4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In deze zedenzaak gaat het - kort samengevat - om de verdenking dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) seksueel misbruik heeft gemaakt van zijn op [datum 1] 1999 geboren [dochter] en [zoon] en van de op [datum 2] 2000 geboren [stiefzoon] , de zoon van medeverdachte. Medeverdachte is sinds september 2004 de vriendin van verdachte en is in 2005 bij hem gaan wonen. Het seksueel misbruik zou steeds hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte in [plaats] .
De bewijsvraag binnen de grenzen van de tenlastelegging
Hoewel het in het onderzoek op zitting gaat om waarheidsvinding, is de uiteindelijke vraag die de rechtbank moet beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden wat aan verdachte door de officier van justitie is ten laste gelegd. Zoals op zitting uitgelegd, zijn dat twee verschillende dingen. Daarbij moet de rechtbank de bewijsvraag beantwoorden binnen de grenzen van de tenlastelegging. Dat betekent dat de rechtbank gebonden is aan de keuzes die de officier van justitie daarin heeft gemaakt. Het gaat in dit geval dan niet alleen om de specifieke zedenmisdrijven die ten laste zijn gelegd, maar ook om de daarin opgenomen pleegperiodes met de daaraan gekoppelde leeftijden van [dochter] , [zoon] en [stiefzoon] en/of de feitelijke omschrijvingen van de handelingen.
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlandse strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Nu gaat het in zedenzaken vaak om een of meer seksuele handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte dan ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien vertelt die laatste vaak pas enige tijd na de seksuele handelingen dat er iets strafbaars gebeurd is. Daardoor is dan bijvoorbeeld technisch bewijs, zoals sperma van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg. De verklaring van die getuige van de handelingen moet dan wel op bepaalde andere punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal.
Voordat de rechtbank de bewijsvraag bij de afzonderlijke ten laste gelegde feiten gaat beantwoorden, volgen nu eerst wat algemene (bewijs)overwegingen over de verklaringen en de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte en die van [dochter] , [zoon] en [stiefzoon] .
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen verdachte en medeverdachte
In deze zaak heeft verdachte ook op zitting bekend ontuchtige handelingen met zijn [dochter] te hebben gepleegd. Ontuchtige handelingen in aanwezigheid of samen met medeverdachte heeft hij echter tot en met de zitting steeds ontkend en dat geldt ook voor ontuchtige handelingen met zijn [zoon] en [stiefzoon] , de zoon van medeverdachte. Medeverdachte heeft bij de politie consistent iedere betrokkenheid bij enig seksueel misbruik ontkend.
De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent heeft verklaard. Hij heeft in zijn eerste drie politieverhoren op 15, 16 en 17 januari 2024, in zijn voorgeleidingsverhoor bij de rechter-commissaris op 18 januari 2024 en ook bij de raadkamer gevangenhouding op 31 januari 2024 alle beschuldigingen ontkend. Hij heeft bij de politie gezegd dat [dochter] is ingepalmd door zijn ex-schoonfamilie om aangifte te doen uit wraak. [dochter] zou zelfs een belastend deel van een WhatsApp-gesprek in elkaar hebben geflanst.
In zijn vijfde verhoor op 14 februari 2024 geeft verdachte dan echter toe dat hij twintig jaar geleden een fout heeft gemaakt. Hij heeft een paar keer ontuchtige handelingen met [dochter] verricht onder de douche en op zijn slaapkamer. [dochter] was toen vier jaar. Enige tijd voor het leren kennen van medeverdachte in september 2004 zou het misbruik zijn gestopt.
De rechtbank merkt op dat verdachte sinds 18 januari 2024 in voorlopige hechtenis zit, dus ook op de dag van zijn deels bekennende verklaring van 14 februari 2024. Opvallend is dat verdachte de dag na voornoemd verhoor vanuit het huis van bewaring belt met medeverdachte en zegt dat hij de ‘WhatsApp’ heeft toegegeven voor haar, om haar een beetje buiten de dingen te houden. Die ‘WhatsApp’ kon hij toch niet onderuit en dat moest hij dus gewoon doen. Maar voor de rest gaan ze er gewoon voor dat het allemaal onzin en bullshit is. Als ze dat voor elkaar kunnen krijgen wordt het voor medeverdachte sowieso geseponeerd (Einddossier p. 1124). Een half uur later belt verdachte nog een keer met medeverdachte en zegt hij dat het belangrijkste voor hem is dat zij niet naar binnen hoeft en dat ze de rest wel zien (Einddossier p. 1125).
De ‘WhatsApp’ betreft een WhatsApp-gesprek tussen [dochter] en verdachte van 16 augustus 2021 waarvan verdachte al tijdens zijn verhoor van 16 januari 2024 een deel is getoond. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van dat verhoor blijkt dat toen niet het hele gesprek aan hem is getoond. In het voorgeleidingsproces-verbaal voor de rechter-commissaris is ook maar een deel van dit gesprek opgenomen (proces-verbaal bevindingen in deel 3 procesdossier voorgeleiding doorgenummerd p. 291 t/m 293). In het einddossier is wel het gehele WhatsApp-gesprek opgenomen (p. 846 t/m 867). Dat heeft verdachte volgens eigen zeggen pas in december 2024 kunnen bestuderen. In de tussentijd zijn [zoon] en [stiefzoon] op 23 oktober 2024 en [dochter] op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord. Bovendien is op de zitting van 20 december 2024 de definitieve tenlastelegging vastgesteld en uitgereikt aan zijn raadsman.
Vervolgens komt verdachte dan op 27 januari 2025 met een aanvullende bekennende verklaring. Dan bekent hij ook dat met [dochter] na haar twaalfde, dertiende jaar meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Op zitting heeft hij daar nog vingeren van [dochter] aan toegevoegd. Hij heeft op 27 januari 2025 en op zitting ook bekend één keer met haar te hebben geneukt, maar toen was ze 16, 17 jaar. Betrokkenheid van medeverdachte daarbij blijft hij ontkennen, net als seksueel misbruik van [zoon] en [stiefzoon] .
Op zitting heeft de jongste rechter verdachte voorgehouden dat ze zijn op zitting uitgesproken walging van zichzelf moeilijk kan plaatsen bij een aan verdachte voorgehouden (afgeluisterd) gesprek van verdachte met medeverdachte tijdens haar bezoek aan verdachte op 8 februari 2024 in het huis van bewaring (Einddossier p. 1153). Daarin zegt verdachte onder andere dat medeverdachte zich niet druk moet maken over de zaak. Hij gaat met zijn advocaat gewoon proberen alles te tackelen zodat er gewoon weinig overblijft. Even later zegt hij dat (zijn kinderen) geen van alle welkom zijn maar dat hij wel de schijn moet ophouden dat dat wel zo is. Dat hij boos is maar wil vergeven. Die indruk wil hij wekken omdat dat beter is tegenover *onverstaanbaar*. Verdachte antwoordt op zitting dan spontaan: “Die opname is van 8 februari 2024 en toen had ik het idee dat we er misschien wel onderuit konden komen.” Geconfronteerd met het gebruik van het woordje ‘we’ heeft hij geprobeerd ‘we’ af te doen als een verspreking. De rechtbank houdt verdachte echter aan zijn verklaring die aansluit bij de aangehaalde passages uit de gesprekken tussen verdachte en medeverdachte. Daaruit concludeert de rechtbank dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de bespreking van de afzonderlijke ten laste gelegde feiten.
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen [dochter] , [zoon] en [stiefzoon]In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur dat een aangeefster of aangever in een zedenzaak in één verklaring het hele verhaal vertelt. Daarbij is het ook belangrijk dat een aangeefster of aangever wordt gezegd dat die ook moet verklaren over onderdelen van het verhaal waarvoor diegene zich schaamt of zich afvraagt wat anderen wel niet van die aangeefster of aangever zelf zullen denken. Zeker in een zaak als deze waar uiteindelijk meerdere aangiftes zijn gedaan en de aangevers elkaar kennen, speelt bij een (grotendeels) ontkennende verdachte altijd de vraag in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is of kan zijn geweest. De kans daarop neemt alleen maar toe als een aangeefster of aangever meerdere keren wordt gehoord met ook nog eens de nodige tijd tussen de verhoren. Dan neemt ook de kans toe dat in de verklaringen een ontwikkeling is te zien waarbij gaandeweg over meer feiten wordt verklaard, waardoor de vraag rijst waarom daar niet eerder over verklaard is en of dat wel betrouwbaar is. Zeker als er eerder expliciet anders is verklaard. Om de betrouwbaarheid van belastende verklaringen te beoordelen is consistentie namelijk een belangrijke factor. Consistentie in de verklaringen van een aangeefster of aangever zelf, maar ook tussen verklaringen van meerdere aangevers en/of getuigen onderling.
[dochter] heeft op 1 augustus 2023 aangifte gedaan na een kort informatief gesprek zeden op 24 juli 2023. Vervolgens is zij na de aanhoudingen van verdachte en medeverdachte op 16 januari 2024 (telefonisch) kort aanvullend gehoord. Op 25 maart 2024 is zij vervolgens een aantal uur aanvullend gehoord, waarbij ze begint met te zeggen dat ze in de aangifte voorzichtig is geweest om [stiefzoon] en [zoon] te benoemen. Vervolgens verklaart zij meer gezien te hebben van seksueel misbruik van [zoon] dan benoemd in haar aangifte. Over [stiefzoon] heeft zij in haar aangifte expliciet verklaard dat ze weet dat er dingen gebeurd zijn met hem, maar niet waar ze bij was. Hij heeft dat wel aan haar verteld. Dat was vooral met medeverdachte volgens haar. Op 25 maart 2024 verklaart ze dan dat [stiefzoon] ook iets bij verdachte of medeverdachte moest doen of (zelfs) bij haar toen hij 14 of 15 jaar oud was (en zij dus 15 of 16). Uiteindelijk wordt zij nog op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord en komen er nog andere aspecten naar boven. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[zoon] is op 1 november 2023 als getuige gehoord, waarbij hij meteen verklaart dat het voor hem lastig is om erover te praten. Er zijn heel veel dingen gebeurd vroeger waar hij zelf ook bij betrokken is. Dat is gewoon lastig. Op 9 januari 2024 wordt [zoon] dan weer gehoord. Zijn eerste verhoor was de eerste keer dat hij erover praatte en hij merkt dat hij er last van heeft in de omgang met zijn zoontje. Daarom wil hij nog een gesprek met de politie om alles eruit te gooien. Het is eigenlijk om het gesprek van de vorige keer af te maken. Hij verklaart dan inderdaad over meer vormen van seksueel misbruik dan in zijn eerste verklaring, waaronder seksueel misbruik waarbij medeverdachte is betrokken. Op 27 maart 2024 om 14:00 uur doet [zoon] aangifte van seksueel misbruik door verdachte en medeverdachte, waarin hij voor de inhoudelijke details verwijst naar zijn eerdere verklaringen. Om 14:20 uur wordt dan een verklaring als aangever opgenomen omdat de politie onder andere duidelijk wil krijgen op welke momenten [zoon] bij verdachte en medeverdachte in de woning was. Dan verklaart hij weer over nieuwe gebeurtenissen, zoals over seksueel misbruik van [stiefzoon] . Hij was daar zelf niet bij, maar heeft dat van [stiefzoon] gehoord toen die bij de politie is geweest. Nieuw is dan ook dat hij verklaart bij seksueel misbruik van [dochter] te zijn geweest. Hij heeft zelf niet iets bij zijn zus gedaan. Ook [zoon] is bij de rechter-commissaris gehoord. Op 23 oktober 2024 heeft hij daarbij ook weer nieuwe aspecten toegevoegd, zoals seks met zijn vijven, dus inclusief [stiefzoon] . Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[stiefzoon] tot slot is op 16 januari 2024 als getuige gehoord en heeft die dag aangifte gedaan met verwijzing naar zijn verklaring als getuige. Hij is nog een keer gehoord als aangever op 23 maart 2024 en bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024. Op één kleine ontwikkeling na heeft hij consequent verklaard over zijn aangegeven seksueel misbruik door verdachte en door medeverdachte. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
Bewijsoverwegingen per feit
De rechtbank merkt vooraf op dat zij ervan uitgaat dat [dochter] en [zoon] geen onbegeleid contact hebben gehad met verdachte en medeverdachte van eind 2006 tot 1 mei 2012. Dat is met name gebaseerd op de inhoud van het Plan van aanpak Ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg van 13 februari 2012 (Einddossier p. 325 e.v) en de eerste verklaring van [zoon] (Einddossier p. 410). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in die periode sowieso geen seksueel misbruik van [dochter] en [zoon] kan hebben plaatsgevonden door verdachte en/of medeverdachte.
Ontucht met [dochter]
Feit 1 primair
De onder feit 1 ten laste gelegde ontucht met zijn [dochter] in de periode van [datum 1] 2003 tot en met [datum 1] 2011 die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt en mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam kan wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. Allereerst brengt het door verdachte bekende likken van de klit mee dat verdachte met zijn tong tussen haar schaamlipjes is geweest, wat volgens vaste rechtspraak seksueel binnendringen oplevert. De rechtbank heeft verder geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [dochter] dat verdachte indertijd ook met zijn pink in haar vagina is gegaan en daar op en neer bewoog. Die verklaring komt authentiek over nu zij ook verklaart dat het proberen met dikkere vingers niet lukte. Dat zij het seksueel misbruik van toen niet groter heeft gemaakt dan het was, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit haar verklaring bij de rechter-commissaris dat zij verdachte indertijd niet hoefde te pijpen. De overige onder 4.4 weergegeven handelingen heeft verdachte bekend.
Feit 2
De onder feit 2 ten laste gelegde ontucht met zijn [dochter] in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015, die (mede) bestond uit seksueel binnendringen, kan ook wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft op zitting zijn verklaring van 27 januari 2025 bevestigd dat na haar twaalfde meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Op zitting heeft hij daar aan toegevoegd dat hij [dochter] toen ook gevingerd heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in die periode meermalen met zijn penis in de vagina van [dochter] is geweest. Volgens verdachte heeft hij één keer met haar geneukt, maar toen was ze 16 of 17 jaar. Dat valt buiten de ten laste gelegde periode. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde voor zover het gaat om de één keer en de leeftijd van [dochter] .
Allereerst herhaalt de rechtbank de eerdere conclusie dat verdachte alleen heeft bekend waar hij door het WhatsApp-gesprek met [dochter] van 16 augustus 2021 niet onderuit kon komen en voor het overige heeft geprobeerd de gevolgen voor hem en medeverdachte zo beperkt mogelijk te houden.
In haar aangifte noemt [dochter] de eerste keer neuken met verdachte de heftigste gebeurtenis. Ze denkt dat ze toen veertien jaar was en koppelt het aan een vraag van verdachte of ze ontmaagd was door haar vriendje. Ze had in die tijd een vriendje genaamd [naam 1] en zei toen ja. Verdachte is in zijn verhoor van 17 januari 2024 hiermee geconfronteerd (Einddossier p. 114). In zijn poging het neuken naar haar zestiende/zeventiende jaar te verplaatsen, heeft verdachte bij de politie verklaard dat [naam 1] haar laatste vriendje was en dat [dochter] toen 16 of 17 was. Volgens verdachte zelf is [dochter] overigens ontmaagd toen ze veertien was en hij ondersteunt dus dat deel van haar verklaring. Maar volgens verdachte ging het toen om een Turkse jongen. Dat laatste naar het oordeel van de rechtbank in een poging de ontmaagding niet aan [naam 1] te koppelen, maar het neuken van hem met [dochter] wel (en dus ook aan haar leeftijd van zestien of zeventien jaar die buiten de tenlastegelegde periode valt). Het is echter medeverdachte die juist bevestigt dat [dochter] veertien jaar was toen ze al met [naam 1] ging (Einddossier p. 207).
Deels in vereniging
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat de ontuchtige handelingen, inclusief seksueel binnendringen, deels hebben plaatsgevonden in vereniging met medeverdachte. In haar aangifte beschrijft [dochter] de eerder genoemde heftigste gebeurtenis gedetailleerd inclusief de aanwezigheid van medeverdachte die naakt was en de ontuchtige handelingen die medeverdachte heeft gepleegd en [dochter] bij haar moest plegen. In haar aanvullend verhoor van 1 augustus 2023 verklaart ze dat dit de eerste keer is dat sprake was van misbruik door medeverdachte bij haar. Daarvoor was ze er wel bij maar toen deed medeverdachte niets. Dat medeverdachte toen niets deed, is geen reden om haar niet als medepleger van het misbruik door verdachte te kunnen aanmerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de volwassen vriendin van een vader die enkel aanwezig is bij het seksueel misbruik door die vader van een van zijn kinderen als medepleger worden aangemerkt. Medeverdachte heeft dat seksueel misbruik namelijk mogelijk gemaakt door op geen enkele wijze in te grijpen en niet alles te doen wat mogelijk is om dat misbruik te voorkomen of te stoppen. Dat eerder niet ingrijpen en tijdens het ‘heftigste incident’ meedoen, verbaast de rechtbank overigens niet. De verklaring van [dochter] wordt op dit onderdeel naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de eigen verklaring van medeverdachte biseksueel te zijn in combinatie met een WhatsApp-gesprek met verdachte van 17 juni 2015. De rechtbank kan uit dat gesprek geen andere conclusie trekken dan dat medeverdachte seksueel opgewonden raakt van [dochter] . Dat dit gesprek buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden doet aan die conclusie niet af. Tot slot neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Ontucht met [zoon]
Feit 3Onder feit 3 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met zijn [zoon] heeft gepleegd in de periode van 1 januari 2003 tot [datum 1] 2011, toen [zoon] nog geen twaalf jaar oud was. Anders dan voor de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht is voor de rechtbank duidelijk dat de eerste periode van seksuele handelingen door verdachte waarover [zoon] verklaart, ziet op de eerste periode nadat [zoon] volgens eigen zeggen op twaalfjarige leeftijd weer met [dochter] bij zijn vader woonde. Alleen al om die reden kan feit 3 niet bewezen worden en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken. Het is de periode vóórdat [zoon] op veertienjarige leeftijd vast heeft gezeten. Daarna is het volgens zijn verklaring van 9 januari 2024 echt begonnen, waarover hierna bij feit 4 meer.
Feit 4Onder feit 4 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met zijn [zoon] heeft gepleegd die (mede) bestonden uit seksueel binnendringen in de periode van [datum 1] 2011 tot [datum 1] 2015 oftewel van zijn twaalfde tot zijn zestiende jaar. In zijn eerste verklaring (als getuige) van 1 november 2023 verklaart [zoon] dat verdachte ’s nachts het geslachtsdeel van [zoon] aanraakte nadat hij op twaalfjarige leeftijd weer met [dochter] bij verdachte woonde. Verdachte deed dat met zijn mond en handen. De rechtbank stelt vast dat dat geen ontuchtige handelingen zijn die (mede) bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam van [zoon] .
Zoals eerder weergegeven heeft [zoon] in zijn verhoor van 9 januari 2024 verklaard het gesprek van de vorige keer af te willen maken. Daar meteen achteraan verklaart hij dat het met hem begon toen hij zijn stiefbroertje naar school bracht met verdachte, die er op de terugweg over begon om samen (seksuele) dingen te doen. Eerst was het om samen iets te kijken of samen met de hand handelingen te doen. Op een gegeven moment lagen ze in bed en is dat doorgegaan tot en met de mond. Dat werd steeds meer totdat medeverdachte en verdachte hem een keer vroegen of hij naar boven kwam en ze bezig waren. Zo steeds meer en op raardere plekken. Buiten bij het zwembad zat medeverdachte aan hem en uiteindelijk werd het zo dat [zoon] alleen gevraagd werd door medeverdachte om naar boven te komen en dat ze dingen gingen doen. Als kort daarna de vraag wordt gesteld hoe oud [zoon] was toen het begon, zegt hij dat hij vijftien, zestien was toen het echt begon. Daarvoor was het met [dochter] en alles, het zien. Hij is op zijn twaalfde bij zijn vader gaan wonen. Hij heeft op zijn veertiende vastgezeten en daarna toen hij terugkwam begon het. Hij was toen veertien, vijftien jaar oud en het is doorgegaan tot zijn achttiende. Toen is hij uit huis gegaan. Desgevraagd verklaart hij in dit verhoor expliciet dat hij het orale alleen bij zijn stiefmoeder (medeverdachte) heeft moeten doen en dat verdachte en medeverdachte het orale bij hem hebben gedaan. Ook in deze verklaring is dus geen sprake van (mede) seksueel binnendringen van het lichaam van [zoon] .
In zijn verhoor als aangever van 27 maart 2024 antwoordt [zoon] vervolgens echter twee keer met ja op respectievelijk de vraag of het ook is gebeurd dat [zoon] de penis van verdachte in zijn mond kreeg en of dat ook in de eerste periode was. Op 23 oktober 2024 verklaart [zoon] dan bij de rechter-commissaris dat ongeveer vijf jaar seksuele handelingen met verdachte hebben plaatsgevonden. Het orale was het ergste. Dit was over en weer, verdachte heeft het ook bij hem gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze laatste twee verklaringen over het pijpen door [zoon] van verdachte bruikbaar zijn voor het bewijs, ondanks dat [zoon] eerder expliciet anders heeft verklaard. Uit de weergave van de verhoren - ook bij de rechter-commissaris - blijkt namelijk duidelijk dat [zoon] zich heel erg schaamt voor wat er allemaal aan seksuele handelingen binnen ‘het gezin’ hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan zich daarom goed voorstellen dat verklaren over het door je vader gepijpt worden veel minder ingrijpend is dan verklaren over het zelf pijpen van je vader en dat dat laatste iets is wat je in elk geval niet wilt delen met de buitenwereld. Want dat gebeurt natuurlijk als je er over verklaart in een strafzaak tegen je vader die (zeer waarschijnlijk) vervolgd gaat worden met een openbare terechtzitting met (zeer waarschijnlijk) pers die daarbij aanwezig is.
Steunbewijs ziet de rechtbank allereerst in de aangifte van [dochter] . Dat die niet specifiek ziet op het seksueel binnendringen door verdachte van [zoon] doet daar niet aan af. Ze bevestigt dat er seksuele handelingen tussen verdachte en [zoon] plaatsvinden, wat verdachte integraal ontkent. In haar aangifte verklaart ze gedetailleerd over de laatste keer dat verdachte haar seksueel misbruikte toen ze vijftien, zestien of zeventien jaar was. Dat was tijdens een jaarwisseling toen ze met zijn vijven op de bank zaten. Medeverdachte en [stiefzoon] gingen naar boven en [dochter] , verdachte en [zoon] bleven achter. Verdachte is toen met zijn penis in haar vagina gegaan en [zoon] ook. Ze denkt dat dat de eerste keer is dat iets seksueels is gebeurd tussen [zoon] en haar. Dat denkt ze omdat ze er wel vaak bij was als er dingen gebeurden tussen [zoon] en verdachte. Dat vaak moet dan gebeurd zijn voor die laatste keer en naar het oordeel van de rechtbank dus ook in de relevante pleegperiode. Verder heeft [dochter] op 25 maart 2024 verklaard dat ze een keer de badkamer is ingelopen, terwijl verdachte [zoon] aan het pijpen was. Dat lijkt in strijd met haar aangifte, waarin ze verklaart dat ze niet weet wat er tussen verdachte en [zoon] gebeurde als ze er niet bij was, maar bij het badkamerincident was zij wel aanwezig, alleen niet actief betrokken.
Daarnaast gebruikt de rechtbank als steunbewijs de verklaring van verdachte van 27 januari 2025 voor zover die inhoudt dat hij meermalen naakt in bed heeft gelegen met onder andere een naakte [zoon] . Omdat hij seksueel opgewonden was, zoals hij op zitting heeft verklaard. Bovendien is er tot slot al een WhatsApp-gesprek van 16 juli 2009 waarin verdachte aan ene “ [naam 2] ” - kort samengevat - schrijft dat hij met medeverdachte in Oostenrijk was met een stelletje en dat hij naderhand tegen medeverdachte heeft gezegd dat hij zin had om de man daarvan te pijpen. Maar omdat hij niet wist of die dat wel wilde is het toen niet gebeurd. Zijn verklaring op zitting dat hij niet van jongens of mannen houdt, schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Eerder in hetzelfde gesprek schrijft verdachte dat medeverdachte tegen hem zegt dat het onderhand tijd wordt dat ze twee mannen kan bezig zien. Daaruit concludeert de rechtbank dat medeverdachte er ook geen problemen mee heeft als verdachte samen met een andere man seksuele handelingen verricht, zodat dat ook geen belemmering voor verdachte vormde. Integendeel, medeverdachte is biseksueel en heeft er blijkens de bewezenverklaring van feit 2 ook geen problemen mee als verdachte seksuele handelingen pleegt met een eigen kind jonger dan zestien jaar.
Op grond van wat tot nu toe is overwogen acht de rechtbank de ten laste gelegde ontucht (mede) bestaande uit seksueel binnendringen wettig en overtuigend bewezen voor de ten laste gelegde periode vanaf 1 mei 2012. Daarbij gaat het dan alleen om de keren waarbij [zoon] (ook) de penis van verdachte in zijn mond heeft genomen. Hoe vaak dat is geweest, is niet precies vast te stellen, maar wel dat het meermalen is gebeurd. Alle andere door [zoon] beschreven door of met hem verrichte seksuele handelingen zijn namelijk geen seksueel binnendringen van [zoon] . Weliswaar was ontucht plegen met iemand ouder dan twaalf en jonger dan zestien zonder (mede) seksueel binnendringen in de hele ten laste gelegde periode (afzonderlijk) strafbaar gesteld, maar die betreffende bepaling is niet ten laste gelegd.
Niet (deels) in vereniging
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet bewezen worden dat medeverdachte op een of meer momenten medepleger is geweest van het (mede) seksueel binnendringen door verdachte oftewel het pijpen van verdachte door [zoon] . Zoals eerder bij feit 2 overwogen zou daarvoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn als bewezen zou kunnen worden dat medeverdachte er een of meer keren bij was als verdachte zich liet pijpen door [zoon] . [zoon] zelf verklaart daar bij de politie niet over en [dochter] en [stiefzoon] ook niet. Integendeel, [dochter] verklaart in haar aangifte over één keer met zijn vieren, waarbij zij medeverdachte vingerde en [zoon] verdachte aftrok. Pas bij de rechter-commissaris heeft [zoon] verklaard dat ze een paar keer met zijn vijven alle seksuele handelingen bij allemaal hebben gedaan. Dat komt bijvoorbeeld niet overeen met wat [stiefzoon] bij de rechter-commissaris verklaart over de ene keer dat het volgens hem met zijn vijven is gebeurd. Daarom roept de verklaring van [zoon] bij de rechter-commissaris op dat punt teveel twijfel op bij de rechtbank om als overtuigend bewijs gebruikt te kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het in vereniging plegen.
Ontucht met [stiefzoon]
Feit 5
Onder feit 5 is ten laste gelegd dat verdachte ontuchtige handelingen met [stiefzoon] heeft gepleegd in de periode van [datum 2] 2004 tot [datum 2] 2012, toen [stiefzoon] nog geen twaalf jaar oud was. [stiefzoon] is immers geboren op [datum 2] 2000. Volgens [stiefzoon] gebeurde dit vanaf ongeveer zijn vierde, vijfde jaar tot zijn achtste. Net als de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht moet de rechtbank constateren dat alleen verklaringen van [stiefzoon] zelf tegenover de stelselmatige ontkenning van verdachte staan. Steunbewijs ontbreekt, zodat dit feit niet wettig bewezen kan worden en de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
Feit 6Onder feit 6 is feitelijk ten laste gelegd dat verdachte zich, samen met medeverdachte en/of alleen, in de periode van [datum 2] 2012 tot en met 31 december 2015 heeft laten pijpen door [stiefzoon] en/of [stiefzoon] heeft gepijpt en afgetrokken, terwijl [stiefzoon] nog geen 16 jaar was. Het misdrijf van artikel 245 (oud) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is ten laste gelegd. Daarbij gaat het om ontuchtig handelen dat (mede) bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [stiefzoon] : in deze het zich laten pijpen door [stiefzoon] . Het pijpen van een ander door [stiefzoon] is geen seksueel binnendringen van het lichaam van [stiefzoon] .
Anders dan voor de officier van justitie in zijn bewijsmiddelenoverzicht is voor de rechtbank duidelijk dat [stiefzoon] in zijn verklaringen de aangegeven handelingen door verdachte beperkt tot de hiervoor bij feit 5 genoemde periode van zijn vierde, vijfde tot zijn achtste jaar. Daarna is er volgens hem nog één seksueel voorval geweest, waarbij zowel verdachte, medeverdachte, [dochter] , [zoon] als [stiefzoon] zelf betrokken zijn geweest. [stiefzoon] was toen dertien of veertien. Daarover heeft [stiefzoon] echter consequent verklaard dat het medeverdachte, zijn moeder, is geweest die toen seksuele handelingen bij hem heeft verricht en hij met haar. Van de ten laste gelegde seksuele handelingen met of door verdachte blijkt niet. De raadsman van verdachte heeft bij de rechter-commissaris zelfs expliciet gevraagd wat verdachte toen heeft gedaan en dat zijn volgens [stiefzoon] (alleen) handelingen bij medeverdachte en [dochter] . Ook van dit feit zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Partiële vrijspraak van misbruik maken van kwetsbare positie
De rechtbank zal verdachte bij de bewezen verklaarde feiten vrijspreken van het ten laste gelegde misbruik maken van de kwetsbare positie van [dochter] en [zoon] . Natuurlijk waren zij als minderjarige kinderen kwetsbaar, maar dat is niet onvoldoende voor de kwetsbaarheid die de wetgever heeft bedoeld.