ECLI:NL:RBZWB:2025:1321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
8 maart 2025
Zaaknummer
10191029 CV EXPL 22-3457 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een vloer en herstelverplichting in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de non-conformiteit van een PVC-vloer centraal. Eiseres, een vennootschap onder firma, heeft gedaagden, twee personen, aangeklaagd vanwege gebreken aan de door haar geleverde vloer. De kantonrechter heeft op basis van een deskundigenrapport geoordeeld dat de vloer technische gebreken vertoont, maar dat herstel mogelijk is zonder de gehele vloer te vervangen. De vorderingen van eiseres in conventie zijn grotendeels toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van gedaagden zijn afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden eiseres hadden moeten toelaten tot herstel van de vloer, maar dit niet hebben gedaan, wat leidt tot schuldeisersverzuim. De kantonrechter heeft gedaagden veroordeeld om eiseres toe te laten de gebreken te herstellen en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 14.634,17, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn eveneens aan gedaagden opgelegd. In reconventie zijn de vorderingen van gedaagden afgewezen, en zijn zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 5 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10191029 CV EXPL 22-3457
vonnis d.d. 5 februari 2025
inzake
de vennootschap onder firma [partij 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A.J. Emonds, advocaat te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[persoon 1] ,

2. [persoon 2],
beiden wonende te [woonadres] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. R.J. Versteeg, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [partij 1] ” en “ [partij 2] c.s.” (in mannelijk enkelvoud).

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 13 september 2024 met de daarin genoemde processtukken;
b. het op 20 maart 2024 ter griffie ontvangen deskundigenrapport van [de deskundige] met bijlagen;
c. de conclusie na deskundigenbericht van [partij 1] van 24 april 2024;
c. de conclusie na deskundigenrapport van [partij 2] c.s. van 1 mei 2024.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie:
2.1
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter de deskundige benoemd om diverse vragen met betrekking tot de door [partij 1] gelegde vloer te beantwoorden.
2.2
In zijn rapport komt de deskundige – kortgezegd – tot de conclusie dat de door [partij 1] aangebrachte PVC-vloer technische gebreken vertoont. Deze gebreken kunnen plaatselijk worden hersteld, zodat het volledig verwijderen van de gehele PVC-vloer niet noodzakelijk is. De geraamde kosten voor herstel bedragen € 2.688,05 (inclusief btw).
2.3
[partij 1] voert bij conclusie na deskundigenbericht aan dat de gebreken die de deskundige noemt vergelijkbaar zijn met de gebreken die de door haar ingeschakelde deskundige noemt. Ook gaat de deskundige uit van dezelfde herstelwerkzaamheden als de door [partij 1] ingeschakelde deskundige. Daarmee staat vast dat het niet noodzakelijk is de gehele vloer te vervangen. Van [partij 2] c.s. mocht dan ook verwacht worden dat hij [partij 1] had toegelaten tot herstel. Nu hij dit niet heeft gedaan, is sprake van schuldeisersverzuim. De vordering in conventie moet worden toegewezen en de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
2.4
[partij 2] c.s. voert vooropgesteld bij conclusie na deskundigenrapport aan dat hij van mening is dat de kantonrechter van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, nu de gevolgen van de samenloop van de wettelijke bepalingen over consumentenkoop en aanneming van werk niet volgen uit artikel 6:215 BW, maar uit artikel 7:5 lid 4 BW. Uit het laatstgenoemde artikel volgt dat als er strijd is tussen de wettelijke bepalingen omtrent consumentenkoop en de wettelijke bepalingen omtrent aanneming van werk de wettelijke bepalingen omtrent consumentenkoop voor gaan op de bepalingen omtrent aanneming van werk. Gelet op het bepaalde in artikel 7:18 lid 3 BW (de kantonrechter begrijpt artikel 7:18a lid 1 BW), is dan een ondeugdelijke installatie van de zaak, gelijkgesteld aan een gebrek aan overeenstemming van de zaak met de overeenkomst. Een consument heeft in dat geval op grond van artikel 7:21 lid 1 sub c BW recht op herstel of vervanging. Gelet op het bepaalde in artikel 7:21 lid 4 BW is dit de keuze van de consument, zodat [partij 2] c.s. niet gebonden is aan de “tenzij”-bepaling van artikel 7:21 lid 1 sub c BW. Niet is dus van belang of het gebrek door herstel kan worden verholpen. [partij 2] c.s. vraagt terug te komen op de bindende eindbeslissing uit het tussenvonnis van 19 juli 2023 die daarop ziet.
2.5
De kantonrechter ziet geen aanleiding terug te komen op de voornoemde bindende eindbeslissing. Hoewel [partij 2] c.s. terecht stelt dat de samenloop van de bepalingen voor consumentenkoop en de bepalingen voor aanneming van werk had moeten worden beoordeeld via artikel 7:5 lid 4 BW, had dit niet tot een ander oordeel geleid. Artikel 7:21 lid 4 BW schrijft immers voor dat bij een consumentenkoop de koper in afwijking van lid 1 onder andere geen herstel of vervanging van de afgeleverde zaak toekomt indien herstel of vervanging van de verkoper niet gevergd kan worden. In artikel 7:21 lid 5 BW is vervolgens opgenomen dat herstel of vervanging bij een consumentenkoop van de verkoper niet gevergd kan worden indien de kosten daarvan in geen verhouding staan tot de kosten van uitoefening van een ander recht of een andere vordering die de koper toekomt, gelet op de waarde van de zaak indien zij aan de overeenkomst zou beantwoorden, de mate van afwijking van het overeengekomene en de vraag of de uitoefening van een ander recht of een andere vordering geen ernstige overlast voor de koper veroorzaakt. In dit laatste ligt juist besloten dat moet worden beoordeeld of vervanging gerechtvaardigd is, gelet op onder andere de kosten van herstel (zie ook Asser/Hijma 7-1 2019/556 en Mvt Kamerstukken II 2000/01, 27809, nr. 3 p.22). De kantonrechter had in dat geval dezelfde bewijsopdracht gegeven.
2.6
Vervolgens voert [partij 2] c.s. aan dat het rapport van de deskundige te kort door de bocht is en op veel onderdelen niet te volgen is. De deskundige refereert bijvoorbeeld aan een NEN-norm als het gaat om hoe strak de vloer moet liggen, maar legt niet uit of deze norm van toepassing is en waarom deze van toepassing is. Daarbij is een NEN-norm slechts een richtlijn. De deskundige heeft niet in het rapport vermeld waar alle gebreken precies zitten, terwijl dat specifiek is gevraagd door [partij 2] c.s. Daarbij volgt ook uit de door de kantonrechter gestelde vraag dat hij dit had moeten specificeren. Ook stelt de deskundige dat de hoeveelheid kieren en de grote daarvan binnen de norm valt, maar legt vervolgens niet uit welke norm dit is. [partij 2] c.s. begrijpt dan ook niet wat hij daarmee bedoelt. Bij dat oordeel is de deskundige bovendien niet ingegaan op de door [partij 2] c.s. aangeleverde installatievoorschriften van de geleverde vloer en de hoeveelheid kieren, terwijl [partij 2] c.s. daar specifiek om heeft gevraagd. Hij wijst er nogmaals op dat niet blijkt uit de stukken dat er een vochtmeting heeft plaatsgevonden en dat dit leidt tot kiervorming. De deskundige heeft onvoldoende gepreciseerd aangegeven welke herstelwerkzaamheden per ruimte moeten worden uitgevoerd, terwijl daar wel om is gevraagd door [partij 2] c.s. Zo merkt de deskundige op dat 10m2 moet worden vervangen en het overige opnieuw kan worden gelegd, maar hij geeft niet aan hoe groot die oppervlakte is. Dat is te vaag. Dit volgt ook uit het feit dat [partij 2] c.s. het rapport heeft voorgelegd aan andere leveranciers met de vraag op basis van het rapport de vloer te herstellen en dat zij hebben aangegeven niet te willen overgaan tot herstel.
2.7
De kantonrechter overweegt dat de deskundige is gevraagd op grond van zijn deskundigheid het door [partij 1] geleverde werk te beoordelen. In beginsel wordt dan ook vertrouwd op zijn deskundigheid en is hij niet verplicht zijn oordeel of werkwijze en de daarbij gehanteerde normen te verantwoorden. Hij is immers geen partij in deze procedure. Ook is zijn onderzoeksrapport niet bedoeld als handleiding voor het herstel van de vloer, zodat hij kon volstaan met een algemeen oordeel over het niveau van het werk. In ieder geval werd niet van hem verwacht dat hij per ruimte of per strook zou aangegeven of er iets mis is aan het werk en wat ermee zou moeten gebeuren.
2.8
De stelling van [partij 2] c.s., dat het onderzoeksrapport te kort door de bocht is, volgt de kantonrechter niet. Uit het rapport volgen de antwoorden op de gestelde vragen. De deskundige stelt vast dat er gebreken zijn aan de vloer, welke gebreken dit zijn, waardoor sprake is van gebreken, wat er moet gebeuren om die te herstellen en wat de kosten daarvan zijn. Van [partij 1] (of een andere door [partij 2] c.s. ingeschakelde leverancier) mag op grond van hun eigen deskundigheid verwacht worden dat zij kan beoordelen welke werkzaamheden zij nog moeten uitvoeren om het werk zonder gebreken op te leveren.
2.9
De kantonrechter ziet, gelet op het voorgaande, dus geen aanleiding een aanvullende mondelinge behandeling te bepalen om de deskundige (nader) te ondervragen of op een andere wijze een nadere toelichting aan de deskundige te vragen.
2.1
[partij 2] c.s. wijst er vervolgens op dat er sprake is van veel verschillende gebreken, verspreid over de gehele vloer. De gebreken worden ook bevestigd door de deskundige. [partij 2] c.s. wordt dagelijks geconfronteerd met een vloer vol met kieren, waarvoor [partij 1] ruim € 15.000,00 in rekening wenst te brengen. Voor zo’n bedrag had [partij 2] c.s. niet hoeven verwachten dat er losse stroken zouden zijn, dan wel dat deze in de toekomst ook nog los kunnen raken. De deskundige wijst erop dat de vloer esthetisch bevredigend moet worden opgeleverd, maar daar is zeker geen sprake van. De deskundige had naar de vloer als geheel moeten kijken, dan had hij dat ook gezien. Dit heeft hij echter nagelaten. Gelet op al die omstandigheden heeft [partij 2] c.s. terecht om vervanging gevraagd. Hij hoeft er immers niet de dupe van te worden dat [partij 1] veel te gehaast gewerkt heeft. De kosten aan de zijde van [partij 1] zijn maar beperkt, nu zij de vloer had kunnen vervangen tegen inkoopprijs. Bovendien hoeft zij bij verliesposten minder belasting te betalen.
2.11
Uit de stellingen van [partij 2] c.s. merkt de kantonrechter op dat [partij 2] c.s. vooral last hebben van de door hen geconstateerde kieren in de vloer. Daarbij verwijzen [partij 2] c.s. meermaals naar de foto’s in Annex 5, bijlage 1 bij het deskundigenrapport. Op die foto’s – gemaakt door [partij 2] c.s. zelf – zijn delen van de vloer zichtbaar, waarbij speelkaarten tussen de verschillende vloerstroken zijn gestoken. Dit om kennelijk zichtbaar te maken dat er sprake is van kiervorming. Hoewel de kantonrechter wil aannemen dat er in de beleving van [partij 2] c.s. sprake is van kiervorming, ziet de kantonrechter geen aanleiding om hier anders over te denken dan de deskundige. De deskundige geeft nadrukkelijk in zijn rapport aan: “
Ten aanzien van de openstaande naden en kieren, deze zijn haast niet vastgesteld, echter heeft de PVC-strook een vellingkant waardoor het lijkt dat het een open voeg is.” En verder: “
Vanuit verschillende fabrikanten worden bij kwaliteits-PVC toleranties aangegeven van ca. 0,15% Dit is het percentage dat het materiaal kan krimpen en uitzetten, en daarmee mag kieren ten opzichte van naastliggende vloerdelen. In de praktijk komt dit uit op een kiertolerantie van 1,0 tot 1,5 mm, waarbij ik uit esthetisch oogpunt 1,0 mm (incidenteel) als acceptabel neem. De aanwezige maximale incidentele kieren, van 0,7 mm vallen daarmee binnen de daarvoor geldende norm. Zowel op esthetisch als materiaal technisch vlak.”
Kortom: de deskundige ziet slechts incidenteel een kier en deze kieren zijn kennelijk niet groter dan 0,7 mm, wat binnen de esthetische en materiaal technische norm wordt geacht. Een speelkaart past wellicht ook in smallere oppervlaktes, maar dat maakt niet dat daarmee – anders dan de deskundige oordeelt – wel ineens sprake is van ontoelaatbare kiervorming.
2.12
De kantonrechter begrijpt verder uit de stellingen dat [partij 2] c.s. teleurgesteld is met de uitkomst van het deskundigenonderzoek, maar dit betekent niet dat hij de vloer moet accepteren zoals deze thans is. Enkel is geoordeeld dat het volledig opnieuw leggen en grotendeels vervangen van de vloer niet redelijk is. Dit had [partij 2] c.s. niet mogen eisen. Herstel staat nog steeds open en [partij 1] heeft ook gevorderd de gelegenheid te krijgen de vloer te herstellen. [partij 2] c.s. moet uiteindelijk wel akkoord gaan, zoals de deskundige aangeeft, met een vloer met een professionele uitstraling, die overeenkomt met wat redelijkerwijs verwacht mag worden van een kwaliteitsvloer.
2.13
Voor zover [partij 2] c.s. met het voorgaande bedoelt te zeggen dat de kosten van vervanging van de vloer niet ruim meer zijn dan de kosten van herstel, zodat [partij 2] c.s. mocht vragen om vervanging van de vloer, volgt de kantonrechter dit standpunt niet. Het gaat niet enkel om de inkoopprijs van de vloer, maar ook de netto arbeidskosten. Daarbij loopt [partij 1] het risico dat vloerdelen, die thans niet hersteld hoeven worden, alsnog beschadigd worden, als deze opnieuw moeten worden gelegd. Kortom, gegeven de uitkomst van het deskundigenonderzoek is de kantonrechter van oordeel dat vervanging van de vloer van [partij 1] niet gevergd kan worden.
2.14
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [partij 2] c.s. ten onrechte het aangeboden herstel door [partij 1] heeft geweigerd. Er is sprake van schuldeisersverzuim.
2.15
De vordering van [partij 1] om toegelaten te worden tot herstel van de vloer is toewijsbaar. [partij 2] c.s. voert vervolgens aan dat, als [partij 1] tot herstel wordt toegelaten, de kantonrechter daaraan de voorwaarde moet verbinden dat zij dit zelf doet en niet dat zij dit door één van haar onderaannemers laat doen. [partij 2] c.s. heeft er, gelet op wat is voorgevallen bij het leggen van de vloer, geen vertrouwen in dat een onderaannemer van [partij 1] het werk goed oplevert. De kantonrechter ziet niet in op grond waarvan [partij 2] c.s. voorwaarden kan opleggen aan [partij 1] met betrekking tot het herstel. Het is aan [partij 1] om te bepalen hoe het herstel plaatsvindt, zolang de gebreken van de vloer deugdelijk worden hersteld.
2.16
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde betaling van het restant van de aanneemsom toewijsbaar is. Het bedrag van € 14.211,85 is dus in beginsel toewijsbaar.
2.17
[partij 2] c.s. voert nog aan dat meer kosten voor het behangen van de slaapkamer en de hal in rekening zijn gebracht dan dat daadwerkelijk zijn gemaakt. Twee wanden in de slaapkamer moesten opnieuw worden behangen door een fout van [partij 1] . Hierdoor zijn vier extra rollen gebruikt om te behangen. Ook zijn er maar zeven rollen gebruikt in de slaapkamer, zodat vier rollen teveel in rekening zijn gebracht. In de hal zijn niet achttien, maar zestien rollen gebruikt. Twee rollen liggen nog los in de woning van [partij 2] c.s. In totaal is er dus € 489,90 teveel in rekening gebracht.
2.18
[partij 1] voert aan dat [partij 2] c.s. hierover pas een jaar na oplevering van het werk heeft geklaagd. De gebruikte rollen en de arbeidsuren zijn terecht in rekening gebracht. [partij 2] c.s. heeft geen rekening gehouden met snijverlies. Daarbij was hij zelf aanwezig op het werk toen er werd behangen en heeft hij instructies gegeven aan de behangers. Hij heeft daarbij niet gemeld dat er geen plinten zouden komen. Dit komt voor rekening en risico van [partij 2] c.s., zodat de vier extra rollen terecht in rekening zijn gebracht. De twee rollen, die nog in de woning liggen, konden niet worden aangebracht omdat de betreffende muur niet behangklaar was opgeleverd door [partij 2] c.s. Ook die kosten zijn terecht in rekening gebracht.
2.19
De kantonrechter overweegt dat [partij 2] c.s. feitelijk stellen dat er een te hoog bedrag in rekening is gebracht. Dit is geen gebrek in het werk of de prestatie, zodat geen beroep kan worden gedaan op de klachtplicht. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat [partij 1] , als aannemer, had moeten zorgdragen dat zij, haar medewerkers of onderaannemers voldoende op de hoogte zijn om het werk goed uit te voeren. Het enkele feit dat [partij 2] c.s. op de vloer aanwezig was is onvoldoende om dit voor hun rekening en risico te laten komen. [partij 1] doet nog een beroep op snijverlies, maar heeft onvoldoende onderbouwd tot hoeveel rollen dit zou leiden en wat dat doet voor de arbeidskosten. Zij heeft erkend dat zij geen arbeidsuren heeft moeten maken voor twee rollen, zodat ook dit bedrag ten onrechte in rekening is gebracht. De kantonrechter wijst een bedrag van € 489,90 niet toe.
2.2
De kantonrechter zal dan ook € 13.721,95 aan hoofdsom toekennen.
2.21
[partij 1] vordert daarnaast een bedrag van € 917,12 aan buitengerechtelijke kosten. Gelet op de als productie 11 bij dagvaarding overgelegde brief van 24 december 2021 heeft [partij 1] voldaan aan de eis van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu een lagere hoofdsom wordt toegewezen, zal de kantonrechter het daaraan gerelateerde bedrag van € 912,22 aan buitengerechtelijke kosten toewijzen. Nu dit het gebruikelijke forfaitaire tarief is volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, ziet de kantonrechter geen aanleiding tot verdere matiging van dit bedrag.
2.22
De wettelijke rente zal als niet of onvoldoende weersproken worden toegewezen over de toegewezen hoofdsom vanaf 4 december 2021.
2.23
Nu sprake is van schuldeisersverzuim is [partij 1] niet tekort gekomen in de nakoming van de overeenkomst. [partij 2] c.s. schort dan ook onterecht de betaling van de aanneemsom op. [partij 1] is geen schadevergoeding of vervanging/herstel conform het rapport van TOP Expertise en kosten verschuldigd. De vorderingen in reconventie worden afgewezen.
3. De proceskosten
In conventie:
3.1
[partij 2] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De deskundigenkosten blijven eveneens voor hun rekening. De proceskosten van [partij 1] worden begroot op:
- dagvaardingskosten
110,81
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.218,00
(3 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.847,81
In reconventie:
3.2
[partij 2] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [partij 1] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
609,00
(3 punten × factor 0,5 × € 406,00)
Totaal
609,00
In conventie en reconventie:
3.3
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
veroordeelt [partij 2] c.s. om [partij 1] toe te laten de gebreken te herstellen, in die zin dat zij plaatselijk de vastgestelde gebreken herstelt en waar nodig vloerdelen vervangt;
veroordeelt [partij 2] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [partij 1] te betalen een bedrag van € 14.634,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 13.721,95 van 4 december 2021 tot de dag van de volledige betaling;
veroordeelt [partij 2] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 2.847,81, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
veroordeelt [partij 2] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [partij 2] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 609,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
veroordeelt [partij 2] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
In conventie en reconventie:
verklaart alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.