ECLI:NL:RBZWB:2025:1339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/02/427599 FA RK 24-4763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake zorg- en contactregeling voor minderjarige in scheidingsprocedure

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenbeslissing genomen in een zorg- en contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2015. De vader, verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Bekooij, heeft een zorg- en contactregeling verzocht, terwijl de moeder, verweerster, niet aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de procedure besproken, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming is ingeschakeld om advies te geven over de situatie van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een UHA-traject loopt, waarbij ouders werken aan de communicatie en de zorg voor hun kind. De rechtbank heeft een voorlopige zorg- en contactregeling vastgesteld, waarbij het kind in de oneven weken op vrijdag door de moeder naar de vader wordt gebracht en op zondag weer door de moeder wordt opgehaald. De rechtbank heeft de definitieve beslissing op het verzoek van de vader aangehouden tot er meer duidelijkheid is over het UHA-traject en de rapportage daarvan. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om gezamenlijk afspraken te maken en deze na te leven, in het belang van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427599 FA RK 24-4763
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Beschikking over een zorg- en contactregeling
in de zaak van
[de man],
verzoeker, hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1];
advocaat: mr. J.M. Bekooij te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
verweerster, hierna te noemen de vrouw,
wonende te [plaats 2],
betreffende de minderjarige
[minderjarige],
hierna te noemen: [minderjarige].
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015,
wonende te [plaats 2].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in beide procedures gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om in deze zaak te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter beschikt over de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de man van 8 oktober 2024;
  • de door deze rechtbank in de zaak met het kenmerk C/02/426200 FA RK 24-4063 mondeling op 30 oktober 2024 gegeven tussenbeslissing, schriftelijk uitgewerkt op 7 november 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de mail van de vrouw van 6 november 2024;
  • het op 18 november 2024 door de advocaat van de man ingediend F9-formulier;
  • de op 24 december 2024 van [minderjarige] ontvangen reactiebrief;
  • het op 27 januari 2025 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier, met als bijlage een gewijzigd verzoek;
  • het op 28 januari 2025 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier, met als bijlage een nader gewijzigd verzoek;
  • de e-mail van de vrouw van 21 februari 2025.
1.2
[minderjarige] heeft eerder een kindbrief aan de kinderrechter gestuurd. De kinderrechter heeft in die zaak ( met zaaknummer C/02/426200 FA RK 24-4063) met [minderjarige] en later ook met zijn ouders gesproken. De man en de vrouw en [minderjarige] zijn in die zaak in het kader van het uniform hulpaanbod (hierna: UHA) verwezen voor een (jeugd)hulptraject naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost, opdat de ouders vervolgens via de Toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] ([plaats 2]) worden verwezen naar een zorgaanbieder ten behoeve van het werken aan c.q. behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor
het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (zware interventie).
Het loket is verzocht om
uiterlijk op 8 mei 2025 Pro Forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen. Verder is het loket verzocht om, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de raad, met het verzoek aan de Raad om binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten en indien dit het geval blijkt onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige]?
- Hoe moet de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Welke hulpverlening acht de Raad passend voor de ouders en [minderjarige]?
en over deze vragen te rapporteren en te adviseren en zijn rapport en advies binnen vier maanden, nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht, bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de vader en zijn advocaat en aan de moeder.
1.3.
Naast de kindbriefzaak, die is begonnen met de brief van [minderjarige], is de vader de onderhavige bodemzaak gestart (met zaaknummer c/2/427599 FA RK 24-4763). Met de ouders is afgesproken dat de kindbriefzaak zou worden afgesloten omdat er een bodemzaak is gestart die ook over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] gaat. Dit is vastgelegd in een eindbeschikking [minderjarige] heeft hierover een brief van de kinderrechter ontvangen.
1.4.
De kinderrechter heeft van [minderjarige] op 24 december 2024 een reactiebrief in deze bodemzaak ontvangen. Ook heeft de kinderrechter op 15 januari 2025 met [minderjarige] gesproken.
1.5.
Vervolgens heeft de kinderrechter op 27 januari 2025 de bodemzaak mondeling behandeld. Daarbij zijn de man en zijn advocaat verschenen. Daarbij was ook aanwezig een medewerker namens de Raad.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 samengevat wat [minderjarige] heeft gezegd en de man in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.Het (gewijzigd) verzoek van de vader in de bodemzaak

2.1
Door de man is oorspronkelijk verzocht een zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen met een inhoud, als in het petitum van het verzoekschrift van 7 oktober 2024 omschreven. Hij verzoekt daarin een zorg- en contactregeling en daarbij te bepalen dat de moeder bij het niet nakomen van een omgangsmoment dan wel het niet ophalen van [minderjarige] bij de vader een dwangsom verbeurt van €100,- per keer met een maximum van € 10.000,=
2.2
De advocaat van de man heeft in haar brief van 27 januari 2025, die ontvangen werd net voordat de mondelinge behandeling zou beginnen, medegedeeld dat de ouders met elkaar overleg hebben gehad ten aanzien van de afspraken omtrent de verhuizing van de vrouw. De ouders hebben nieuwe bij de situatie passende afspraken gemaakt. De man wenst dat deze afspraken worden opgenomen in de in deze zaak door de rechtbank te wijzen beschikking. De advocaat geeft daarbij aan: “gelet op de korte termijn en het feit dat de vrouw zonder gemachtigde procedeert zullen partijen alsnog ter zitting verschijnen om de afspraken vast te leggen. Dan zal ik ter zitting aangeven of ik mijn verzoek zal wijzigen waarna de vrouw hierop geen verweer hoeft te voeren , maar dit kan bevestigen”. De man verzoekt de overeengekomen afspraken vast te leggen.

3.Het standpunt van [minderjarige]

In zijn reactiebrief heeft [minderjarige] aangegeven dat hij graag langer bij zijn vader wil zijn, dat wil dat zijn vader hem komt ophalen van school en dat hij een nachtje bij hem kan blijven slapen, wanneer hij niet naar school hoeft. Verder zou hij willen dat zijn ouders beter met elkaar kunnen communiceren. Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige] aangegeven dat hij nog steeds graag meer bij zijn vader wil zijn. Hij vindt het fijn dat zij samen leuke activiteiten hebben ondernomen, waaronder samen voetballen en films kijken. Hij wil nog steeds dat zijn vader hem soms naar school brengt en wil hij graag bij zijn vader blijven eten. Dit betekent ook dat hij het liefst op zondagavond langer bij zijn vader zou willen blijven, tot na het eten of tot de volgende ochtend en dat zijn vader hem steeds komt ophalen, in plaats van dat zijn moeder hem naar het benzinestation brengt en zijn vader hem daar ophaalt. Hij heeft een fijne kerstvakantie achter de rug. De helft van deze vakantie heeft hij bij zijn moeder doorgebracht en andere helft bij zijn vader.

3.Het (nader) standpunt van de man

3.1.
Door de advocaat van de man is mondeling naar voren gebracht dat in het kader van het UHA een plan van aanpak is opgesteld en dat de hulpverlener contact met de man en met de vrouw heeft gezocht. Wel zal het nog enige tijd duren voordat het hulpverleningstraject daadwerkelijk zal kunnen starten. Zoals schriftelijk aan de rechtbank al is bericht hebben partijen intussen met elkaar overleg hebben gehad. Er zijn door hen in onderling overleg afspraken gemaakt, die zijn neergelegd in de brief van 27 januari 2025.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 27 januari 2025 heeft de advocaat aangegeven dat wat partijen betreft het UHA-traject gewoon door kan lopen, nu dat met name ziet op de oudercommunicatie. Vervolgens heeft zij aangegeven dat haar brief van 27 januari 2025 niet geheel klopt. Zij wenst daarop mondeling een aanpassing te doen (en zo de rechtbank begrijpt: het verzoek dus wederom aanpassen). Namens de man wordt aan de rechtbank verzocht om een zorg- en contactregeling vast te stellen overeenkomstig het opnieuw gewijzigd verzoek. De vrouw was echter tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig.
3.3
Door de rechtbank is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het gewijzigde verzoek, dat volgens de advocaat van de man geen wijziging van de zorgregeling inhoudt, maar slechts een formalisering van gemaakte afspraken betreft, niet kan worden toegewezen zonder dat de vrouw in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren c.q. verweer te voeren. Hierop is afgesproken dat de advocaat van de man het gewijzigde verzoek op schrift zal stellen en toe zal sturen aan de rechtbank. De rechtbank zal het gewijzigde verzoek vervolgens aan de vrouw sturen en haar een termijn van twee weken geven om te reageren.
Ook is afgesproken dat de advocaat van de man de vrouw zal aanschrijven met de vraag of zij haar standpunt schriftelijk aan de rechtbank wil meedelen of, indien zij verweer wenst te voeren, zij een advocaat wil benaderen.
3.4
Gebleken is dat de rechtbank per abuis het gewijzigde verzoek niet naar de vrouw heeft verzonden. Zij heeft het gewijzigde verzoek echter wel ontvangen van de advocaat van de man. De rechtbank heeft de vrouw op 19 februari 2025 gemaild met de vraag of zij kan instemmen met het gewijzigde verzoek. Daarbij is haar ook naar haar standpunt over de verdere procedureel voortzetting van de zaak gevraagd. De vrouw heeft op 21 februari 2025 laten weten dat zij akkoord is met de inhoud en definitieve beschikking graag tegemoet ziet.

4.Het advies van de Raad

Namens de Raad is opgemerkt dat, naar het zich op dit moment laat aanzien, partijen onderling tot afspraken zijn gekomen over een zorg- en contactregeling, waarbij rekening is gehouden met de veranderde situatie in geografisch opzicht. De Raad ziet dit als positief, maar wijst er tevens op dat het op de weg van de ouders ligt om gezamenlijk naar [minderjarige] uit te dragen dat zij onderling afspraken over de zorgregeling hebben gemaakt, wat die afspraken zijn en dat deze door hen consequent worden nageleefd. Bovendien zorgen de communicatieproblemen tussen partijen, de veranderingen als gevolg van de verhuizing van de vrouw en de wensen bij [minderjarige] ten aanzien van contact met de man er bij elkaar voor dat [minderjarige] zich nog steeds in een lastige positie bevindt. De Raad adviseert daarom aan de rechtbank de actuele zorg- en contactregeling, zoals door partijen afgesproken, bij wijze van voorlopige regeling vast te stellen. Daarnaast acht de Raad het in het belang van [minderjarige] dat het UHA traject blijft doorlopen.

5.De (nadere) beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt vast dat het opnieuw gewijzigd verzoek van de man, op 28 januari 2025 door de rechtbank is ontvangen. De vrouw is akkoord met de inhoud daarvan.
5.2.
De zorg- en contactregeling waarvan door de advocaat van de man bij het opnieuw gewijzigd verzoek vaststelling heeft verzocht, is, alhoewel [minderjarige] graag meer contact met zijn vader zou willen, naar het oordeel van de rechtbank in het belang van [minderjarige]. De rechtbank zal daarom de zorg- en contactregeling vaststellen overeenkomstig het gewijzigde verzoek van de man, zij het bij wijze van
voorlopigeregeling. Dit omdat de rechtbank het van belang vindt dat het UHA-traject door blijft lopen. De definitieve beslissing op het verzoek van de man zal worden aangehouden.
5.3
De man heeft in zijn gewijzigde verzoek van 28 januari 2025 opgenomen om te bepalen dat hij maandelijks een extra compensatie van nogmaals € 50,= per maand zal ontvangen. Dit verzoek van de man stond niet in de brief van 27 januari 2025 en is daarom ook bij de mondelinge behandeling op 27 januari 2025 niet besproken. Daarom zal de rechtbank dit verzoek, dat van geheel andere aard is dan de contactregeling, eveneens aanhouden, zodat partijen dit onderdeel mee kunnen nemen in het UHA-traject.
5.4
Partijen zijn in de zaak met zaaknummer C/02/426200 FA RK 24-4063 verwezen naar het UHA. De verwijzing heeft op 1 november 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor
het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (zware interventie).
Het loket is verzocht om uiterlijk op 8 mei 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in deze bodemprocedure de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen.
5.5
Nu in het UHA-traject de zaak is aangehouden tot 8 mei 2025 pro forma, zal de rechtbank deze bodemzaak eveneens aanhouden en wel tot
8 juni 2025 pro formain afwachting van nadere berichten van (de advocaten) van partijen.
6. De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de [minderjarige] en de man bij wijze van
voorlopigeregeling, totdat in deze bodemzaak definitief op het verzoek van de vader zal worden beslist of ouders in onderling overleg een andere regeling overeenkomen, contact zal plaats vinden als volgt:
- in de oneven weken wordt [minderjarige] door de vrouw op de vrijdag uit school gebracht
naar het ophaalpunt, waarna [minderjarige] bij de vader is en hij op zondag weer door de vrouw wordt opgehaald om 16.30 uur op het ophaalpunt, zijnde Tango [adres];
- tijdens studiedagen die op zorgdagen van de man vallen zal de man [minderjarige] ophalen de avond voorafgaand aan de studiedag op het ophaalpunt;
- in de herfstvakantie is [minderjarige] bij de man en gedurende de voorjaarsvakantie
bij de vrouw, partijen kunnen dit jaarlijks wisselen; wanneer [minderjarige] het weekend
voorafgaand van de vakantie niet bij de man is, zal de vrouw op zondag om 16.30 uur met [minderjarige] op het ophaalpunt staan, waarna [minderjarige] met de man meegaat en zal de vrouw op zondag een week later [minderjarige] om 16.30 uur ophalen op het ophaalpunt;
- in de meivakantie is [minderjarige] in de oneven week bij de man en in de even week bij de
vrouw; de wissel zal zijn op de zondag om 16.30 uur wanneer [minderjarige] het weekend voorafgaand aan de vakantie niet bij de man is; [minderjarige] is dan een week bij de man en de vrouw zal dan op zondag een week later om 16.30 uur op het ophaalpunt staan om [minderjarige] weer op te halen;
- [minderjarige] is in de even jaren op eerste kerstdag bij de man en tweede kerstdag bij de
vrouw; in de oneven jaren is [minderjarige] op tweede kerstdag bij de man en op eerste
kerstdag bij de vrouw; [minderjarige] zal de betreffende kerstdag om 10.00 uur op het ophaalpunt staan en de volgende dag daar opgehaald worden; [minderjarige] is in de oneven
kerstvakantieweek bij de man en de even week bij de vrouw, waarbij eveneens geldt
dat voorafgaand aan de week [minderjarige] door de vrouw naar het ophaalpunt wordt
gebracht en een week later wordt gehaald op het ophaalpunt;
- [minderjarige] zal in de even jaren op oudejaarsdag bij de vrouw verblijven en in de oneven
jaren bij de man; de wisseltijd met Oud en Nieuw zal zijn om 16.30 uur bij het ophaalpunt; wanneer nieuwjaarsdag in de week van de andere ouder valt zal de wissel op 1 januari plaatsvinden;
- tijdens de zomervakantie is [minderjarige] het weekend aansluitend op de laatste schooldag (volgens de regeling) tot de derde vrijdag erop bij de ene ouder en vervolgens van die vrijdag tot de derde vrijdag daarna bij de andere ouder; het laatste weekend van de zomervakantie is [minderjarige] bij de ouder waar de zomervakantie begon;
- op de verjaardagen van de ouders zal [minderjarige] bij de jarige ouder verblijven; wanneer dit doordeweeks is zal de man [minderjarige] ophalen uit school en hem diezelfde avond uiterlijk om 18.30 uur terugbrengen bij de vrouw; als de verjaardag in het weekend valt dan zal de man [minderjarige] de dag ervoor om 16.30 uur ophalen en haalt de vrouw hem de volgende dag op om 16.30 uur op het ophaalpunt;
- op Vaderdag zal [minderjarige] het weekend bij de man verblijven; indien dit
volgens de normale regeling niet het geval is, zullen partijen een weekend ruilen;
- op Moederdag zal [minderjarige] het weekend bij de vrouw verblijven; indien dit
volgens de normale regeling niet het geval is, zullen de ouders een weekend ruilen;
verklaart deze
voorlopigebeslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt aan de definitieve beslissing op het verzoek van de man tot het bekrachtigen en vastleggen van een zorg- en contactregeling en het verzoek van de man om een extra compensatie van € 50,= per maand van de vrouw te ontvangen tot
8 juni 2025 pro formain afwachting van nadere berichten van (de advocaten van) partijen;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2025 door mr. Van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier.