ECLI:NL:RBZWB:2025:1348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/7420 en 24/7421
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de inspecteur van de belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2025, beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de inspecteur van de belastingdienst. Belanghebbende heeft in juni 2024 aanvragen ingediend voor ambtshalve vermindering en herziening van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De inspecteur heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvragen, wat heeft geleid tot de beroepen. De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat de inspecteur de wettelijke beslistermijnen heeft overschreden. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur binnen twee weken na de uitspraak alsnog besluiten moet nemen op de aanvragen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per aanvraag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,- per aanvraag. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442 per aanvraag en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7420 en 24/7421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvragen van 11 juni 2024 en 1 juni 2024 (de aanvragen).
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
3. Belanghebbende heeft een verzoek om (verdere) ambtshalve vermindering ingediend op 11 juni 2024 die betrekking had op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2019. Daarnaast heeft belanghebbende een verzoek tot herziening ingediend op 1 juni 2024 die betrekking had op de voorlopige aanslag IB/PVV 2023. De inspecteur moet binnen acht weken beslissen op de aanvragen. [2] De inspecteur had dus uiterlijk respectievelijk op 6 augustus 2024 en 27 juli 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 31 augustus 2024, ontvangen door de inspecteur op 3 september 2024, in gebreke gesteld in beide zaken en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
4. Omdat de inspecteur nog geen (nieuw) besluiten heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen in beide zaken. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
4.1.
De inspecteur heeft gevraagd om een langere termijn voor de aanvraag die ziet op de aanslag IB/PVV 2019, maar de rechtbank ziet hier geen reden voor. Hoewel de rechtbank begrijpt dat indiening van het werkelijk rendement via het OWR-formulier voor de inspecteur efficiënter is in de uitvoering, neemt dit niet weg dat de inspecteur gehouden is een beslissing te nemen als de belanghebbende daarop aandringt. Omdat belanghebbende het werkelijk rendement heeft gespecificeerd bij de aanvraag en er daardoor in dit individuele geval een beoordeling kan plaatsvinden, is er onvoldoende reden om te wachten tot de zomer van 2025 op het formulier-OWR.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- per aanvraag moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn voor de betreffende aanvraag nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,- per aanvraag. De rechtbank kan niet tegemoetkomen aan het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de wettelijke rente over de nog te bepalen dwangsom.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsommen vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsommen nog niet bij beschikking vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442 per aanvraag. In totaal is dus € 2.884 verschuldigd.
6.2.
Belanghebbende vraagt om wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe. De heffingsambtenaar moest de dwangsom uiterlijk op 12 november 2024 vaststellen en moest deze uiterlijk op 24 december 2024 aan belanghebbende betalen. De heffingsambtenaar moet daarom vanaf 24 december 2024 tot de datum waarop alles voor de betreffende aanvraag is betaald wettelijke rente aan belanghebbende betalen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur de onder punt 4 genoemde termijn krijgt om alsnog besluiten te nemen en aan de inspecteur de onder punt 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442 per zaak.
8. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt in beide zaken het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog voor beide aanvragen besluiten bekend te maken;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- per aanvraag moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- per aanvraag;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442 per aanvraag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2024 tot het tijdstip van voldoening ten aanzien van de betreffende aanvraag;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 10 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:13 Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.