ECLI:NL:RBZWB:2025:1350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
02-134831-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van verkrachting en bewezenverklaring van seksueel binnendringen bij onmachtige door alcoholgebruik

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van verkrachting en seksueel binnendringen van een slachtoffer dat onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het slachtoffer, terwijl deze in een staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn verkeerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 29 mei 2023 naar een afgelegen plek zijn gegaan met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had gedronken. De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer ten tijde van de seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, maar dat er onvoldoende bewijs was voor dwang of bedreiging, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor verkrachting. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van verkrachting.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiaire feit van seksueel binnendringen van een onmachtige, omdat hij wist dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 113 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 200 uur. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en de moeder van het slachtoffer, voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-134831-23
vonnis van de meervoudige kamer van 11 maart 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander, [slachtoffer] heeft verkracht dan wel dat hij, al dan niet samen met een ander, seksueel is binnengedrongen in het lichaam van die [slachtoffer] terwijl hij wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn [medeverdachte] [slachtoffer] heeft verkracht zoals primair ten laste is gelegd. Verdachte en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] meegenomen naar een afgelegen plek en hebben samen een numeriek overwicht ten opzichte van haar gevormd. Daarbij hebben zij haar aangemoedigd om alcohol te drinken, zodat zij in een beschonken toestand kwam te verkeren. Door deze feitelijkheden hebben verdachte en [medeverdachte] veroorzaakt dat [slachtoffer] de in de tenlastelegging opgenomen seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het primaire feit niet bewezen kan worden verklaard, dan is de officier van justitie van mening dat het seksueel binnendringen bij een onmachtige, zoals subsidiair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primaire noch van het subsidiaire feit. Daartoe wijst de verdediging allereerst op de verklaring van verdachte. Hij heeft verklaard dat hij die middag seks met [slachtoffer] heeft gehad. Dit vond op haar initiatief en met haar toestemming plaats. Op dat moment was zij bij bewustzijn. Daarna heeft [medeverdachte] [slachtoffer] gevingerd en een stok met daarom een condoom bij haar naar binnen gebracht en heeft deze hiermee op en neer gaande bewegingen gemaakt. Van deze laatste handeling moest verdachte van [medeverdachte] een filmpje maken. Ook deze handelingen lijken met toestemming van [slachtoffer] te hebben plaatsgevonden. Daarbij was zij ook op dat moment bij bewustzijn. Verdachte heeft verder niets gezien van penetratie met een schaar. De op de schaar aangetroffen vaginale cellen en bloedsporen van [slachtoffer] en spermasporen van verdachte kunnen door het vingeren van [slachtoffer] door [medeverdachte] op deze schaar terecht zijn gekomen.
Ten aanzien van het primaire feit is de verdediging van mening dat uit geen enkel bewijsmiddel kan worden afgeleid dat sprake is geweest van de voor verkrachting vereiste dwang. Het afspreken vond op initiatief van alle drie de personen plaats. Daarbij blijkt nergens uit dat [slachtoffer] zich door (één van) de twee jongens geïntimideerd voelde. Verder wilde [slachtoffer] zelf dronken worden en was hiervoor geen aanmoediging nodig. Voor zover de rechtbank mocht oordelen dat tussen verdachte en [slachtoffer] sprake is geweest van vrijwillige seks, maar dat dit op een later tijdstip, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van het penetreren met de stok door [medeverdachte] , is veranderd, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet als medepleger van de door [medeverdachte] gepleegde seksuele handelingen kan worden aangemerkt. Hij heeft hieraan geen wezenlijke bijdrage geleverd.
De verdediging is ten aanzien van het subsidiaire feit van mening dat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht bij [slachtoffer] op het moment van de seksuele handelingen geen sprake is geweest. Op die momenten werd er immers nog over en weer met elkaar gecommuniceerd en was er sprake van instemming hiervoor van [slachtoffer] . Dat verdachte op enig moment had kunnen beseffen dat [slachtoffer] dronken was, maakt niet dat hij had moeten weten dat zij op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. Daarnaast is de verdediging van mening dat verdachte ook ten aanzien van dit feit niet als medepleger kan worden aangemerkt, nu hij geen wezenlijke bijdrage aan de door [medeverdachte] verrichtte seksuele handelingen heeft geleverd. De verdediging verzoekt verdachte dan ook van het primaire en subsidiaire feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 29 mei 2023 samen met [medeverdachte] en [slachtoffer] naar het eiland aan de [locatie] te Breda is gelopen. Onderweg hebben zij een volle fles Bacardi gevonden. Deze fles hebben zij meegenomen. Verdachte en [medeverdachte] hebben een paar dopjes uit deze fles gedronken. [slachtoffer] heeft de fles verder (nagenoeg) leeggedronken.
Op het eiland hebben er seksuele handelingen tussen verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer] plaatsgevonden. Verdachte heeft eerst met [slachtoffer] seks gehad, waarbij hij met zijn penis in haar vagina is geweest en waarbij hij in haar vagina is klaargekomen. [medeverdachte] heeft hier naast gezeten. Daarna heeft [medeverdachte] [slachtoffer] met meerdere vingers gevingerd, waarbij hij ook in haar vagina is geweest. Hij werd hierbij aangemoedigd door verdachte. Vervolgens heeft verdachte een stok met een condoom erom heen in de vagina van [slachtoffer] gebracht. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben hiermee in de vagina op en neer gaande bewegingen gemaakt. [medeverdachte] moest dit van verdachte doen, anders waren ze, volgens [medeverdachte] , geen vrienden meer. Ook heeft verdachte een schaar in de vagina van [slachtoffer] gebracht.
Op de telefoon van verdachte zijn foto’s aangetroffen van de penetratie met (een) vinger(s) en de stok in de vagina van [slachtoffer] . Daarnaast zijn er hierop foto’s aangetroffen van een schaar in de buurt van de vagina van [slachtoffer] . Van de penetratie met de stok is daarbij nog een filmpje op deze telefoon aangetroffen. De rechtbank gaat er, ook gelet op de verklaring van verdachte, vanuit dat verdachte deze foto’s en het filmpje heeft gemaakt.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet dat alleen [medeverdachte] degene is geweest die de stok in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht en alleen [medeverdachte] hiermee op en neergaande bewegingen heeft gemaakt. Ook volgt de rechtbank de verklaring van verdachte niet dat hij niets heeft gezien van een penetratie met een schaar. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij meer geloof hecht aan de verklaringen van [medeverdachte] dan aan die van verdachte. [medeverdachte] heeft namelijk bij de politie al snel openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft hierbij ook zichzelf belast. Zijn verklaringen vinden daarbij steun in de overige bewijsmiddelen. Verdachte heeft dit niet gedaan. Hij heeft pas bijna één jaar na het feit en nadat het resultaat van het DNA-onderzoek bekend werd, enige openheid van zaken gegeven. Hij heeft hierbij zijn verklaring afgestemd op de al in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Dit alles maakt dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte de stok in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht, dat ook hij hiermee op en neergaande bewegingen heeft gemaakt en dat hij vervolgens [medeverdachte] heeft aangezet om dit ook te doen. Ook maakt dit dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte een schaar in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. Zijn verklaring vindt voldoende steun in de op de telefoon van verdachte aangetroffen foto’s van de schaar in de buurt van de vagina van [slachtoffer] en in de resultaten van het DNA-onderzoek. Op deze schaar zijn immers DNA-sporen van [slachtoffer] en verdachte aangetroffen en geen DNA-sporen van [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft de schaar, ook blijkens diens eigen verklaring, niet vastgehad. Hij heeft dus zodoende geen DNA-sporen van [slachtoffer] en verdachte op de schaar aan kunnen brengen, zoals de verdediging heeft betoogd.
Aan verdachte is primair medeplegen van verkrachting en subsidiair medeplegen van het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand van wie hij wist dat die in een staat was van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Primair
Van verkrachting is sprake indien iemand door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid wordt gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Zoals uit de vaststelling van de feiten blijkt zijn verdachte en [medeverdachte] met meerdere voorwerpen (penis, vingers, tak, schaar) in de vagina van [slachtoffer] geweest. Er is dus sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam.
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen, moet de rechtbank vervolgens vaststellen of [slachtoffer] hiertoe door (bedreiging met) geweld of andere feitelijkheden is gedwongen.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat [slachtoffer] hiertoe door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen. Er zal dus sprake moeten zijn geweest van dwingen door een andere feitelijkheid of door bedreiging met een andere feitelijkheid. In dit verband wijst de rechtbank naar jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:865) waarin is overwogen dat om tot bewezenverklaring van een andere feitelijkheid te kunnen komen moet worden vastgesteld dat verdachte zodanige psychische druk op het slachtoffer heeft uitgeoefend, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten of dat verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat door verdachte en [medeverdachte] psychische druk op [slachtoffer] is uitgeoefend. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer] in een zodanige situatie hebben gebracht dat zij zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. In dit kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] met de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden [slachtoffer] wilde dwingen tot (het ondergaan van) seksuele handelingen. Het leek die dag te gaan om een afspraak tussen vrienden om samen gaan te chillen en om riet te knippen voor het nachtvissen van verdachte. Daarom zijn zij naar het eiland aan de [locatie] gelopen. Hierbij is niet gebleken dat [slachtoffer] zich geïntimideerd voelde door verdachte en/of [medeverdachte] . Zij vond beide jongens leuk en wilde, ondanks het verbod van haar moeder om met verdachte om te gaan, toch met hem en diens vriend [medeverdachte] omgaan. Verdachte (en [medeverdachte] ) hebben [slachtoffer] weliswaar aangemoedigd om alcohol te drinken, maar [slachtoffer] wilde zelf ook alcohol drinken. Niet is gebleken dat zij door verdachte en [medeverdachte] onder druk is gezet om alcohol te drinken.
Nu niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van dwang, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van verkrachting.
Subsidiair
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of sprake is geweest van, kort gezegd, seksueel binnendringen van een onmachtige, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
Hiervoor moet worden beoordeeld of [slachtoffer] ten tijde van het seksueel binnendringen verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht en of verdachte dat wist.
Uit de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet afleiden dat [slachtoffer] ten tijde van het seksueel binnendringen buiten bewustzijn is geweest. De vraag is dan ook of [slachtoffer] verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn en/of van lichamelijke onmacht.
Staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel verminderd bewustzijn in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen ‘waakzaamheid’ en ‘geheel van de wereld zijn’, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. Onder lichamelijke onmacht moet volgens de wetgever worden verstaan een toestand van fysieke weerloosheid die zijn oorzaak vindt in het bij het slachtoffer zelf bestaand lichamelijk onvermogen tot handelen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] ten tijde van het seksueel binnendringen van haar lichaam als gevolg van het gebruik van alcoholhoudende drank in een zodanige staat van verminderd bewustzijn verkeerde, dat van haar in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij weerstand bood aan de seksuele verlangens van verdachte en [medeverdachte] . Ook stelt de rechtbank vast dat zij op dat moment als gevolg van het alcoholgebruik in een toestand van fysieke weerloosheid verkeerde. Daartoe wijst rechtbank op het volgende.
Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] die dag om 14:50 uur met verdachte en [medeverdachte] richting de [locatie] liep. Zij hadden toen de fles Bacardi bij zich. Bacardi heeft een alcoholpromillage van 37,5 %. Om 15:27 uur is er met de telefoon van verdachte een foto van [slachtoffer] gemaakt. Hierop is te zien dat zij staat en dat zij haar onder- en bovenkleding aanheeft. Zij heeft dan haar tas om haar nek. [slachtoffer] heeft de fles Bacardi aan haar mond. Deze fles is bijna leeg. Op de telefoon van verdachte is ook een foto aangetroffen die om 15:54 uur voor het laatst is gewijzigd. Op deze foto is [slachtoffer] te zien waarbij zij op de grond zit met haar benen schuin gebogen vooruit en met haar armen in een niet-natuurlijke houding achter op haar rug. Zij heeft op deze foto haar T-shirt uit en haar bh gedeeltelijk . [slachtoffer] heeft haar onderkleding aan. Verder zijn er op de telefoon van verdachte foto’s aangetroffen waarop is te zien dat [slachtoffer] wordt gevingerd. Op één van deze foto’s is te zien dat [slachtoffer] op dat moment een ontbloot bovenlichaam had. Ook is op de telefoon van verdachte een filmpje aangetroffen waarop is te zien dat [slachtoffer] met een tak met een condoom erom heen in haar vagina wordt gepenetreerd. Op dit filmpje is te zien dat het boven- en onderlichaam van [slachtoffer] ontbloot is en dat zij niet beweegt. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] na de seksuele handelingen gedeeltelijk heeft aangekleed.
Verdachte en [medeverdachte] hebben omstreeks 16:15 uur/16:30 uur samen het eiland verlaten. Zij hebben [slachtoffer] daar toen achter gelaten. [slachtoffer] is een paar uur later door een visser op het eiland aangetroffen. Hij heeft de politie gebeld, die vervolgens iets na 19:10 uur ter plaatse is gekomen. [slachtoffer] is door de politie bewusteloos aangetroffen waarbij zij een blauw shirt en zwart ondergoed aan had. Een lichtkleurige joggingbroek zat op haar enkels en een lichtkleurige bh lag bij haar voeten. De politie heeft haar pijnprikkels toegediend, waarop zij niet reageerde. De politie heeft vervolgens een ambulance ter plaatse laten komen. [slachtoffer] is door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis bleek zij flink onderkoeld te zijn en een alcoholpromillage te hebben van 2,95 promille.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij bijna de hele fles Bacardi heeft leeggedronken. Zij was heel erg dronken en kon niet meer op haar benen staan. Ook had zij moeite met praten. [slachtoffer] moest gaan plassen, maar viel om. [medeverdachte] heeft haar toen geholpen om op te staan. [slachtoffer] is vervolgens gaan zitten en in slaap gevallen. Zij werd wakker in het ziekenhuis. [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij geen seks met de jongens heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] bijna een hele fles Bacardi zelf heeft opgedronken. Zij begon vol te zuipen en ging omvallen en zo. Zij gingen om 15:00 uur drinken en om 15:15 uur was de fles helemaal op en was zij bezopen. [medeverdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer] zei dat zij heel dronken wilde worden. Zij heeft uiteindelijk bijna de hele fles Bacardi leeggedronken. Na 30 of 40 slokken zei zij dat zij de bomen twee keer zag. Bij de seks met verdachte had zij al haar kleding uit. Na de seks met verdachte was zij te dronken om haar kleren aan te doen. Zij kon toen ook niet meer opstaan.
De rechtbank gaat er op basis van het vorenstaande vanuit dat het seksueel binnendringen van lichaam van [slachtoffer] ná het maken van de foto’s waarop te zien is dat zij de fles Bacardi nagenoeg leeg heeft gedronken en met een deels ontkleed bovenlichaam op de grond zit, heeft plaatsgevonden. Op dat moment was zij blijkens de verklaring van [medeverdachte] , de foto’s van het vingeren en blijkens het filmpje van de penetratie met de stok namelijk verder ontkleed. Toen kon zij al niet meer op haar benen staan. [slachtoffer] kan zich niets van de seksuele handelingen herinneren en had circa vier uur later nog een heel hoog alcoholpromillage in haar bloed. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] op het moment van het seksueel binnendringen van haar lichaam in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde.
Wetenschap verdachte
Uit de verklaringen van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij wist dat [slachtoffer] voorafgaand aan het seksueel binnendringen van haar lichaam bijna een hele fles Bacardi had leeggedronken. Ook stelt de rechtbank vast dat hij aan haar merkte dat zij al snel bezopen was en dat zij niet meer goed op haar benen kon staan. Door vervolgens toch het lichaam van [slachtoffer] seksueel binnen te dringen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij ten tijde van deze seksuele handelingen in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde.
Medeplegen
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat bij verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van dit feit, waardoor van medeplegen kan worden gesproken. Zij zijn tijdens het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] in elkaars nabijheid geweest, hebben (sommige) van deze seksuele handelingen samen verricht of de ander daartoe aangemoedigd/aangezet. Verdachte heeft daarbij fotos’en een filmpje van deze seksuele handelingen gemaakt. Geen van beiden hebben zich van de seksuele handelingen van de ander gedistantieerd. Verdachte en [medeverdachte] hebben nadien ook samen het eiland verlaten.
Conclusie
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander handelingen heeft gericht, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde, zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het duwen/brengen van een penis in de mond van [slachtoffer] , nu hiervoor, naast de verklaring van [medeverdachte] , geen bewijs in het dossier voorhanden is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:op 29 mei 2023 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het duwen/brengen van een penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen/brengen van vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen/brengen van een tak tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen/brengen van een schaar tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van tien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat het hier om een oud feit gaat en dat verdachte hierdoor al veel is kwijtgeraakt en dat hij is gebrandmerkt. Ook verzoekt de verdediging om hierbij rekening te houden met de positieve ontwikkeling die verdachte sinds het feit heeft doorgemaakt. Er is stabiliteit gekomen in zijn situatie en de eerdere zorgen over hem zijn grotendeels weggenomen. De verdediging verzoekt om aan verdachte bij een bewezenverklaring de straf op te leggen die door de Raad is geadviseerd, namelijk een werkstraf en daarnaast een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en met de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een ander diverse seksuele handelingen bij een meisje verricht, te weten vaginale penetratie met een penis, vingers, een stok en met een schaar. Dit slachtoffer was op dat moment zodanig onder invloed van alcohol dat van haar in redelijkheid niet meer kon worden verwacht dat zij nog weerstand kon bieden aan de seksuele verlangens van verdachte, laat staan dat zij hiertoe nog fysiek in staat was. Verdachte moet dit hebben geweten, maar heeft zijn eigen verlangens laten prevaleren boven de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In plaats van dat hij dit slachtoffer in haar beschonken toestand veilig naar huis bracht, heeft hij op een onterende manier misbruik van haar gemaakt. Dat verdachte hierbij zijn penis, een stok en een schaar in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht en verdachte zelf ook bewegingen met de stok in haar vagina heeft gemaakt vindt de rechtbank buitengewoon schokkend. Hij heeft het slachtoffer na de seksuele handelingen in ontredderde toestand achtergelaten. Op dat moment kon zij niet meer op haar benen staan en was zij bijna bewusteloos. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat zij een paar uur later door een visser is aangetroffen, die de politie heeft gebeld. Zij was toen bewusteloos en al behoorlijk onderkoeld. Als deze visser haar niet had aangetroffen en deze de politie niet had gebeld, was het wellicht nog slechter met het slachtoffer afgelopen.
Verdachte heeft door het plegen van dit feit op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Hierdoor heeft hij een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder meisje recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Ook in dit geval, zoals blijkt uit de toelichting op haar civiele vordering om immateriële schadevergoeding en uit het namens haar moeder op de zitting uitgeoefende spreekrecht. Namens haar moeder is aangegeven dat door verdachte en medeverdachte een hoop leed is veroorzaakt en niet alleen voor het slachtoffer maar voor iedereen die betrokken is geraakt bij deze onmenselijke daden.
De rechtbank merkt verdachte aan als de hoofddader. Hij is met de seksuele handelingen begonnen en heeft zijn toen dertienjarige medeverdachte tot het plegen van seksuele handelingen aangezet. Verdachte heeft ook een volwassen proceshouding laten zien, waarbij hij pas heeft bekend dat hij seks met het slachtoffer heeft gehad, nadat dit met een DNA-onderzoek was komen vast te staan. Daarbij heeft hij zijn verklaring, zoals de rechtbank al onder 4.3 heeft overwogen, afgestemd op de al in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Verdachte heeft nog altijd niet de verantwoordelijkheid voor het door hem gepleegde feit genomen. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte op 5 februari 2025 een strafbeschikking heeft gehad voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank houdt hiermee op basis van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening bij het bepalen van de straf.
Ook houdt de rechtbank hierbij rekening met de rapporten van [GZ-psycholoog] van 27 juni 2024 en [psychiater] van 28 juli 2024 die over verdachte zijn opgemaakt. Deze deskundigen hebben aangegeven dat bij verdachte sprake is van ADHD en van ODD. Omdat verdachte bij deze deskundigen het seksueel misbruik heeft ontkend, hebben de deskundigen zich niet kunnen uitlaten over zijn mate van toerekeningsvatbaarheid. Verdachte heeft sinds het plegen van het feit door het strakke juridische kader waarin hij zit een positieve ontwikkeling laten zien. Hierdoor is er op dit moment sprake van een matig recidiverisico. De deskundigen vinden het belangrijk dat de nu al ingezette MST-PSB en bokstherapie doorgaat. Daarnaast vinden de deskundigen het van belang dat er voor verdachte schematherapie zal worden ingezet. Zoals de psychiater in diens rapport heeft aangegeven kan verdachte met deze therapie leren gedrag van zichzelf en van anderen beter te begrijpen en te verklaren vanuit achterliggende gevoelens. Dit draagt bij aan een betere beheersing van emoties en aan een stabielere vorming van relaties.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad van 27 januari 2025 en met de toelichting hierop tijdens de zitting. De Raad heeft aangegeven dat verdachte door de nu al ingezette hulpverlening op alle leefgebieden een positieve ontwikkeling heeft laten zien. De (stief)ouders ervaren geen problemen meer in de opvoeding van verdachte en het vertrouwen in hem is bij hen hersteld. Daarnaast loopt verdachte fulltime stage en deze verloopt over het algemeen goed. Binnenkort krijgt hij te horen of hij een arbeidscontract kan krijgen. Ook zijn vrije tijd wordt grotendeels positief en structureel ingevuld met onder andere sporten, sleutelen en vissen. Er zijn geen signalen dat verdachte anti-sociale contacten heeft. MST-BSP, traumabehandeling en de bokstherapie vanuit [hulpverlening] en het Forensisch Centrum zijn inmiddels afgerond. De Raad vindt het van belang dat verdachte de positieve lijn die hij momenteel laat zien, vasthoudt en dat hij deze verder uitbouwt. Ook vindt de Raad het belangrijk dat hij nog schematherapie zal volgen en dat hij begeleiding zal krijgen bij [hulpverlening] . De Raad adviseert dan ook om aan verdachte op te leggen een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich gedurende een door de jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
* zich houdt aan een avondklok (00.00 uur - 07.00 uur), zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
* een zinvolle dagbesteding behoudt;
* positieve, structurele vrijetijdsbesteding behoudt;
* geen contact heeft met het [slachtoffer] ;
* geen contact heeft met [medeverdachte] ;
* meewerkt aan de begeleiding bij [hulpverlening] ;
* meewerkt aan de nog in te zetten schematherapie vanuit Fivoor of vanuit een vergelijkbare instelling, zo lang deze wordt geïndiceerd;
* meewerkt aan begeleid zelfstandig wonen;
* meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht.
Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering op de zitting naar voren is gebracht. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat de begeleiding van verdachte prima is verlopen. Hij is zijn afspraken goed nagekomen. De jeugdreclassering is van mening dat het nu nog lopende elektronisch toezicht kan worden vervangen door de door de Raad geadviseerde avondklok.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en met de LOVS-afspraken met betrekking tot minderjarigen. Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor een feit als dit in beginsel een jeugddetentie van zes maanden opgelegd. Strafvermeerderende en strafverminderende omstandigheden kunnen een hogere of lagere straf rechtvaardigen. De rechtbank merkt in dit geval als strafvermeerderende omstandigheden aan:
  • de kwetsbaarheid van het slachtoffer;
  • de bijzondere vernederende setting, te weten dat op een openbare plek waarbij gebruik is gemaakt van penetratie met een penis, een stok en met een schaar en van de seksuele handelingen door verdachte foto’s en een filmpje zijn gemaakt.
Uitgaande van de LOVS-afspraken is voor dit feit een onvoorwaardelijke jeugddetentie van minimaal zes maanden op zijn plaats. De strafeis van de officier van justitie is dus goed te begrijpen. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen periode heeft laten zien, van deze straf moet worden afgeweken. De rechtbank ziet in deze positieve ontwikkeling zelfs aanleiding om verdachte niet terug te sturen naar de jeugdgevangenis. Een verblijf in de jeugdgevangenis zal immers de positieve ontwikkeling van verdachte kunnen doorkruisen en de op dit moment aan hem gegeven hulpverlening mogelijk teniet doen. Ook het tijdsverloop waarvan sinds het plegen van het feit inmiddels sprake is, maakt dat de rechtbank verdachte niet meer naar de jeugdgevangenis zal terugsturen. Verdachte moet wel aan den lijve ondervinden dat, wat hij heeft gedaan volstrekt niet door de beugel kan. Ook dient hij een flinke stok achter de deur te krijgen om hem ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank zal aan verdachte wel een ongeveer even hoge straf opleggen als de officier van justitie heeft gevorderd, maar dan in een andere vorm.
Alles afwegende zal de rechtbank dan ook aan verdachte opleggen de maximale werkstraf van 200 uur. Met deze straf wordt de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 113 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die de Raad heeft geadviseerd. Hierbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat verdachte 67 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft de rechtbank de door de Raad geadviseerde tijden van de avondklok enigszins aangepast.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partijen [slachtoffer] en [moeder van slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade voor het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij [moeder van slachtoffer] , zijnde de moeder van [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 547,11 aan materiële schade voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van in ieder geval € 10.000,- billijk. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander, te weten
[medeverdachte] (parketnummer 02-134923-23) heeft gepleegd. De rechtbank heeft verdachte als hoofddader aangemerkt en is van oordeel dat hij voor het grootste gedeelte van de bij
[slachtoffer] veroorzaakte immateriële schade verantwoordelijk is. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen tot betaling van € 7.000,- en (de moeder van) [medeverdachte] veroordelen tot betaling van € 3.000,- van de in totaal € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 29 mei 2023.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 7.000,-. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
Benadeelde partij [moeder van slachtoffer]
De door deze benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van in totaal € 387,99 aan materiële schade, afgerond op € 388,- bestaande uit:
€ 300,- voor de kleding die [slachtoffer] droeg ten tijde van het feit en die zij niet meer wil dragen;
€ 39,99 voor de vervangende Nokia;
€ 33,- voor de vervanging huissleutel;
€ 15,- voor de vervanging fietsslot.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. In dit kader overweegt de rechtbank nog dat zij het niet meer dan begrijpelijk acht dat het slachtoffer de door haar ten tijde van het feit gedragen kleding niet meer wil dragen en dat het, zeker na dit feit, van groot belang was dat [slachtoffer] telefonisch bereikbaar was. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] door het strafbare feit haar sleutels is kwijtgeraakt.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot een toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte en omdat (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Een verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte het strafbare feit samen met [medeverdachte] heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat zij voor gelijke delen verantwoordelijk zijn voor de materiële schade van [moeder van slachtoffer] . De rechtbank zal daarom verdachte en (de moeder van) [medeverdachte] allebei veroordelen tot de betaling van
€ 194,- van de in totaal € 388,- aan materiële schadevergoeding. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 29 mei 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 194,-. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 243 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:medeplegen van met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen pleegt die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 113 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich gedurende een door de jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
* zich houdt aan een avondklok (22.00 uur - 06.00 uur), zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
* een zinvolle dagbesteding behoudt;
* positieve, structurele vrijetijdsbesteding behoudt;
* geen contact heeft met het [slachtoffer] ;
* geen contact heeft met [medeverdachte] ;
* meewerkt aan de begeleiding bij [hulpverlening] , zolang deze wordt geïndiceerd;
* meewerkt aan de nog in te zetten schematherapie vanuit Fivoor of vanuit een
vergelijkbare instelling, zolang deze wordt geïndiceerd;
* meewerkt aan begeleid zelfstandig wonen;
* meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
van rechtswegegelden hierbij nog de volgende
voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten
een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot de betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 7.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
,
€ 7.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[moeder van slachtoffer]van
€ 194,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[moeder van slachtoffer] € 194,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 STK GSM (Omschrijving: PL2000-2023133804-G2598347);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. D. Bogaert en mr. I. de Graaf, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 maart 2025.
Mr. I. de Graaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het afspreken met [slachtoffer] en/of het meenemen van haar naar een afgelegen plek en/of
- een nummeriek overwicht vormen ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- het dwingen en/of aanmoedigen van [slachtoffer] tot het drinken van alcoholische drank, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in een bewusteloze, althans (ernstig) beschonken, toestand kwam te verkeren
zodoende [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het duwen/brengen van een penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een tak tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een schaar tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2023 te Breda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met [slachtoffer] van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het duwen/brengen van een penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een tak tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van een schaar tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 243 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )