In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, die zich onvoldoende had ingespannen voor haar re-integratie na ziekte. De werknemer was sinds 17 december 2018 in dienst en had zich op 26 januari 2023 ziek gemeld. Gedurende de re-integratieperiode was de werknemer niet verschenen op meerdere afspraken bij de bedrijfsarts en bij de werkgever, wat leidde tot de conclusie dat zij haar re-integratieverplichtingen niet was nagekomen. De kantonrechter oordeelde dat er wel sprake was van verwijtbaar handelen, maar niet van ernstige verwijtbaarheid. Dit was te wijten aan het feit dat de werknemer niet goed begreep wat haar verplichtingen waren en dat zij zich niet volledig onbereikbaar had gehouden. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 april 2025, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 3.248,09. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, omdat de werknemer overwegend ongelijk kreeg.