ECLI:NL:RBZWB:2025:1338
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018. De inspecteur van de belastingdienst had aan de belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van respectievelijk € 47.559 en € 37.913. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die de navorderingsaanslagen had gehandhaafd. De rechtbank constateert dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd, omdat er sprake was van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. Dit nieuw feit was dat de onroerende zaken van de belanghebbende niet waren opgenomen in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2017 en 2018. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet eerder op de hoogte had kunnen zijn van deze onjuistheden, aangezien de definitieve aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 al waren vastgesteld voordat de inspecteur deze informatie ontdekte. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen in stand blijven en dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.