel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Door te rijden zoals verdachte heeft gedaan heeft hij in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het bedreigen van de twee verbalisanten. Daarnaast acht hij de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van de twee verbalisanten wettig en overtuigend bewezen. De rijgedragingen van verdachte kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de verbalisanten, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Er is niet gebleken van contra-indicaties. Hij vordert verdachte vrij te spreken van feit 3, nu het dossier geen duidelijkheid biedt over het tasje waarin de MDMA zat. De feiten 4, 5 en 6 kunnen op grond van de inhoud van het dossier wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor feit 1, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het bedreigen van de verbalisanten. Ook wordt vrijspraak bepleit voor de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Bovendien heeft verdachte die aanmerkelijke kans niet aanvaard. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten zich bedreigd zou voelen. Met de officier van justitie is de verdediging van oordeel dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van feit 3.
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van de feiten 4, 5 en 6 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is op 18 augustus 2024 na een politiecontrole staande gehouden in Zevenbergen, waarna (door de ruit) in de kofferbak een kartonnen doos werd gezien door [verbalisant 1] , die daarbij ook constateerde dat de auto naar hennep rook. Nadat de verbalisant de uitlevering van de drugs vorderde, heeft verdachte zich onttrokken aan de politiecontrole. Hierop heeft een achtervolging plaatsgevonden van verdachte, die in zijn Audi Q2 met [kenteken] reed. Bij de achtervolging waren onder meer de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken. Verdachte heeft tijdens de ongeveer vijftig minuten durende achtervolging vele verkeersovertredingen begaan. Ook is hij tegen een hek aangereden, waarna dat hek tegen de heg van een buurtbewoner aankwam. Verdachte is uiteindelijk tot stilstand gekomen in Hoeven en is aangehouden. In de kofferbak van verdachte werd hennep aangetroffen. Hierop werd verdachte onderworpen aan een speekseltest, met een positief resultaat voor cannabis (THC). Vervolgens werd verdachte bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek. Hieraan weigerde hij zijn medewerking te verlenen.
De rechtbank constateert dat uit de achtervolging specifiek twee momenten ten laste zijn gelegd onder de feiten 1 en 2. Gelet hierop, zal de rechtbank hierna het verkeersgedrag van verdachte ten tijde van deze twee specifieke momenten beoordelen.
Feit 1 – bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte rond 22:00 uur reed op de Hazeldonkse Zandweg in de richting van de kruising met de Prins Hendrikstraat. Achter verdachte reed op dat moment een politievoertuig waarvan de optische signalen waren aangezet, met daarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Terwijl deze verbalisanten met een snelheid van ongeveer 56 kilometer per uur achter verdachte aan reden, liep de auto van verdachte nog op hen uit. Het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwam vanuit de tegengestelde richting en naderde vanuit de Prins Hendrikstraat de kruising met de Hazeldonkse Zandweg. Terwijl verdachte nog altijd met onverminderde snelheid rechtdoor reed, reden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun dienstauto met optische signalen op de Hazeldonkse Zandweg de weghelft van verdachte op, waardoor de doorgang voor verdachte werd belemmerd. Een seconde later week verdachte naar rechts uit, waarbij hij van de weg raakte en door het plantenperkje en over een deel van de stoep reed. Het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stuurde ook naar rechts om te voorkomen dat verdachte op hen in zou rijden.
​Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Tevens moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Gelet op de aanwezigheid van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het betreffende politievoertuig en de inhoud van hun aangiftes, stelt de rechtbank vast dat zij beiden op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. Daarnaast kwam verdachte met een aanzienlijke snelheid met zijn auto afrijden op het midden op de weg geplaatste politievoertuig en passeerde hij het politievoertuig op zeer korte afstand, waardoor bij verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat door de gedragingen van verdachte aan hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Te meer nu zowel de verbalisanten als verdachte met een zwaar en stevig voertuig reden. Verdachte heeft ook voorwaardelijk opzet hierop gehad. De verkeersgedragingen van verdachte hebben zich afgespeeld in het kader van een achtervolging doordat verdachte aan de politie wilde ontkomen, waarbij hij reeds meerdere verkeersovertredingen had gemaakt. Door te rijden zoals verdachte heeft gedaan, daarbij de gehele achtervolgingssituatie in ogenschouw genomen, heeft hij dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de verbalisanten de vrees op zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Daarbij komt dat uit de beelden volgt dat het politievoertuig al vier seconden voor verdachte in beeld was. Hij had dus deze tijd om te anticiperen en te reageren op het politievoertuig en dus om snelheid te minderen, dan wel te remmen. Dit heeft verdachte niet gedaan.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - Poging doodslag, poging zware mishandeling dan wel bedreiging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte omstreeks 23:12 uur de Rijksweg A58 ter hoogte van de Wouwse Plantage op reed. Het voertuig van verdachte reed voorop, gevolgd door het politievoertuig met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Hierachter reed het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden rechtdoor op de invoegstrook van de oprit. Zij positioneerden zich vervolgens rechts naast het voertuig van verdachte en links van de vangrail. Op het moment dat het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daar reed, stuurde verdachte tweemaal kort naar rechts. Hierdoor moesten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] remmen en naar rechts sturen over de vluchtstrook heen. Zij reden op dat moment met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur.
Was er sprake van een poging doodslag dan wel een poging zware mishandeling?
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van bovengenoemde vastgestelde feiten niet worden vastgesteld dat de kans op een daadwerkelijke botsing tussen de auto van verdachte en het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van deze verbalisanten tot mogelijk gevolg, aanmerkelijk was. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat als al zou komen vast te staan dat deze kans wel aanmerkelijk was, op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen (het tweemaal kort naar rechts sturen) deze kans bewust zou hebben aanvaard.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
Was er sprake van bedreiging?
De onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling acht de rechtbank wel bewezen.
Ter beoordeling hiervan verwijst zij naar het wettelijke kader voor bedreiging, zoals uiteengezet onder feit 1.
Gelet op de aanwezigheid van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het betreffende politievoertuig en de inhoud van hun aangiftes stelt de rechtbank vast dat zij beiden op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. Daarnaast heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar rechts gedreven en heeft hij geprobeerd hen opzij te drukken, waardoor de verbalisanten moesten remmen en op de vluchtstrook moesten rijden. Hierdoor kon naar het oordeel van de rechtbank bij verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat door de gedragingen van verdachte aan hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Te meer nu zowel de verbalisanten als verdachte op hoge snelheid met een zwaar en stevig voertuig reden. Bovendien speelden de gedragingen van verdachte zich nog steeds af in het kader van een achtervolging doordat verdachte aan de politie wilde ontkomen en waarbij verdachte de verbalisanten in een eerder moment ook al had bedreigd, zoals hiervoor bewezenverklaard onder feit 1. Verdachte heeft ook bij dit feit voorwaardelijk opzet gehad. Door te rijden zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de verbalisanten de vrees op zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Feit 3 – vervoeren, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van MDMA
Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk dat in het heuptasje
van verdachteMDMA zat, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze harddrugs vervoerde dan wel opzettelijk aanwezig had. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel van verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feit 4 – vervoeren, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennep
Voor een bewezenverklaring van het vervoeren van verdovende middelen moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat die verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, in die zin dat hij daarover beschikkingsmacht had.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de eigenaar en bestuurder was van de witte Audi Q2 met [kenteken] . In de kofferbak van de auto is in kartonnen dozen, naar later bleek, 20,12 kilogram hennep aangetroffen.
Met betrekking tot de vraag of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennep in de auto overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bestuurder van een auto in beginsel verantwoordelijk is voor wat er in de auto ligt, tenzij sprake is van sterke contra-indicaties daarvoor. Door [verbalisant 1] is opgeschreven dat hij tijdens de staande houding vanuit het voertuig een sterke henneplucht rook. De rechtbank heeft, anders dan de verdediging, geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van [verbalisant 1] . Zij gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal. De rechtbank stelt voorts vast dat als [verbalisant 1] de henneplucht kon ruiken in de auto van buitenaf, dit ook te ruiken was voor verdachte, aangezien hij in de auto zat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap had van de hennep in de kofferbak van zijn auto.
Door [verbalisant 1] is opgeschreven dat hij door de ruit van de kofferbak de kartonnen doos zag liggen. Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte in het bezit was van de autosleutel en als bestuurder reed in zijn eigen auto, staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht had over de hennep.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 20,12 kilogram hennep heeft vervoerd.
Feit 5 – vernieling heg
Verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en Pommer hebben waargenomen dat verdachte tijdens de achtervolging op enig moment de verlichting van zijn auto doofde en meerdere rode verkeerslichten negeerde en rotondes of wegen tegengesteld op reed. Vervolgens kreeg verdachte in Hoeven een aanrijding met een wegafzetting in de vorm van een hek, een zogeheten schrikhek. Hierna is verdachte doorgereden. Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat het schrikhek tegen haar heg aanlag en dat als gevolg hiervan de heg is beschadigd. Verdachte heeft erkend dat hij voelde dat hij iets raakte en dat hij tegen het hek is aangereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op voornoemde manier te rijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door dit verkeersgedrag afzettingen langs de weg zou raken, waardoor er beschadigingen zouden ontstaan aan die afzettingen of begroeiingen langs die weg. Dit is vervolgens ook gebeurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de heg heeft beschadigd.
Feit 6 – geen gevolg bevel medewerking bloedonderzoek
[verbalisant 1] heeft verdachte gevraagd toestemming te verlenen voor het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Verdachte verleende daarvoor geen toestemming. Vervolgens heeft [verbalisant 1] , daartoe bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Ook heeft de operationeel coördinator medewerking gevorderd. Hierbij is aan verdachte medegedeeld dat een weigering hiervan een misdrijf oplevert. Verdachte heeft geen gevolg gegeven aan deze bevelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte medewerking aan een bloedonderzoek heeft geweigerd. Voorts stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat niet is gebleken van een (juridisch) verontschuldigbare reden hiervoor.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan het bevel om mee te werken aan het bloedonderzoek.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 augustus 2024 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, de heer [slachtoffer 1] (hoofdagent bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties) en de heer [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties) heeft bedreigd met zware mishandeling,
door dreigend als bestuurder van een personenauto met een aanzienlijke snelheid in de richting van de politieauto waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten te rijden zonder voldoende zijn snelheid te minderen/te remmen;
2 - subsidiair
op 18 augustus 2024 te Wouw (A58), gemeente Roosendaal, de heer [slachtoffer 1] (hoofdagent bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties) en de heer [slachtoffer 2] (hoofdagent bij de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties) heeft bedreigd met zware mishandeling,
door meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met zeer hoge snelheid (ongeveer 130 kilometer per uur) terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op de snelweg
A58 rechts naast verdachte en links naast de vangrail in een politieauto reden,
naar rechts te sturen en die voornoemde politieauto opzij te drukken;
4
op 18 augustus 2024 te Hoeven, gemeente Halderberge, opzettelijk heeft vervoerd,
een hoeveelheid van ongeveer 20,12 kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5
op 18 augustus 2024 te Hoeven, gemeente Halderberge, opzettelijk en wederrechtelijk een heg, die geheel aan mevrouw [slachtoffer 3] , toebehoorde heeft beschadigd;
6
op 18 augustus 2024 te Hoeven, gemeente Halderberge, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorrijtuig te hebben gehandeld in strijd met
artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan
hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast wordt een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de psychische gesteldheid van verdachte, zijn jonge leeftijd en gelet op de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld voor verkeersfeiten, bepleit de verdediging om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een forse taakstraf. Bovendien heeft verdachte zich gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden. Voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Hij is op 18 augustus 2024 met zijn auto gevlucht bij een politiecontrole, waarna door meerdere politievoertuigen gedurende ongeveer 50 minuten een achtervolging is ingezet. Verdachte heeft er tijdens deze vlucht alles aan gedaan om aan de betrokken politievoertuigen te ontkomen. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte op twee momenten verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat de bedreigingen waren gericht tegen politieagenten, die hun werk doen voor de samenleving en zich door het handelen van verdachte angstig hebben gevoeld. Ook heeft hij als gevolg van zijn verkeersgedrag een hek geraakt, waardoor de achter het hek geplaatste heg is beschadigd. Het is een wonder dat er door de dollemansrit van verdachte enkel schade aan een heg is ontstaan en dat er geen schade bij andere voertuigen is ontstaan of dat er doden of gewonden zijn gevallen. In de kofferbak van de auto van verdachte is vervolgens 20,12 kilogram hennep aangetroffen. Softdrugs, zoals hennep, bevatten stoffen die verslavend werken en die bij langdurig gebruik de gezondheid kunnen aantasten. Daarom is het vervoeren, en dus aanwezig hebben, van een dergelijke hoeveelheid ook verboden. Bovendien leidt het gebruik van (en de handel in) hennep direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Met zijn handelen heeft verdachte hieraan bijgedragen. Ten slotte heeft verdachte geweigerd om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek. Dat is ook kwalijk omdat hij dit welbewust heeft gedaan om een (positieve) uitslag te voorkomen omdat hij wist dat hij soft drugs had gebruikt.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft een strafblad met twee veroordelingen. Eén hiervan betreft een veroordeling in 2020 voor een bedreiging in de huiselijke kring.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 november 2024. Hieruit volgt dat verdachte in 2017 is gediagnosticeerd met een disharmonisch profiel. Uit een intelligentiebepaling bleek dat zijn verbale IQ 125 en non-verbale IQ 120 bedraagt. De hulpverlening had in 2020-2022 vermoedens van autisme en ADHD, maar er is toen geen diagnostisch onderzoek uitgevoerd waardoor dit werd bevestigd. Het gezin van verdachte heeft meerdere intensieve hulpverleningstrajecten doorlopen, waarbij verschillende instanties betrokken waren. Hij werd tweemaal op jonge leeftijd op een crisisafdeling geplaatst, waarna hij uiteindelijk uit huis is geplaatst. Hierna ontving verdachte ambulante hulpverlening en stond hij onder toezicht van de jeugdreclassering en jeugdbescherming. Op dit moment woont verdachte weer bij zijn ouders, samen met zijn vriendin. De thuissituatie is op dit moment goed. Verdachte heeft schulden, maar is bezig deze inzichtelijk te maken en wil hiervoor betalingsafspraken maken. Hij werkt op dit moment als lasser, waardoor hij een inkomen ontvangt. Verdachte komt de schorsingsvoorwaarden na en hij is aangemeld bij [organisatie] voor psychodiagnostisch onderzoek, begeleiding en behandeling. Verdachte heeft aangegeven aan dit traject zijn medewerking te verlenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog.
Gelet op de leeftijd van verdachte kan hij in aanmerking komen voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering adviseert echter het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij signaleren dat verdachte ten aanzien van zijn handelingsvaardigheden niet op een beneden gemiddeld intelligentieniveau functioneert. Er worden weinig pedagogische aanknopingspunten waargenomen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ondanks het feit dat verdachte op dit moment nog bij zijn ouders woont, is volgens de reclassering een pedagogische of systeemgerichte aanpak niet meer aan de orde of noodzakelijk. Verdachte werkt inmiddels, waarmee hij een relatief jongvolwassen bestaan lijdt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank ziet ambtshalve en in lijn met de reclassering geen aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij zal dan ook het volwassenenstrafrecht toepassen.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten en straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken, zou in beginsel oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. In de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat verdachte al 39 dagen heeft vastgezeten en het hiervoor genoemde reclasseringsrapport dat over hem is opgemaakt, ziet de rechtbank aanleiding om hier van af te wijken. De rechtbank acht het van belang dat de problematiek van verdachte wordt behandeld om recidive in de toekomst te gaan voorkomen. Daarvoor is het noodzakelijk dat verdachte nog geruime tijd begeleid wordt door de reclassering en dat de behandeling bij [organisatie] gestart zal worden. Ook acht de rechtbank het van belang dat verdachte zijn baan kan behouden. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit proces doorkruisen, wat niet wenselijk is voor verdachte maar ook niet voor de maatschappij.
De rechtbank neemt daarom het advies over om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Zij doet dat in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van 219 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Deze voorwaardelijke straf acht de rechtbank enerzijds nodig om de behandeling van verdachte mogelijk maken. Anderzijds is een stevige stok achter de deur nodig, om verdachte te stimuleren in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. Verdachte heeft schulden en is bij dit vonnis veroordeeld voor het vervoeren van forse hoeveelheden hennep. Het gevaar ligt dan ook mogelijk op de loer dat verdachte de oplossing van zijn schuldenproblematiek zal proberen te vinden binnen het criminele drugscircuit. De rechtbank hoopt dat deze forse voorwaardelijke straf verdachte helpt bij het maken van de juiste belangenafweging.
Daarnaast wil de rechtbank met de op te leggen straf ook tot uitdrukking brengen dat het rijgedrag van verdachte absoluut onacceptabel is. De rechtbank legt daarom tevens aan verdachte op een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 625,- aan immateriële schade.
Uit de onderbouwing bij de schadevergoedingsvordering blijkt dat de achtervolging veel impact op de benadeelde partij heeft gehad en veel gevoelens teweeg heeft gebracht. Zonder aan die gevoelens af te willen doen merkt de rechtbank op dat zij op grond van de wet moet beoordelen of de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding toekomt.
Artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek beschrijft de gevallen die een grond geven voor een recht op immateriële schadevergoeding . De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een van de genoemde gevallen. Uit het dossier, de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde zodanig (immaterieel) nadeel toe te brengen (sub a). Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (sub b). Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld, is namelijk niet objectief aangetoond dat er sprake is van geestelijk letsel dat het meer of minder sterk psychisch onbehagen overstijgt. Deze gevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid uit de aard en ernst van de normschending. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, wordt de gevorderde immateriële schade afgewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 675,- aan immateriële schade.
Uit de onderbouwing bij de schadevergoedingsvordering blijkt dat de achtervolging een grote indruk op de benadeelde partij heeft achtergelaten en de nodige gevoelens teweeg heeft gebracht. Zonder aan die gevoelens af te willen doen merkt de rechtbank op dat zij op grond van de wet moet beoordelen of de benadeelde partij een immateriële schadevergoeding toekomt.
Artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek beschrijft de gevallen die een grond geven voor een recht op immateriële schadevergoeding . De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een van de genoemde gevallen. Uit het dossier, de ingediende vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat verdachte het bewezenverklaarde handelen heeft verricht met het oogmerk om de benadeelde zodanig (immaterieel) nadeel toe te brengen (sub a). Evenmin is gebleken dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (sub b). Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld, is namelijk niet objectief aangetoond dat er sprake is van geestelijk letsel dat het meer of minder sterk psychisch onbehagen overstijgt. Deze gevolgen kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid uit de aard en ernst van de normschending. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, wordt de gevorderde immateriële schade afgewezen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen hennep en hashish zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien het geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2, subsidiair: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 5: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort,
beschadigen;
feit 6: overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 219 dagen, waarvan 180 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*
Meldplicht bij reclassering
- dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Breda (Langendijk 34 Breda), na het maken van een afspraak via telefoonnummer: 088-804 1505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*
Ambulante behandeling
- dat verdachte meewerkt aan psychodiagnostiek, begeleiding en behandeling door [organisatie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
*
Dagbesteding
- dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
*
Meewerken aan middelencontrole
- dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 5 GR Hennep (Omschrijving: PL2000-2024210673-G2761097);
* 5 STK Hashish (Omschrijving: PL2000-2024210673-G2761098);
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 570 EUR, ibn 19-08-2024 (Omschrijving: PL2000-2024210673-G2761089);
Benadeelde partijen
- wijst de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 maart 2025.
Mr. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.