4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is op 18 augustus 2024 na een politiecontrole staande gehouden in Zevenbergen, waarna (door de ruit) in de kofferbak een kartonnen doos werd gezien door [verbalisant 1] , die daarbij ook constateerde dat de auto naar hennep rook. Nadat de verbalisant de uitlevering van de drugs vorderde, heeft verdachte zich onttrokken aan de politiecontrole. Hierop heeft een achtervolging plaatsgevonden van verdachte, die in zijn Audi Q2 met [kenteken] reed. Bij de achtervolging waren onder meer de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken. Verdachte heeft tijdens de ongeveer vijftig minuten durende achtervolging vele verkeersovertredingen begaan. Ook is hij tegen een hek aangereden, waarna dat hek tegen de heg van een buurtbewoner aankwam. Verdachte is uiteindelijk tot stilstand gekomen in Hoeven en is aangehouden. In de kofferbak van verdachte werd hennep aangetroffen. Hierop werd verdachte onderworpen aan een speekseltest, met een positief resultaat voor cannabis (THC). Vervolgens werd verdachte bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek. Hieraan weigerde hij zijn medewerking te verlenen.
De rechtbank constateert dat uit de achtervolging specifiek twee momenten ten laste zijn gelegd onder de feiten 1 en 2. Gelet hierop, zal de rechtbank hierna het verkeersgedrag van verdachte ten tijde van deze twee specifieke momenten beoordelen.
Feit 1 – bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte rond 22:00 uur reed op de Hazeldonkse Zandweg in de richting van de kruising met de Prins Hendrikstraat. Achter verdachte reed op dat moment een politievoertuig waarvan de optische signalen waren aangezet, met daarin de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Terwijl deze verbalisanten met een snelheid van ongeveer 56 kilometer per uur achter verdachte aan reden, liep de auto van verdachte nog op hen uit. Het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwam vanuit de tegengestelde richting en naderde vanuit de Prins Hendrikstraat de kruising met de Hazeldonkse Zandweg. Terwijl verdachte nog altijd met onverminderde snelheid rechtdoor reed, reden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun dienstauto met optische signalen op de Hazeldonkse Zandweg de weghelft van verdachte op, waardoor de doorgang voor verdachte werd belemmerd. Een seconde later week verdachte naar rechts uit, waarbij hij van de weg raakte en door het plantenperkje en over een deel van de stoep reed. Het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stuurde ook naar rechts om te voorkomen dat verdachte op hen in zou rijden.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Tevens moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
Gelet op de aanwezigheid van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het betreffende politievoertuig en de inhoud van hun aangiftes, stelt de rechtbank vast dat zij beiden op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. Daarnaast kwam verdachte met een aanzienlijke snelheid met zijn auto afrijden op het midden op de weg geplaatste politievoertuig en passeerde hij het politievoertuig op zeer korte afstand, waardoor bij verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat door de gedragingen van verdachte aan hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Te meer nu zowel de verbalisanten als verdachte met een zwaar en stevig voertuig reden. Verdachte heeft ook voorwaardelijk opzet hierop gehad. De verkeersgedragingen van verdachte hebben zich afgespeeld in het kader van een achtervolging doordat verdachte aan de politie wilde ontkomen, waarbij hij reeds meerdere verkeersovertredingen had gemaakt. Door te rijden zoals verdachte heeft gedaan, daarbij de gehele achtervolgingssituatie in ogenschouw genomen, heeft hij dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de verbalisanten de vrees op zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Daarbij komt dat uit de beelden volgt dat het politievoertuig al vier seconden voor verdachte in beeld was. Hij had dus deze tijd om te anticiperen en te reageren op het politievoertuig en dus om snelheid te minderen, dan wel te remmen. Dit heeft verdachte niet gedaan.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - Poging doodslag, poging zware mishandeling dan wel bedreiging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte omstreeks 23:12 uur de Rijksweg A58 ter hoogte van de Wouwse Plantage op reed. Het voertuig van verdachte reed voorop, gevolgd door het politievoertuig met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Hierachter reed het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden rechtdoor op de invoegstrook van de oprit. Zij positioneerden zich vervolgens rechts naast het voertuig van verdachte en links van de vangrail. Op het moment dat het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daar reed, stuurde verdachte tweemaal kort naar rechts. Hierdoor moesten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] remmen en naar rechts sturen over de vluchtstrook heen. Zij reden op dat moment met een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur.
Was er sprake van een poging doodslag dan wel een poging zware mishandeling?
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van bovengenoemde vastgestelde feiten niet worden vastgesteld dat de kans op een daadwerkelijke botsing tussen de auto van verdachte en het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van deze verbalisanten tot mogelijk gevolg, aanmerkelijk was. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat als al zou komen vast te staan dat deze kans wel aanmerkelijk was, op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen (het tweemaal kort naar rechts sturen) deze kans bewust zou hebben aanvaard.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling.
Was er sprake van bedreiging?
De onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling acht de rechtbank wel bewezen.
Ter beoordeling hiervan verwijst zij naar het wettelijke kader voor bedreiging, zoals uiteengezet onder feit 1.
Gelet op de aanwezigheid van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het betreffende politievoertuig en de inhoud van hun aangiftes stelt de rechtbank vast dat zij beiden op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging. Daarnaast heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen het politievoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar rechts gedreven en heeft hij geprobeerd hen opzij te drukken, waardoor de verbalisanten moesten remmen en op de vluchtstrook moesten rijden. Hierdoor kon naar het oordeel van de rechtbank bij verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat door de gedragingen van verdachte aan hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Te meer nu zowel de verbalisanten als verdachte op hoge snelheid met een zwaar en stevig voertuig reden. Bovendien speelden de gedragingen van verdachte zich nog steeds af in het kader van een achtervolging doordat verdachte aan de politie wilde ontkomen en waarbij verdachte de verbalisanten in een eerder moment ook al had bedreigd, zoals hiervoor bewezenverklaard onder feit 1. Verdachte heeft ook bij dit feit voorwaardelijk opzet gehad. Door te rijden zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de verbalisanten de vrees op zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Feit 3 – vervoeren, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van MDMA
Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk dat in het heuptasje
van verdachteMDMA zat, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze harddrugs vervoerde dan wel opzettelijk aanwezig had. Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel van verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feit 4 – vervoeren, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennep
Voor een bewezenverklaring van het vervoeren van verdovende middelen moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat die verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, in die zin dat hij daarover beschikkingsmacht had.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de eigenaar en bestuurder was van de witte Audi Q2 met [kenteken] . In de kofferbak van de auto is in kartonnen dozen, naar later bleek, 20,12 kilogram hennep aangetroffen.
Met betrekking tot de vraag of verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennep in de auto overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de bestuurder van een auto in beginsel verantwoordelijk is voor wat er in de auto ligt, tenzij sprake is van sterke contra-indicaties daarvoor. Door [verbalisant 1] is opgeschreven dat hij tijdens de staande houding vanuit het voertuig een sterke henneplucht rook. De rechtbank heeft, anders dan de verdediging, geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van [verbalisant 1] . Zij gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van dit proces-verbaal. De rechtbank stelt voorts vast dat als [verbalisant 1] de henneplucht kon ruiken in de auto van buitenaf, dit ook te ruiken was voor verdachte, aangezien hij in de auto zat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wetenschap had van de hennep in de kofferbak van zijn auto.
Door [verbalisant 1] is opgeschreven dat hij door de ruit van de kofferbak de kartonnen doos zag liggen. Gelet hierop, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte in het bezit was van de autosleutel en als bestuurder reed in zijn eigen auto, staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht had over de hennep.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 20,12 kilogram hennep heeft vervoerd.
Feit 5 – vernieling heg
Verbalisanten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en Pommer hebben waargenomen dat verdachte tijdens de achtervolging op enig moment de verlichting van zijn auto doofde en meerdere rode verkeerslichten negeerde en rotondes of wegen tegengesteld op reed. Vervolgens kreeg verdachte in Hoeven een aanrijding met een wegafzetting in de vorm van een hek, een zogeheten schrikhek. Hierna is verdachte doorgereden. Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat het schrikhek tegen haar heg aanlag en dat als gevolg hiervan de heg is beschadigd. Verdachte heeft erkend dat hij voelde dat hij iets raakte en dat hij tegen het hek is aangereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op voornoemde manier te rijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door dit verkeersgedrag afzettingen langs de weg zou raken, waardoor er beschadigingen zouden ontstaan aan die afzettingen of begroeiingen langs die weg. Dit is vervolgens ook gebeurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de heg heeft beschadigd.
Feit 6 – geen gevolg bevel medewerking bloedonderzoek
[verbalisant 1] heeft verdachte gevraagd toestemming te verlenen voor het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Verdachte verleende daarvoor geen toestemming. Vervolgens heeft [verbalisant 1] , daartoe bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek. Ook heeft de operationeel coördinator medewerking gevorderd. Hierbij is aan verdachte medegedeeld dat een weigering hiervan een misdrijf oplevert. Verdachte heeft geen gevolg gegeven aan deze bevelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte medewerking aan een bloedonderzoek heeft geweigerd. Voorts stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat niet is gebleken van een (juridisch) verontschuldigbare reden hiervoor.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan het bevel om mee te werken aan het bloedonderzoek.