ECLI:NL:RBZWB:2025:1308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
02-017439-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige kinderen door verdachte

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met zijn dochter en zoon, waarbij de kinderen op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaar hadden bereikt. De zaak is behandeld op de zitting van 21 februari 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door ander bewijs zoals WhatsApp-berichten en afgeluisterde gesprekken. De verdachte heeft in zijn verklaringen inconsistenties vertoond en heeft aanvankelijk ontkend, maar later gedeeltelijk bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder zijn dochter en zoon. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als ouder en dat de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers ernstig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-017439-24
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Namens de benadeelde partijen heeft mr. N.M.E. Verpaalen de vorderingen tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van [datum 1] 2003 tot [datum 1] 2011 seksueel het lichaam van zijn [dochter] is binnengedrongen, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, dan wel dat hij terwijl zij toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
2. in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 samen met [medeverdachte] met zijn [dochter] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
3. in de periode van [datum 1] 2003 tot [datum 1] 2011 seksueel het lichaam van zijn [zoon] is binnengedrongen, terwijl hij toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt;
4. in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 samen met [medeverdachte] met zijn [zoon] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
5. in de periode van [datum 2] 2004 tot [datum 2] 2012 seksueel het lichaam van een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [stiefzoon] is binnengedrongen, terwijl hij toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt;
6. in de periode van [datum 2] 2012 tot en met 31 december 2015 samen met [medeverdachte] met zijn stiefkind [stiefzoon] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 (primair) tot en met 6 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij acht de verklaringen van de aangevers betrouwbaar. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en worden daarnaast onder andere ondersteund door de verklaring van verdachte, de verschillende WhatsApp-berichten en afgeluisterde (telefoon)gesprekken. De officier van justitie acht alle ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen. De onderzoeksbevindingen die zien op een tijdstip buiten de ten laste gelegde periode bevestigen de sfeer die door aangevers wordt beschreven. De handelingen in de tweede periode zijn aangevangen begin 2012 toen er weer begeleide omgang was tussen verdachte en zijn kinderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat er sprake is van tijdsverloop en van onderlinge beïnvloeding en afstemming tussen aangevers, wat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar maakt. Er is in de periode van 2006 tot en met april 2012 geen contact geweest tussen verdachte en [dochter] en [zoon] , zodat er vrijspraak dient te volgen voor alle ten laste gelegde feiten in die periode. De verdediging is van mening dat voor feit 1 primair vrijspraak dient te volgen, omdat verdachte de handelingen die zien op het seksueel binnendringen heeft ontkend. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, afgezien van het eerste gedachtestreepje. Feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen met uitzondering van het eerste gedachtestreepje. De verdediging is van mening dat voor de feiten 3 tot en met 6 vrijspraak dient te volgen vanwege het ontbreken van wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt in een bijlage II die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In deze zedenzaak gaat het - kort samengevat - om de verdenking dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) seksueel misbruik heeft gemaakt van zijn op [datum 1] 1999 geboren [dochter] en [zoon] en van de op [datum 2] 2000 geboren [stiefzoon] , de zoon van medeverdachte. Medeverdachte is sinds september 2004 de vriendin van verdachte en is in 2005 bij hem gaan wonen. Het seksueel misbruik zou steeds hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte in [plaats] .
De bewijsvraag binnen de grenzen van de tenlastelegging
Hoewel het in het onderzoek op zitting gaat om waarheidsvinding, is de uiteindelijke vraag die de rechtbank moet beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden wat aan verdachte door de officier van justitie is ten laste gelegd. Zoals op zitting uitgelegd, zijn dat twee verschillende dingen. Daarbij moet de rechtbank de bewijsvraag beantwoorden binnen de grenzen van de tenlastelegging. Dat betekent dat de rechtbank gebonden is aan de keuzes die de officier van justitie daarin heeft gemaakt. Het gaat in dit geval dan niet alleen om de specifieke zedenmisdrijven die ten laste zijn gelegd, maar ook om de daarin opgenomen pleegperiodes met de daaraan gekoppelde leeftijden van [dochter] , [zoon] en [stiefzoon] en/of de feitelijke omschrijvingen van de handelingen.
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlandse strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Nu gaat het in zedenzaken vaak om een of meer seksuele handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte dan ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien vertelt die laatste vaak pas enige tijd na de seksuele handelingen dat er iets strafbaars gebeurd is. Daardoor is dan bijvoorbeeld technisch bewijs, zoals sperma van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg. De verklaring van die getuige van de handelingen moet dan wel op bepaalde andere punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal.
Voordat de rechtbank de bewijsvraag bij de afzonderlijke ten laste gelegde feiten gaat beantwoorden, volgen nu eerst wat algemene (bewijs)overwegingen over de verklaringen en de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte en die van [dochter] , [zoon] en [stiefzoon] .
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen verdachte en medeverdachte
In deze zaak heeft verdachte ook op zitting bekend ontuchtige handelingen met zijn [dochter] te hebben gepleegd. Ontuchtige handelingen in aanwezigheid of samen met medeverdachte heeft hij echter tot en met de zitting steeds ontkend en dat geldt ook voor ontuchtige handelingen met zijn [zoon] en [stiefzoon] , de zoon van medeverdachte. Medeverdachte heeft bij de politie consistent iedere betrokkenheid bij enig seksueel misbruik ontkend.
De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent heeft verklaard. Hij heeft in zijn eerste drie politieverhoren op 15, 16 en 17 januari 2024, in zijn voorgeleidingsverhoor bij de rechter-commissaris op 18 januari 2024 en ook bij de raadkamer gevangenhouding op 31 januari 2024 alle beschuldigingen ontkend. Hij heeft bij de politie gezegd dat [dochter] is ingepalmd door zijn ex-schoonfamilie om aangifte te doen uit wraak. [dochter] zou zelfs een belastend deel van een WhatsApp-gesprek in elkaar hebben geflanst.
In zijn vijfde verhoor op 14 februari 2024 geeft verdachte dan echter toe dat hij twintig jaar geleden een fout heeft gemaakt. Hij heeft een paar keer ontuchtige handelingen met [dochter] verricht onder de douche en op zijn slaapkamer. [dochter] was toen vier jaar. Enige tijd voor het leren kennen van medeverdachte in september 2004 zou het misbruik zijn gestopt.
De rechtbank merkt op dat verdachte sinds 18 januari 2024 in voorlopige hechtenis zit, dus ook op de dag van zijn deels bekennende verklaring van 14 februari 2024. Opvallend is dat verdachte de dag na voornoemd verhoor vanuit het huis van bewaring belt met medeverdachte en zegt dat hij de ‘WhatsApp’ heeft toegegeven voor haar, om haar een beetje buiten de dingen te houden. Die ‘WhatsApp’ kon hij toch niet onderuit en dat moest hij dus gewoon doen. Maar voor de rest gaan ze er gewoon voor dat het allemaal onzin en bullshit is. Als ze dat voor elkaar kunnen krijgen wordt het voor medeverdachte sowieso geseponeerd (Einddossier p. 1124). Een half uur later belt verdachte nog een keer met medeverdachte en zegt hij dat het belangrijkste voor hem is dat zij niet naar binnen hoeft en dat ze de rest wel zien (Einddossier p. 1125).
De ‘WhatsApp’ betreft een WhatsApp-gesprek tussen [dochter] en verdachte van 16 augustus 2021 waarvan verdachte al tijdens zijn verhoor van 16 januari 2024 een deel is getoond. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van dat verhoor blijkt dat toen niet het hele gesprek aan hem is getoond. In het voorgeleidingsproces-verbaal voor de rechter-commissaris is ook maar een deel van dit gesprek opgenomen (proces-verbaal bevindingen in deel 3 procesdossier voorgeleiding doorgenummerd p. 291 t/m 293). In het einddossier is wel het gehele WhatsApp-gesprek opgenomen (p. 846 t/m 867). Dat heeft verdachte volgens eigen zeggen pas in december 2024 kunnen bestuderen. In de tussentijd zijn [zoon] en [stiefzoon] op 23 oktober 2024 en [dochter] op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord. Bovendien is op de zitting van 20 december 2024 de definitieve tenlastelegging vastgesteld en uitgereikt aan zijn raadsman.
Vervolgens komt verdachte dan op 27 januari 2025 met een aanvullende bekennende verklaring. Dan bekent hij ook dat met [dochter] na haar twaalfde, dertiende jaar meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Op zitting heeft hij daar nog vingeren van [dochter] aan toegevoegd. Hij heeft op 27 januari 2025 en op zitting ook bekend één keer met haar te hebben geneukt, maar toen was ze 16, 17 jaar. Betrokkenheid van medeverdachte daarbij blijft hij ontkennen, net als seksueel misbruik van [zoon] en [stiefzoon] .
Op zitting heeft de jongste rechter verdachte voorgehouden dat ze zijn op zitting uitgesproken walging van zichzelf moeilijk kan plaatsen bij een aan verdachte voorgehouden (afgeluisterd) gesprek van verdachte met medeverdachte tijdens haar bezoek aan verdachte op 8 februari 2024 in het huis van bewaring (Einddossier p. 1153). Daarin zegt verdachte onder andere dat medeverdachte zich niet druk moet maken over de zaak. Hij gaat met zijn advocaat gewoon proberen alles te tackelen zodat er gewoon weinig overblijft. Even later zegt hij dat (zijn kinderen) geen van alle welkom zijn maar dat hij wel de schijn moet ophouden dat dat wel zo is. Dat hij boos is maar wil vergeven. Die indruk wil hij wekken omdat dat beter is tegenover *onverstaanbaar*. Verdachte antwoordt op zitting dan spontaan: “Die opname is van 8 februari 2024 en toen had ik het idee dat we er misschien wel onderuit konden komen.” Geconfronteerd met het gebruik van het woordje ‘we’ heeft hij geprobeerd ‘we’ af te doen als een verspreking. De rechtbank houdt verdachte echter aan zijn verklaring die aansluit bij de aangehaalde passages uit de gesprekken tussen verdachte en medeverdachte. Daaruit concludeert de rechtbank dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de bespreking van de afzonderlijke ten laste gelegde feiten.
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen [dochter] , [zoon] en [stiefzoon]In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur dat een aangeefster of aangever in een zedenzaak in één verklaring het hele verhaal vertelt. Daarbij is het ook belangrijk dat een aangeefster of aangever wordt gezegd dat die ook moet verklaren over onderdelen van het verhaal waarvoor diegene zich schaamt of zich afvraagt wat anderen wel niet van die aangeefster of aangever zelf zullen denken. Zeker in een zaak als deze waar uiteindelijk meerdere aangiftes zijn gedaan en de aangevers elkaar kennen, speelt bij een (grotendeels) ontkennende verdachte altijd de vraag in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is of kan zijn geweest. De kans daarop neemt alleen maar toe als een aangeefster of aangever meerdere keren wordt gehoord met ook nog eens de nodige tijd tussen de verhoren. Dan neemt ook de kans toe dat in de verklaringen een ontwikkeling is te zien waarbij gaandeweg over meer feiten wordt verklaard, waardoor de vraag rijst waarom daar niet eerder over verklaard is en of dat wel betrouwbaar is. Zeker als er eerder expliciet anders is verklaard. Om de betrouwbaarheid van belastende verklaringen te beoordelen is consistentie namelijk een belangrijke factor. Consistentie in de verklaringen van een aangeefster of aangever zelf, maar ook tussen verklaringen van meerdere aangevers en/of getuigen onderling.
[dochter] heeft op 1 augustus 2023 aangifte gedaan na een kort informatief gesprek zeden op 24 juli 2023. Vervolgens is zij na de aanhoudingen van verdachte en medeverdachte op 16 januari 2024 (telefonisch) kort aanvullend gehoord. Op 25 maart 2024 is zij vervolgens een aantal uur aanvullend gehoord, waarbij ze begint met te zeggen dat ze in de aangifte voorzichtig is geweest om [stiefzoon] en [zoon] te benoemen. Vervolgens verklaart zij meer gezien te hebben van seksueel misbruik van [zoon] dan benoemd in haar aangifte. Over [stiefzoon] heeft zij in haar aangifte expliciet verklaard dat ze weet dat er dingen gebeurd zijn met hem, maar niet waar ze bij was. Hij heeft dat wel aan haar verteld. Dat was vooral met medeverdachte volgens haar. Op 25 maart 2024 verklaart ze dan dat [stiefzoon] ook iets bij verdachte of medeverdachte moest doen of (zelfs) bij haar toen hij 14 of 15 jaar oud was (en zij dus 15 of 16). Uiteindelijk wordt zij nog op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord en komen er nog andere aspecten naar boven. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[zoon] is op 1 november 2023 als getuige gehoord, waarbij hij meteen verklaart dat het voor hem lastig is om erover te praten. Er zijn heel veel dingen gebeurd vroeger waar hij zelf ook bij betrokken is. Dat is gewoon lastig. Op 9 januari 2024 wordt [zoon] dan weer gehoord. Zijn eerste verhoor was de eerste keer dat hij erover praatte en hij merkt dat hij er last van heeft in de omgang met zijn zoontje. Daarom wil hij nog een gesprek met de politie om alles eruit te gooien. Het is eigenlijk om het gesprek van de vorige keer af te maken. Hij verklaart dan inderdaad over meer vormen van seksueel misbruik dan in zijn eerste verklaring, waaronder seksueel misbruik waarbij medeverdachte is betrokken. Op 27 maart 2024 om 14:00 uur doet [zoon] aangifte van seksueel misbruik door verdachte en medeverdachte, waarin hij voor de inhoudelijke details verwijst naar zijn eerdere verklaringen. Om 14:20 uur wordt dan een verklaring als aangever opgenomen omdat de politie onder andere duidelijk wil krijgen op welke momenten [zoon] bij verdachte en medeverdachte in de woning was. Dan verklaart hij weer over nieuwe gebeurtenissen, zoals over seksueel misbruik van [stiefzoon] . Hij was daar zelf niet bij, maar heeft dat van [stiefzoon] gehoord toen die bij de politie is geweest. Nieuw is dan ook dat hij verklaart bij seksueel misbruik van [dochter] te zijn geweest. Hij heeft zelf niet iets bij zijn zus gedaan. Ook [zoon] is bij de rechter-commissaris gehoord. Op 23 oktober 2024 heeft hij daarbij ook weer nieuwe aspecten toegevoegd, zoals seks met zijn vijven, dus inclusief [stiefzoon] . Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[stiefzoon] tot slot is op 16 januari 2024 als getuige gehoord en heeft die dag aangifte gedaan met verwijzing naar zijn verklaring als getuige. Hij is nog een keer gehoord als aangever op 23 maart 2024 en bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024. Op één kleine ontwikkeling na heeft hij consequent verklaard over zijn aangegeven seksueel misbruik door verdachte en door medeverdachte. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
Bewijsoverwegingen per feit
De rechtbank merkt vooraf op dat zij ervan uitgaat dat [dochter] en [zoon] geen onbegeleid contact hebben gehad met verdachte en medeverdachte van eind 2006 tot 1 mei 2012. Dat is met name gebaseerd op de inhoud van het Plan van aanpak Ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg van 13 februari 2012 (Einddossier p. 325 e.v) en de eerste verklaring van [zoon] (Einddossier p. 410). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in die periode sowieso geen seksueel misbruik van [dochter] en [zoon] kan hebben plaatsgevonden door verdachte en/of medeverdachte.
Ontucht met [dochter]
Feit 1 primair
De onder feit 1 ten laste gelegde ontucht met zijn [dochter] in de periode van [datum 1] 2003 tot en met [datum 1] 2011 die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt en mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam kan wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Allereerst brengt het door verdachte bekende likken van de klit mee dat verdachte met zijn tong tussen haar schaamlipjes is geweest, wat volgens vaste rechtspraak seksueel binnendringen oplevert. De rechtbank heeft verder geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [dochter] dat verdachte indertijd ook met zijn pink in haar vagina is gegaan en daar op en neer bewoog. Die verklaring komt authentiek over nu zij ook verklaart dat het proberen met dikkere vingers niet lukte. Dat zij het seksueel misbruik van toen niet groter heeft gemaakt dan het was, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit haar verklaring bij de rechter-commissaris dat zij verdachte indertijd niet hoefde te pijpen. De overige onder 4.4 weergegeven handelingen heeft verdachte bekend.
Feit 2
De onder feit 2 ten laste gelegde ontucht met zijn [dochter] in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015, die (mede) bestond uit seksueel binnendringen, kan ook wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft op zitting zijn verklaring van 27 januari 2025 bevestigd dat na haar twaalfde meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Op zitting heeft hij daar aan toegevoegd dat hij [dochter] toen ook gevingerd heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in die periode meermalen met zijn penis in de vagina van [dochter] is geweest. Volgens verdachte heeft hij één keer met haar geneukt, maar toen was ze 16 of 17 jaar. Dat valt buiten de ten laste gelegde periode. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde voor zover het gaat om de één keer en de leeftijd van [dochter] .
Allereerst herhaalt de rechtbank de eerdere conclusie dat verdachte alleen heeft bekend waar hij door het WhatsApp-gesprek met [dochter] van 16 augustus 2021 niet onderuit kon komen en voor het overige heeft geprobeerd de gevolgen voor hem en medeverdachte zo beperkt mogelijk te houden.
In haar aangifte noemt [dochter] de eerste keer neuken met verdachte de heftigste gebeurtenis. Ze denkt dat ze toen veertien jaar was en koppelt het aan een vraag van verdachte of ze ontmaagd was door haar vriendje. Ze had in die tijd een vriendje genaamd [naam 1] en zei toen ja. Verdachte is in zijn verhoor van 17 januari 2024 hiermee geconfronteerd (Einddossier p. 114). In zijn poging het neuken naar haar zestiende/zeventiende jaar te verplaatsen, heeft verdachte bij de politie verklaard dat [naam 1] haar laatste vriendje was en dat [dochter] toen 16 of 17 was. Volgens verdachte zelf is [dochter] overigens ontmaagd toen ze veertien was en hij ondersteunt dus dat deel van haar verklaring. Maar volgens verdachte ging het toen om een Turkse jongen. Dat laatste naar het oordeel van de rechtbank in een poging de ontmaagding niet aan [naam 1] te koppelen, maar het neuken van hem met [dochter] wel (en dus ook aan haar leeftijd van zestien of zeventien jaar die buiten de tenlastegelegde periode valt). Het is echter medeverdachte die juist bevestigt dat [dochter] veertien jaar was toen ze al met [naam 1] ging (Einddossier p. 207).
Deels in vereniging
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat de ontuchtige handelingen, inclusief seksueel binnendringen, deels hebben plaatsgevonden in vereniging met medeverdachte. In haar aangifte beschrijft [dochter] de eerder genoemde heftigste gebeurtenis gedetailleerd inclusief de aanwezigheid van medeverdachte die naakt was en de ontuchtige handelingen die medeverdachte heeft gepleegd en [dochter] bij haar moest plegen. In haar aanvullend verhoor van 1 augustus 2023 verklaart ze dat dit de eerste keer is dat sprake was van misbruik door medeverdachte bij haar. Daarvoor was ze er wel bij maar toen deed medeverdachte niets. Dat medeverdachte toen niets deed, is geen reden om haar niet als medepleger van het misbruik door verdachte te kunnen aanmerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de volwassen vriendin van een vader die enkel aanwezig is bij het seksueel misbruik door die vader van een van zijn kinderen als medepleger worden aangemerkt. Medeverdachte heeft dat seksueel misbruik namelijk mogelijk gemaakt door op geen enkele wijze in te grijpen en niet alles te doen wat mogelijk is om dat misbruik te voorkomen of te stoppen. Dat eerder niet ingrijpen en tijdens het ‘heftigste incident’ meedoen, verbaast de rechtbank overigens niet. De verklaring van [dochter] wordt op dit onderdeel naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de eigen verklaring van medeverdachte biseksueel te zijn in combinatie met een WhatsApp-gesprek met verdachte van 17 juni 2015. De rechtbank kan uit dat gesprek geen andere conclusie trekken dan dat medeverdachte seksueel opgewonden raakt van [dochter] . Dat dit gesprek buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden doet aan die conclusie niet af. Tot slot neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Ontucht met [zoon]
Feit 3Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met zijn [zoon] heeft gepleegd in de periode van 1 januari 2003 tot [datum 1] 2011, toen [zoon] nog geen twaalf jaar oud was. Anders dan voor de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht is voor de rechtbank duidelijk dat de eerste periode van seksuele handelingen door verdachte waarover [zoon] verklaart, ziet op de eerste periode nadat [zoon] volgens eigen zeggen op twaalfjarige leeftijd weer met [dochter] bij zijn vader woonde. Alleen al om die reden kan feit 3 niet bewezen worden en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken. Het is de periode vóórdat [zoon] op veertienjarige leeftijd vast heeft gezeten. Daarna is het volgens zijn verklaring van 9 januari 2024 echt begonnen, waarover hierna bij feit 4 meer.
Feit 4Onder feit 4 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met zijn [zoon] heeft gepleegd die (mede) bestonden uit seksueel binnendringen in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 oftewel van zijn twaalfde tot zijn zestiende jaar. In zijn eerste verklaring (als getuige) van 1 november 2023 verklaart [zoon] dat verdachte ’s nachts het geslachtsdeel van [zoon] aanraakte nadat hij op twaalfjarige leeftijd weer met [dochter] bij verdachte woonde. Verdachte deed dat met zijn mond en handen. De rechtbank stelt vast dat dat geen ontuchtige handelingen zijn die (mede) bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam van [zoon] .
Zoals eerder weergegeven heeft [zoon] in zijn verhoor van 9 januari 2024 verklaard het gesprek van de vorige keer af te willen maken. Daar meteen achteraan verklaart hij dat het met hem begon toen hij zijn stiefbroertje naar school bracht met verdachte, die er op de terugweg over begon om samen (seksuele) dingen te doen. Eerst was het om samen iets te kijken of samen met de hand handelingen te doen. Op een gegeven moment lagen ze in bed en is dat doorgegaan tot en met de mond. Dat werd steeds meer totdat medeverdachte en verdachte hem een keer vroegen of hij naar boven kwam en ze bezig waren. Zo steeds meer en op raardere plekken. Buiten bij het zwembad zat medeverdachte aan hem en uiteindelijk werd het zo dat [zoon] alleen gevraagd werd door medeverdachte om naar boven te komen en dat ze dingen gingen doen. Als kort daarna de vraag wordt gesteld hoe oud [zoon] was toen het begon, zegt hij dat hij vijftien, zestien was toen het echt begon. Daarvoor was het met [dochter] en alles, het zien. Hij is op zijn twaalfde bij zijn vader gaan wonen. Hij heeft op zijn veertiende vastgezeten en daarna toen hij terugkwam begon het. Hij was toen veertien, vijftien jaar oud en het is doorgegaan tot zijn achttiende. Toen is hij uit huis gegaan. Desgevraagd verklaart hij in dit verhoor expliciet dat hij het orale alleen bij zijn stiefmoeder (medeverdachte) heeft moeten doen en dat verdachte en medeverdachte het orale bij hem hebben gedaan. Ook in deze verklaring is dus geen sprake van (mede) seksueel binnendringen van het lichaam van [zoon] .
In zijn verhoor als aangever van 27 maart 2024 antwoordt [zoon] vervolgens echter twee keer met ja op respectievelijk de vraag of het ook is gebeurd dat [zoon] de penis van verdachte in zijn mond kreeg en of dat ook in de eerste periode was. Op 23 oktober 2024 verklaart [zoon] dan bij de rechter-commissaris dat ongeveer vijf jaar seksuele handelingen met verdachte hebben plaatsgevonden. Het orale was het ergste. Dit was over en weer, verdachte heeft het ook bij hem gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze laatste twee verklaringen over het pijpen door [zoon] van verdachte bruikbaar zijn voor het bewijs, ondanks dat [zoon] eerder expliciet anders heeft verklaard. Uit de weergave van de verhoren - ook bij de rechter-commissaris - blijkt namelijk duidelijk dat [zoon] zich heel erg schaamt voor wat er allemaal aan seksuele handelingen binnen ‘het gezin’ hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan zich daarom goed voorstellen dat verklaren over het door je vader gepijpt worden veel minder ingrijpend is dan verklaren over het zelf pijpen van je vader en dat dat laatste iets is wat je in elk geval niet wilt delen met de buitenwereld. Want dat gebeurt natuurlijk als je er over verklaart in een strafzaak tegen je vader die (zeer waarschijnlijk) vervolgd gaat worden met een openbare terechtzitting met (zeer waarschijnlijk) pers die daarbij aanwezig is.
Steunbewijs ziet de rechtbank allereerst in de aangifte van [dochter] . Dat die niet specifiek ziet op het seksueel binnendringen door verdachte van [zoon] doet daar niet aan af. Ze bevestigt dat er seksuele handelingen tussen verdachte en [zoon] plaatsvinden, wat verdachte integraal ontkent. In haar aangifte verklaart ze gedetailleerd over de laatste keer dat verdachte haar seksueel misbruikte toen ze vijftien, zestien of zeventien jaar was. Dat was tijdens een jaarwisseling toen ze met zijn vijven op de bank zaten. Medeverdachte en [stiefzoon] gingen naar boven en [dochter] , verdachte en [zoon] bleven achter. Verdachte is toen met zijn penis in haar vagina gegaan en [zoon] ook. Ze denkt dat dat de eerste keer is dat iets seksueels is gebeurd tussen [zoon] en haar. Dat denkt ze omdat ze er wel vaak bij was als er dingen gebeurden tussen [zoon] en verdachte. Dat vaak moet dan gebeurd zijn voor die laatste keer en naar het oordeel van de rechtbank dus ook in de relevante pleegperiode. Verder heeft [dochter] op 25 maart 2024 verklaard dat ze een keer de badkamer is ingelopen, terwijl verdachte [zoon] aan het pijpen was. Dat lijkt in strijd met haar aangifte, waarin ze verklaart dat ze niet weet wat er tussen verdachte en [zoon] gebeurde als ze er niet bij was, maar bij het badkamerincident was zij wel aanwezig, alleen niet actief betrokken.
Daarnaast gebruikt de rechtbank als steunbewijs de verklaring van verdachte van 27 januari 2025 voor zover die inhoudt dat hij meermalen naakt in bed heeft gelegen met onder andere een naakte [zoon] . Omdat hij seksueel opgewonden was, zoals hij op zitting heeft verklaard. Bovendien is er tot slot al een WhatsApp-gesprek van 16 juli 2009 waarin verdachte aan ene “ [naam 2] ” - kort samengevat - schrijft dat hij met medeverdachte in Oostenrijk was met een stelletje en dat hij naderhand tegen medeverdachte heeft gezegd dat hij zin had om de man daarvan te pijpen. Maar omdat hij niet wist of die dat wel wilde is het toen niet gebeurd. Zijn verklaring op zitting dat hij niet van jongens of mannen houdt, schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Eerder in hetzelfde gesprek schrijft verdachte dat medeverdachte tegen hem zegt dat het onderhand tijd wordt dat ze twee mannen kan bezig zien. Daaruit concludeert de rechtbank dat medeverdachte er ook geen problemen mee heeft als verdachte samen met een andere man seksuele handelingen verricht, zodat dat ook geen belemmering voor verdachte vormde. Integendeel, medeverdachte is biseksueel en heeft er blijkens de bewezenverklaring van feit 2 ook geen problemen mee als verdachte seksuele handelingen pleegt met een eigen kind jonger dan zestien jaar.
Op grond van wat tot nu toe is overwogen acht de rechtbank de ten laste gelegde ontucht (mede) bestaande uit seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewezen voor de ten laste gelegde periode vanaf 1 mei 2012. Daarbij gaat het dan alleen om de keren waarbij [zoon] (ook) de penis van verdachte in zijn mond heeft genomen. Hoe vaak dat is geweest, is niet precies vast te stellen, maar wel dat het meermalen is gebeurd. Alle andere door [zoon] beschreven door of met hem verrichte seksuele handelingen zijn namelijk geen seksueel binnendringen van [zoon] . Weliswaar was ontucht plegen met iemand ouder dan twaalf en jonger dan zestien zonder (mede) seksueel binnendringen in de hele ten laste gelegde periode (afzonderlijk) strafbaar gesteld, maar die betreffende bepaling is niet ten laste gelegd.
Niet (deels) in vereniging
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet bewezen worden dat medeverdachte op een of meer momenten medepleger is geweest van het (mede) seksueel binnendringen door verdachte oftewel het pijpen van verdachte door [zoon] . Zoals eerder bij feit 2 overwogen zou daarvoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn als bewezen zou kunnen worden dat medeverdachte er een of meer keren bij was als verdachte zich liet pijpen door [zoon] . [zoon] zelf verklaart daar bij de politie niet over en [dochter] en [stiefzoon] ook niet. Integendeel, [dochter] verklaart in haar aangifte over één keer met zijn vieren, waarbij zij medeverdachte vingerde en [zoon] verdachte aftrok. Pas bij de rechter-commissaris heeft [zoon] verklaard dat ze een paar keer met zijn vijven alle seksuele handelingen bij allemaal hebben gedaan. Dat komt bijvoorbeeld niet overeen met wat [stiefzoon] bij de rechter-commissaris verklaart over de ene keer dat het volgens hem met zijn vijven is gebeurd. Daarom roept de verklaring van [zoon] bij de rechter-commissaris op dat punt teveel twijfel op bij de rechtbank om als overtuigend bewijs gebruikt te kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het in vereniging plegen.
Ontucht met [stiefzoon]
Feit 5
Onder feit 5 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met [stiefzoon] heeft gepleegd in de periode van [datum 2] 2004 tot [datum 2] 2012, toen [stiefzoon] nog geen twaalf jaar oud was. [stiefzoon] is immers geboren op [datum 2] 2000. Volgens [stiefzoon] gebeurde dit vanaf ongeveer zijn vierde, vijfde jaar tot zijn achtste. Net als de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht moet de rechtbank constateren dat alleen verklaringen van [stiefzoon] zelf tegenover de stelselmatige ontkenning van verdachte staan. Steunbewijs ontbreekt, zodat dit feit niet wettig bewezen kan worden en de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
Feit 6Onder feit 6 is feitelijk ten laste gelegd dat verdachte zich, samen met medeverdachte en/of alleen, in de periode van [datum 2] 2012 tot en met 31 december 2015 heeft laten pijpen door [stiefzoon] en/of [stiefzoon] heeft gepijpt en afgetrokken, terwijl [stiefzoon] nog geen 16 jaar was. Het misdrijf van artikel 245 (oud) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is ten laste gelegd. Daarbij gaat het om ontuchtig handelen dat (mede) bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [stiefzoon] : in deze het zich laten pijpen door [stiefzoon] . Het pijpen van een ander door [stiefzoon] is geen seksueel binnendringen van het lichaam van [stiefzoon] .
Anders dan voor de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht is voor de rechtbank duidelijk dat [stiefzoon] in zijn verklaringen de aangegeven handelingen door verdachte beperkt tot de hiervoor bij feit 5 genoemde periode van zijn vierde, vijfde tot zijn achtste jaar. Daarna is er volgens hem nog één seksueel voorval geweest, waarbij zowel verdachte, medeverdachte, [dochter] , [zoon] als [stiefzoon] zelf betrokken zijn geweest. [stiefzoon] was toen dertien of veertien. Daarover heeft [stiefzoon] echter consequent verklaard dat het medeverdachte, zijn moeder, is geweest die toen seksuele handelingen bij hem heeft verricht en hij met haar. Van de ten laste gelegde seksuele handelingen met of door verdachte blijkt niet. De raadsman van verdachte heeft bij de rechter-commissaris zelfs expliciet gevraagd wat verdachte toen heeft gedaan en dat zijn volgens [stiefzoon] (alleen) handelingen bij medeverdachte en [dochter] . Ook van dit feit zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Partiële vrijspraak van misbruik maken van kwetsbare positie
De rechtbank zal verdachte bij de bewezen verklaarde feiten vrijspreken van het ten laste gelegde misbruik maken van de kwetsbare positie van [dochter] en [zoon] . Natuurlijk waren zij als minderjarige kinderen kwetsbaar, maar dat is niet onvoldoende voor de kwetsbaarheid die de wetgever heeft bedoeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van [datum 1] 2003 tot 31 december 2004 te [plaats] meermalen met zijn kind [dochter] (geboren op [datum 1] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [dochter] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger en tong in de vagina van die [dochter] gebracht en vervolgens heen en weer bewogen en
- de vagina van die [dochter] aangeraakt en/of betast en/of gelikt en
- die [dochter] zijn, verdachtes, penis in haar hand laten nemen en vervolgens haar hand over de penis heen en weer laten bewegen en zich door die [dochter] laten aftrekken en
- die [dochter] zijn, verdachtes, penis laten likken;
2
op meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2012 tot [datum 1] 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, met zijn kind [dochter] (geboren op [datum 1] 1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [dochter] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of mond van die [dochter] en
- het betasten en/of likken van/over de vagina en/of borsten en/of benen van die
[dochter] door verdachte en/of genoemde [medeverdachte] en
- het vingeren en/of likken van de vagina van genoemde [medeverdachte] door die [dochter] en
- het likken en/of betasten/aanraken van de vagina van die [dochter] door genoemde [medeverdachte] en
- het, tezamen met genoemde [medeverdachte] , in de hand houden van zijn, verdachtes, penis en het maken van aftrekkende bewegingen;
4
op meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2012 tot [datum 1] 2015 te [plaats] met zijn kind [zoon] (geboren op [datum 1] 1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [zoon] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [zoon] en zich vervolgens door die [zoon] laten pijpen en
- het pijpen en aftrekken van die [zoon] en
- het betasten/wrijven van de geslachtsdelen van die [zoon] door verdachte en
- het door die [zoon] in de hand laten houden van zijn, verdachtes, penis en het vervolgens zich te laten aftrekken door die [zoon] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Uitgaande van een bewezenverklaring van alle feiten vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr een contactverbod met [dochter] , [zoon] en [stiefzoon] voor een periode van vijf jaar op te leggen en te bepalen dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast. Hij vordert daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel. Tot slot wijst de officier van justitie met klem op de mogelijkheid ambtshalve een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten zich geruime tijd geleden hebben afgespeeld en dat de strafmaat op zedendelicten in die periode fundamenteel lager lag. Verdachte heeft een blanco strafblad en de laatste tien jaar hebben zich ook geen nieuwe strafbare feiten voorgedaan. De detentieomstandigheden worden door verdachte als bijzonder zwaar ervaren sinds hij als zedendelinquent is ontmaskerd. Tot slot verzoekt de verdediging een straf op te leggen die past bij de frequentie en duur van de bewezenverklaarde handelingen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn [dochter] en [zoon] . Bij [dochter] zijn de ontuchtige handelingen begonnen toen zij nog maar 4 jaar oud was. De moeder van [dochter] was in die tijd opgenomen en verdachte had naar eigen zeggen nog steeds de behoefte om zijn ‘kwakje’ kwijt te kunnen. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene, een man van 1.90 meter en 120 kilo, en als vader op [dochter] had en heeft zijn seksuele behoeftes boven de belangen van zijn dochter geplaatst. Dat verdachte op zitting heeft geprobeerd dit zo te draaien dat het initiatief vanuit [dochter] kwam, is voor de rechtbank niet te bevatten. Los van het feit dat het gaat om een kind van 4 jaar oud, miskent verdachte daarmee ook dat uit de stukken van Jeugdzorg blijkt dat [dochter] huilde en niet naar haar vader wilde. Het onderzoek door Jeugdzorg was notabene opgestart, omdat [dochter] had verteld dat papa haar tegen haar zin had aangeraakt. Verdachte had daar geen boodschap aan. Hij ontkende, weigerde mee te werken en gaf geen toestemming om het onderzoek voort te zetten.
Na een periode van geen contact, ondertoezichtstellingen en begeleide omgang, gingen [dochter] en [zoon] vanaf mei 2012 weer naar verdachte. Voor het bevredigen van zijn seksuele behoeften had verdachte toen klaarblijkelijk niet meer genoeg aan zijn nieuwe vriendin sinds september 2004: medeverdachte. Hij vergreep zich binnen zeer korte tijd opnieuw aan [dochter] . De ontuchtige handelingen gingen steeds verder en het gebeurde vaker. Toen verdachte erachter kwam dat de toen veertienjarige [dochter] was ontmaagd door haar vriendje heeft hij haar meegenomen naar de slaapkamer en heeft hij haar voor het eerst vaginaal gepenetreerd met zijn penis. Dat was nog niet alles, ook medeverdachte was daarbij aanwezig en keek toe. Vervolgens hebben er over en weer ook handelingen plaatsgevonden tussen [dochter] en medeverdachte. Verdachte had zelfs niet genoeg aan medeverdachte én [dochter] , want hij pleegde in dezelfde periode ook ontuchtige handelingen met zijn [zoon] . Het seksueel misbruik vond plaats in wisselende samenstellingen, met en zonder medeverdachte. Verdachte heeft hiermee op een afschuwelijke manier seksueel misbruik gemaakt van zijn bloedeigen kinderen, waarbij hij zijn kinderen ervan overtuigde dat dit normaal was.
Met dit seksueel misbruik heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [dochter] en [zoon] . Hij heeft telkens weer zijn eigen seksuele behoeftes belangrijker gevonden dan een normale en gezonde ontwikkeling van zijn kinderen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij dat deed als degene van wie [dochter] en [zoon] bij uitstek bescherming mochten verwachten, namelijk hun vader. Bovendien deed hij dat op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen, het ouderlijk huis.
Uit de op zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijken de forse gevolgen voor [dochter] en [zoon] . [dochter] voelde zich onveilig en vies en kan nog steeds niet beseffen dat haar eigen vader haar dit heeft kunnen aan doen. Zij herinnert zich haar jeugd als een periode van angst en veel verdriet. Ook benadrukt [dochter] dat een kind van vier jaar niet nieuwsgierig is, maar juist kwetsbaar en dat verdachte daarvan misbruik heeft gemaakt. Om het verdriet niet meer te hoeven voelen, wilde [dochter] niet meer leven en heeft zij zelfdodingspogingen ondernomen. Vanaf het moment dat [dochter] zelf een dochter kreeg en de liefde voor haar dochtertje voelde, kon zij niet meer met het geheim leven en wilde zij haar dochtertje beschermen. Na het volgen van therapie en het ondergaan van een opname heeft zij de kracht gevonden om over het misbruik te vertellen. [dochter] heeft nog steeds moeite om mensen te vertrouwen en ervaart nog altijd nachtmerries en herbelevingen. In de vordering tot schadevergoeding is toegelicht dat [dochter] door het misbruik PTSS heeft opgelopen, waarvoor zij intensieve behandelingen volgt.
Ook [zoon] kan nog steeds niet beseffen dat zijn eigen vader in staat was om dit te doen. Hij benadrukt dat het onmogelijk is om alles wat er is gebeurd uit zijn gedachten te krijgen. In de vordering tot schadevergoeding is toegelicht dat sprake is van PTSS, waarvoor behandeling is en zal worden gevolgd. Daarnaast heeft het misbruik geleid tot een depressie en suïcidaliteit bij [zoon] .
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft op zitting verklaard het walgelijk te vinden wat hij met [dochter] heeft gedaan. Naar eigen zeggen kwam hij al tot dat besef na de eerste periode toen ze pas vier jaar oud was. Dat begrijpt de rechtbank niet nu verdachte zich daarna weer opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zelfs verdergaande ontuchtige handelingen met zijn dochter én ontuchtige handelingen met zijn zoon. Gezien de bewezenverklaring kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte nog steeds niet de verantwoordelijkheid neemt die hij hoort te nemen. Feitelijk heeft hij op zitting [dochter] gedeeltelijk en [zoon] nog steeds geheel als leugenaar weggezet en hun daarmee niet de erkenning gegeven die zij verdienen. Daarnaast kan de rechtbank niet om de opvallende uitspraken heen die volgen uit de afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en medeverdachte: zijn vriendin. Daarin zegt verdachte onder andere: “De eerste mogelijkheid zijn we weg”, “Ik ga met mijn advocaat gewoon proberen alles te tackelen zodat er gewoon heel weinig van overblijft.”, “We moeten in ieder geval proberen zoveel mogelijk weg te poetsen.” en “Zijn geen van alle welkom (rechtbank: zijn kinderen) maar moet wel de schijn ophouden dat dat wel zo is.”. Op zitting heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij geen reden meer heeft om in Nederland te blijven. In plaats van openheid van zaken te geven en welgemeend spijt of berouw te tonen, heeft verdachte de enorme gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers niet erkend en hen in 2025 op zitting nog extra leed toegebracht.
De straf
Gelet op de aard, ernst, duur, frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van minder feiten, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf weegt de rechtbank de houding van verdachte zoals hiervoor beschreven in zijn nadeel mee. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
7 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van een maatregel?
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor de oplegging van een contactverbod op grond van artikel 38v Sr. Het misbruik heeft geruime tijd geleden plaatsgevonden, de slachtoffers hebben niet gevraagd om een contactverbod en er is op dit moment ook geen contact. Bovendien heeft verdachte zelf ook afstand genomen van de slachtoffers. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om ambtshalve een maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [dochter]
Feit 1 en 2
De benadeelde partij [dochter] vordert voor de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van € 38.075,76, bestaande uit € 3.075,76 aan materiële schade en
€ 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Hierbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02-293974-23 is veroordeeld voor (de tweede periode van) het misbruik van [dochter] . Daaruit volgt dat ook zij een aandeel heeft gehad in de schade die bij de benadeelde partij is ontstaan. De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen daarom differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . Nu de rechtbank van oordeel is dat het aandeel van verdachte daarin aanzienlijk groter is geweest, betekent dit dat de toe te wijzen bedragen in een verhouding van 70% voor verdachte tot 30% voor [medeverdachte] zullen worden verdeeld.
Materiële schade
De gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de hierboven beschreven verdeling zal de rechtbank in de zaak van verdachte een bedrag van € 2.153,03 toewijzen. Aan de post verlies aan inkomen vanaf juni 2024 is geen bedrag gekoppeld, omdat deze schade later wordt berekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan eventueel nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
[dochter] is op zeer jonge leeftijd blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte: haar eigen vader. Daarna is zij een periode van ongeveer zes jaar niet meer bij haar vader geweest vanwege een lopend onderzoek door Jeugdzorg naar aanleiding van uitlatingen van [dochter] over de door verdachte verrichte handelingen. Nadat het onderzoek door Jeugdzorg was afgesloten en zij weer bij haar vader kwam, is zij opnieuw blootgesteld aan de ontuchtige handelingen door verdachte. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [dochter] . Namens [dochter] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Bovendien is uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring gebleken dat [dochter] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik, de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar vader – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 17.500,00 door verdachte billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 19.653,03. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente over de immateriële schade worden toegewezen vanaf [datum 1] 2015: de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De wettelijke rente over de materiële schade wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 29 januari 2025.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering van [zoon]
Feit 4
De benadeelde partij [zoon] vordert voor de feiten 3 en 4 een schadevergoeding van € 35.090,94, bestaande uit € 90,94 aan materiële schade en
€ 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit ten laste gelegd onder feit 4 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Hierbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02-293974-23 is veroordeeld voor het misbruik van [zoon] . Daaruit volgt dat ook zij een aandeel heeft gehad in de schade die bij de benadeelde partij is ontstaan. De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen daarom differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] daarin een nagenoeg gelijk aandeel hebben gehad. Dit betekent dat de toe te wijzen bedragen in een verhouding van 50% voor verdachte tot 50% voor [medeverdachte] zullen worden verdeeld.
Materiële schade
De gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de hierboven beschreven verdeling zal de rechtbank in de zaak van verdachte een bedrag van € 45,47 toewijzen.
Immateriële schade
[zoon] is blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte: zijn eigen vader. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [zoon] . Namens [zoon] is gesteld dat hij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Bovendien is uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring gebleken dat [zoon] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik en het feit dat het misbruik werd gepleegd door zijn vader – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 7.500,00 door verdachte billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 7.545,47. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente over de immateriële schade worden toegewezen vanaf [datum 1] 2013: de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De wettelijke rente over de materiële schade wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 29 januari 2025.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De vordering van [stiefzoon]
De benadeelde partij [stiefzoon] vordert voor de feiten 5 en 6 een schadevergoeding van
€ 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 244, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3, 5 en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die
bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de
schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 2:met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd
door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn
kind, meermalen gepleegd;
feit 4:met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit
begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[dochter]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [dochter]
van € 19.653,03, waarvan € 2.153,03 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der voldoening en € 17.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum 1] 2015 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [dochter] (feit 1 en 2), € 19.653,03 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 133 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[zoon]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon]
van € 7.545,47, waarvan € 45,47 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der voldoening en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum 1] 2013 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon] (feit 4), € 7.545,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 72 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[stiefzoon]
- verklaart de benadeelde partij [stiefzoon] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [stiefzoon] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2003 tot [datum 1] 2011, te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) met zijn kind [dochter] (geboren op [datum 1] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [dochter] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger en/of tong in de vagina van die [dochter] gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of
- de vagina en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die [dochter] aangeraakt en/of betast en/of gelikt en/of
- die [dochter] zijn, verdachtes, penis in haar hand laten nemen en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen en weer laten
bewegen en/of zich door die [dochter] laten aftrekken en/of
- die [dochter] zijn, verdachtes, penis laten likken,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [dochter] werd gemaakt;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2003 tot [datum 1] 2011, te [plaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) met
zijn kind [dochter] (geboren op [datum 1] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten/aanraken/likken van de vagina en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die [dochter] en/of
- het door die [dochter] in haar hand laten nemen van zijn, verdachtes, penis en/of (vervolgens) haar hand over de penis heen
en weer laten bewegen en/of zich door die [dochter] laten aftrekken en/of
- het door die [dochter] laten likken van zijn, verdachtes, penis,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [dochter] werd gemaakt;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met zijn kind [dochter] (geboren op [datum 1]
1999), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [dochter] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of mond van die [dochter] en/of
- het betasten en/of likken van/over de vagina en/of borsten en/of benen en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die
[dochter] door verdachte en/of genoemde [medeverdachte] en/of
- het zoenen van die [dochter] en/of
- het vingeren en/of likken van de vagina van genoemde [medeverdachte] door die [dochter] en/of
- het likken en/of betasten/aanraken van de vagina van die [dochter] door genoemde [medeverdachte] en/of
- het, tezamen met genoemde [medeverdachte] , in de hand houden van zijn, verdachtes, penis en/of het maken van aftrekkende bewegingen,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [dochter] werd gemaakt;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot [datum 1] 2011, te [plaats] , in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) met zijn kind [zoon] (geboren op [datum 1] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [zoon] , hebbende verdachte
- zijn penis in de mond van die [zoon] gebracht/geduwd en/of zich vervolgens door die [zoon] laten pijpen en/of
- die [zoon] gepijpt en/of
- de geslachtsdelen van die [zoon] betast/aangeraakt,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [zoon] werd gemaakt;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met zijn kind [zoon] (geboren op [datum 1] 1999),
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [zoon] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [zoon] en/of zich vervolgens door die [zoon]
[zoon] laten pijpen en/of
- het pijpen en/of aftrekken van die [zoon] en/of
- het betasten/wrijven van de geslachtsdelen en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die [zoon]
door verdachte en/of genoemde [medeverdachte] en/of
- het door die [zoon] in de hand laten houden van zijn, verdachtes, penis en/of het vervolgens zich te laten aftrekken door die
[zoon] ,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [zoon] werd gemaakt;
( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van [datum 2] 2004 tot [datum 2] 2012, te [plaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) met de aan
zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [stiefzoon] (geboren op [datum 2] 2000), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog
niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [stiefzoon] , hebbende verdachte
- zijn, penis in de mond van die [stiefzoon] geduwd/gebracht/gehouden en/of
- zijn penis tegen de anus van die [stiefzoon] heeft geduwd/gebracht,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [stiefzoon] werd gemaakt;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
6
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 2] 2012 tot en met 31 december 2015, te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met zijn stiefkind [stiefzoon] (geboren op [datum 2] 2000), die
de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [stiefzoon] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [stiefzoon] en/of zich vervolgens door die [stiefzoon] laten pijpen en/of
- het pijpen en/of aftrekken van die [stiefzoon] ,
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [stiefzoon] werd gemaakt;
( art 245 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )