ECLI:NL:RBZWB:2025:1307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
02-293974-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige kinderen door verdachte en medeverdachte

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met minderjarige kinderen. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met haar stiefkinderen, [stiefdochter] en [stiefzoon], en haar eigen zoon, [zoon]. De feiten vonden plaats in de periode van 2011 tot 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar medeverdachte, de vader van de stiefkinderen, deze handelingen heeft gepleegd. De zaak werd behandeld op de zitting van 21 februari 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [stiefdochter], [stiefzoon] en [zoon], die allen psychische schade hebben ondervonden door de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding werd verdeeld op basis van de ernst van de handelingen van de verdachte en de medeverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-293974-23
vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum 1] 1977 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partijen heeft mr. N.M.E. Verpaalen de vorderingen tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. in de periode van [datum 2] 2011 tot [datum 2] 2015 samen met [medeverdachte] met haar stiefkind [stiefdochter] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
2. in de periode van [datum 2] 2013 tot [datum 2] 2015 samen met [medeverdachte] met haar stiefkind [stiefzoon] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
3. in de periode van [datum 3] 2012 tot [datum 3] 2016 samen met [medeverdachte] met haar kind [zoon] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij acht de verklaringen van de aangevers betrouwbaar. Deze verklaringen ondersteunen elkaar en worden daarnaast onder andere ondersteund door de WhatsApp-berichten en afgeluisterde (telefoon)gesprekken. De officier van justitie acht alle ten laste gelegde handelingen wettig en overtuigend bewezen. De onderzoeksbevindingen die zien op een tijdstip buiten de ten laste gelegde periode bevestigen de sfeer die door aangevers wordt beschreven. De periode van feit 1 vangt aan begin 2012 toen er weer begeleide omgang was tussen [medeverdachte] en zijn kinderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat vrijspraak dient te volgen voor alle drie de feiten vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van aangevers zijn niet dan wel onvoldoende betrouwbaar, zodat deze verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Indien die verklaringen wel bruikbaar worden geacht, voert de verdediging aan dat er onvoldoende steunbewijs is. Tot slot missen de verklaringen ook de benodigde overtuigingskracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt in een bijlage II die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In deze zedenzaak gaat het - kort samengevat - om de verdenking dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) seksueel misbruik heeft gemaakt van de op [datum 2] 1999 geboren dochter [stiefdochter] en zoon [stiefzoon] van medeverdachte en van haar op [datum 3] 2000 geboren [zoon] . Verdachte is sinds september 2004 de vriendin van medeverdachte en is in 2005 bij hem gaan wonen. Het seksueel misbruik zou steeds hebben plaatsgevonden in de woning van medeverdachte in [plaats] .
De bewijsvraag binnen de grenzen van de tenlastelegging
Hoewel het in het onderzoek op zitting gaat om waarheidsvinding, is de uiteindelijke vraag die de rechtbank moet beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden wat aan verdachte door de officier van justitie is ten laste gelegd. Zoals op zitting uitgelegd, zijn dat twee verschillende dingen. Daarbij moet de rechtbank de bewijsvraag beantwoorden binnen de grenzen van de tenlastelegging. Dat betekent dat de rechtbank gebonden is aan de keuzes die de officier van justitie daarin heeft gemaakt. Het gaat in dit geval dan niet alleen om de specifieke zedenmisdrijven die ten laste zijn gelegd, maar ook om de daarin opgenomen pleegperiodes met de daaraan gekoppelde leeftijden van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] en/of de feitelijke omschrijvingen van de handelingen.
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlandse strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Nu gaat het in zedenzaken vaak om een of meer seksuele handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte dan ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien vertelt die laatste vaak pas enige tijd na de seksuele handelingen dat er iets strafbaars gebeurd is. Daardoor is dan bijvoorbeeld technisch bewijs, zoals sperma van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg. De verklaring van die getuige van de handelingen moet dan wel op bepaalde andere punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal.
Voordat de rechtbank de bewijsvraag bij de afzonderlijke ten laste gelegde feiten gaat beantwoorden, volgen nu eerst wat algemene (bewijs)overwegingen over de verklaringen en de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte en die van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] .
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft bij de politie en op zitting consistent iedere betrokkenheid bij enig seksueel misbruik ontkend. In deze zaak heeft medeverdachte bij de politie bekend ontuchtige handelingen met zijn dochter [stiefdochter] te hebben gepleegd. Ontuchtige handelingen in aanwezigheid of samen met verdachte heeft hij echter steeds ontkend en dat geldt ook voor ontuchtige handelingen met zijn zoon [stiefzoon] en [zoon] , de zoon van verdachte.
De rechtbank constateert echter dat medeverdachte niet consistent heeft verklaard. Hij heeft in zijn eerste drie politieverhoren op 15, 16 en 17 januari 2024, in zijn voorgeleidingsverhoor bij de rechter-commissaris op 18 januari 2024 en ook bij de raadkamer gevangenhouding op 31 januari 2024 alle beschuldigingen ontkend. Hij heeft bij de politie gezegd dat [stiefdochter] is ingepalmd door zijn ex-schoonfamilie om aangifte te doen uit wraak. [stiefdochter] zou zelfs een belastend deel van een WhatsApp-gesprek in elkaar hebben geflanst.
In zijn vijfde verhoor op 14 februari 2024 geeft medeverdachte dan echter toe dat hij twintig jaar geleden een fout heeft gemaakt. Hij heeft een paar keer ontuchtige handelingen met [stiefdochter] verricht onder de douche en op zijn slaapkamer. [stiefdochter] was toen vier jaar. Enige tijd voor het leren kennen van verdachte in september 2004 zou het misbruik zijn gestopt.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte sinds 18 januari 2024 in voorlopige hechtenis zit, dus ook op de dag van zijn deels bekennende verklaring van 14 februari 2024. Opvallend is dat medeverdachte de dag na voornoemd verhoor vanuit het huis van bewaring belt met verdachte en zegt dat hij de ‘WhatsApp’ heeft toegegeven voor haar, om haar een beetje buiten de dingen te houden. Die ‘WhatsApp’ kon hij toch niet onderuit en dat moest hij dus gewoon doen. Maar voor de rest gaan ze er gewoon voor dat het allemaal onzin en bullshit is. Als ze dat voor elkaar kunnen krijgen wordt het voor verdachte sowieso geseponeerd (Einddossier p. 1124). Een half uur later belt medeverdachte nog een keer met verdachte en zegt hij dat het belangrijkste voor hem is dat zij niet naar binnen hoeft en dat ze de rest wel zien (Einddossier p. 1125).
De ‘WhatsApp’ betreft een WhatsApp-gesprek tussen [stiefdochter] en medeverdachte van 16 augustus 2021 waarvan medeverdachte al tijdens zijn verhoor van 16 januari 2024 een deel is getoond. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van dat verhoor blijkt dat toen niet het hele gesprek aan hem is getoond. In het voorgeleidingsproces-verbaal voor de rechter-commissaris is ook maar een deel van dit gesprek opgenomen (proces-verbaal bevindingen in deel 3 procesdossier voorgeleiding doorgenummerd p. 291 t/m 293). In het einddossier is wel het gehele WhatsApp-gesprek opgenomen (p. 846 t/m 867). Dat heeft medeverdachte volgens eigen zeggen pas in december 2024 kunnen bestuderen. In de tussentijd zijn [stiefzoon] en [zoon] op 23 oktober 2024 en [stiefdochter] op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord. Bovendien is op de zitting van 20 december 2024 de definitieve tenlastelegging vastgesteld en uitgereikt aan zijn raadsman.
Vervolgens komt medeverdachte dan op 27 januari 2025 met een aanvullende bekennende verklaring bij de politie. Dan bekent hij ook dat met [stiefdochter] na haar twaalfde, dertiende jaar meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Hij heeft op 27 januari 2025 ook bekend één keer met haar te hebben geneukt, maar toen was ze 16, 17 jaar. Betrokkenheid van verdachte daarbij blijft hij ontkennen, net als seksueel misbruik van [stiefzoon] en [zoon] .
Op de zitting van de medeverdachte heeft de jongste rechter hem voorgehouden dat ze zijn op zitting uitgesproken walging van zichzelf moeilijk kan plaatsen bij een aan medeverdachte voorgehouden (afgeluisterd) gesprek van medeverdachte met verdachte tijdens haar bezoek aan medeverdachte op 8 februari 2024 in het huis van bewaring (Einddossier p. 1153). Daarin zegt medeverdachte onder andere dat verdachte zich niet druk moet maken over de zaak. Hij gaat met zijn advocaat gewoon proberen alles te tackelen zodat er gewoon weinig overblijft. Even later zegt hij dat (zijn kinderen) geen van alle welkom zijn maar dat hij wel de schijn moet ophouden dat dat wel zo is. Dat hij boos is maar wil vergeven. Die indruk wil hij wekken omdat dat beter is tegenover *onverstaanbaar*. Medeverdachte antwoord op zijn zitting dan spontaan: “Die opname is van 8 februari 2024 en toen had ik het idee dat we er misschien wel onderuit konden komen.” Geconfronteerd met het gebruik van het woordje ‘we’ heeft hij geprobeerd ‘we’ af te doen als een verspreking. De rechtbank houdt medeverdachte echter aan zijn verklaring die aansluit bij de aangehaalde passages uit de gesprekken tussen medeverdachte en verdachte. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de bespreking van de afzonderlijke ten laste gelegde feiten.
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon]In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur dat een aangeefster of aangever in een zedenzaak in één verklaring het hele verhaal vertelt. Daarbij is het ook belangrijk dat een aangeefster of aangever wordt gezegd dat die ook moet verklaren over onderdelen van het verhaal waarvoor diegene zich schaamt of zich afvraagt wat anderen wel niet van die aangeefster of aangever zelf zullen denken. Zeker in een zaak als deze waar uiteindelijk meerdere aangiftes zijn gedaan en de aangevers elkaar kennen, speelt bij een (grotendeels) ontkennende verdachte altijd de vraag in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is of kan zijn geweest. De kans daarop neemt alleen maar toe als een aangeefster of aangever meerdere keren wordt gehoord met ook nog eens de nodige tijd tussen de verhoren. Dan neemt ook de kans toe dat in de verklaringen een ontwikkeling is te zien waarbij gaandeweg over meer feiten wordt verklaard, waardoor de vraag rijst waarom daar niet eerder over verklaard is en of dat wel betrouwbaar is. Zeker als er eerder expliciet anders is verklaard. Om de betrouwbaarheid van belastende verklaringen te beoordelen is consistentie namelijk een belangrijke factor. Consistentie in de verklaringen van een aangeefster of aangever zelf, maar ook tussen verklaringen van meerdere aangevers en/of getuigen onderling.
[stiefdochter] heeft op 1 augustus 2023 aangifte gedaan na een kort informatief gesprek zeden op 24 juli 2023. Vervolgens is zij na de aanhoudingen van verdachte en medeverdachte op 16 januari 2024 (telefonisch) kort aanvullend gehoord. Op 25 maart 2024 is zij vervolgens een aantal uur aanvullend gehoord, waarbij ze begint met te zeggen dat ze in de aangifte voorzichtig is geweest om [zoon] en [stiefzoon] te benoemen. Vervolgens verklaart zij meer gezien te hebben van seksueel misbruik van [stiefzoon] dan benoemd in haar aangifte. Over [zoon] heeft zij in haar aangifte expliciet verklaard dat ze weet dat er dingen gebeurd zijn met hem, maar niet waar ze bij was. Hij heeft dat wel aan haar verteld. Dat was vooral met verdachte volgens haar. Op 25 maart 2024 verklaart ze dan dat [zoon] ook iets bij medeverdachte of verdachte moest doen of (zelfs) bij haar toen hij 14 of 15 jaar oud was (en zij dus 15 of 16). Uiteindelijk wordt zij nog op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord en komen er nog andere aspecten naar boven. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[stiefzoon] is op 1 november 2023 als getuige gehoord, waarbij hij meteen verklaart dat het voor hem lastig is om erover te praten. Er zijn heel veel dingen gebeurd vroeger waar hij zelf ook bij betrokken is. Dat is gewoon lastig. Op 9 januari 2024 wordt [stiefzoon] dan weer gehoord. Zijn eerste verhoor was de eerste keer dat hij erover praatte en hij merkt dat hij er last van heeft in de omgang met zijn zoontje. Daarom wil hij nog een gesprek met de politie om alles eruit te gooien. Het is eigenlijk om het gesprek van de vorige keer af te maken. Hij verklaart dan inderdaad over meer vormen van seksueel misbruik dan in zijn eerste verklaring, waaronder seksueel misbruik waarbij verdachte is betrokken. Op 27 maart 2024 om 14:00 uur doet [stiefzoon] aangifte van seksueel misbruik door medeverdachte en verdachte, waarin hij voor de inhoudelijke details verwijst naar zijn eerdere verklaringen. Om 14:20 uur wordt dan een verklaring als aangever opgenomen omdat de politie onder andere duidelijk wil krijgen op welke momenten [stiefzoon] bij medeverdachte en verdachte in de woning was. Dan verklaart hij weer over nieuwe gebeurtenissen, zoals over seksueel misbruik van [zoon] . Hij was daar zelf niet bij, maar heeft dat van [zoon] gehoord toen die bij de politie is geweest. Nieuw is dan ook dat hij verklaart bij seksueel misbruik van [stiefdochter] te zijn geweest. Hij heeft zelf niet iets bij zijn zus gedaan. Ook [stiefzoon] is bij de rechter-commissaris gehoord. Op 23 oktober 2024 heeft hij daarbij ook weer nieuwe aspecten toegevoegd, zoals seks met zijn vijven, dus inclusief [zoon] . Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[zoon] tot slot is op 16 januari 2024 als getuige gehoord en heeft die dag aangifte gedaan met verwijzing naar zijn verklaring als getuige. Hij is nog een keer gehoord als aangever op 23 maart 2024 en bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024. Op één kleine ontwikkeling na heeft hij consequent verklaard over zijn aangegeven seksueel misbruik door medeverdachte en verdachte. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
Bewijsoverwegingen per feit
De rechtbank merkt vooraf op dat de rechtbank ervan uit gaat dat [stiefdochter] en [stiefzoon] geen onbegeleid contact hebben gehad met verdachte en medeverdachte van eind 2006 tot 1 mei 2012. Dat is met name gebaseerd op de inhoud van het Plan van aanpak Ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg van 13 februari 2012 (Einddossier p. 325 e.v.) en de eerste verklaring van [stiefzoon] (Einddossier p. 410). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in die periode sowieso geen seksueel misbruik van [stiefdochter] en [stiefzoon] kan hebben plaatsgevonden door verdachte en/of medeverdachte.
Feit 1: ontucht met [stiefdochter]
De ten laste gelegde ontucht met [stiefdochter] in de periode van 1 mei 2012 tot [datum 2] 2015, tezamen en in vereniging met medeverdachte, kan wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 zal worden weergegeven. Het valt de rechtbank overigens op dat aan verdachte niet (primair) het (deels) medeplegen van seksueel binnendringen van [stiefdochter] (feitelijk door medeverdachte) is ten laste gelegd, terwijl dat bij medeverdachte die op dezelfde zitting terecht heeft gestaan het medeplegen daarvan door verdachte wel is ten laste gelegd. Dat kan namelijk ook wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal daarom hier eerst grotendeels de bewijsoverwegingen herhalen die ook in het vonnis van medeverdachte zijn te lezen. Tot slot zal de rechtbank uitleggen waarom daardoor ook de bij verdachte ten laste gelegde ontucht in vereniging zonder (mede) seksueel binnendringen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat na haar twaalfde tussen hem en [stiefdochter] meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat medeverdachte in die periode meermalen met zijn penis in de vagina van [stiefdochter] is geweest. Volgens medeverdachte zelf heeft hij maar één keer met haar geneukt, toen was ze 16 of 17 jaar. Dat valt buiten de ten laste gelegde periode. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde voor zover het gaat om de één keer en de leeftijd van [stiefdochter] .
Allereerst herhaalt de rechtbank de eerdere conclusie dat medeverdachte alleen heeft bekend waar hij door het WhatsApp-gesprek met [stiefdochter] van 16 augustus 2021 niet onderuit kon komen en voor het overige heeft geprobeerd de gevolgen voor hem en verdachte zo beperkt mogelijk te houden.
In haar aangifte noemt [stiefdochter] de eerste keer neuken met medeverdachte de heftigste gebeurtenis. Ze denkt dat ze toen veertien jaar was en koppelt het aan een vraag van medeverdachte of ze ontmaagd was door haar vriendje. Ze had in die tijd een vriendje genaamd [naam] en zei toen ja. Medeverdachte is in zijn verhoor van 17 januari 2024 hiermee geconfronteerd (Einddossier p. 114). In zijn poging het neuken naar haar zestiende/zeventiende jaar te verplaatsen, heeft medeverdachte bij de politie verklaard dat [naam] haar laatste vriendje was en dat [stiefdochter] toen 16 of 17 was. Volgens medeverdachte zelf is [stiefdochter] overigens ontmaagd toen ze veertien was en hij ondersteunt dus dat deel van haar verklaring. Maar volgens medeverdachte ging het om een Turkse jongen. Dat laatste naar het oordeel van de rechtbank in een poging de ontmaagding niet aan [naam] te koppelen, maar het neuken van medeverdachte met [stiefdochter] wel (en dus ook aan haar leeftijd van zestien of zeventien jaar die dan buiten de tenlastegelegde periode val). Het is echter verdachte die juist bevestigt dat [stiefdochter] veertien jaar was toen ze al met [naam] ging (Einddossier p. 207).
In vereniging en niet alleen
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in vereniging met medeverdachte. In haar aangifte beschrijft [stiefdochter] de eerder genoemde heftigste gebeurtenis gedetailleerd inclusief de aanwezigheid van verdachte die naakt was en de ontuchtige handelingen die verdachte heeft gepleegd en [stiefdochter] bij haar moest plegen. In haar aanvullend verhoor van 1 augustus 2023 verklaart ze dat dit de eerste keer is dat sprake was van misbruik door verdachte bij haar. Daarvoor was ze er wel bij maar toen deed verdachte niets. Dat verdachte toen niets deed, is geen reden om haar niet als medepleger van het misbruik door medeverdachte te kunnen aanmerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de volwassen vriendin van een vader die enkel aanwezig is bij het seksueel misbruik door die vader van een van zijn kinderen als medepleger worden aangemerkt. Verdachte heeft dat seksueel misbruik namelijk mogelijk gemaakt door op geen enkele wijze in te grijpen en niet alles te doen wat mogelijk is om dat misbruik te voorkomen of te stoppen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het grootste deel van de feitelijk omschreven handelingen ook volgens het bewijsmiddelenoverzicht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden tijdens en na het heftigste incident. Daarvoor was echter in ieder geval al sprake van het medeplegen van het beffen van [stiefdochter] door verdachte. In de tenlastelegging feitelijk omschreven als het betasten/likken van de vagina van [stiefdochter] .
Het eerder niet ingrijpen door verdachte en tijdens het ‘heftigste incident’ meedoen, verbaast de rechtbank overigens niet. De verklaring van [stiefdochter] wordt op dit onderdeel naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de eigen verklaring van verdachte biseksueel te zijn in combinatie met een WhatsApp-gesprek met medeverdachte van 17 juni 2015. De rechtbank kan uit dat gesprek geen andere conclusie trekken dan dat verdachte seksueel opgewonden raakt van [stiefdochter] . Dat dit gesprek buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden doet aan die conclusie niet af. Als laatste neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat verdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Dat verdachte ook ontuchtige handelingen met [stiefdochter] heeft gepleegd, waar medeverdachte niet bij was, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Daarvoor is het enige bewijsmiddel de volgende verklaring van [stiefdochter] bij de rechter-commissaris: “Ik heb ook herinneringen gekregen dat het alleen was met haar.” Dat klinkt als hervonden herinneringen van [stiefdochter] die al langer in therapie is en is voor de rechtbank onvoldoende om als overtuigend bewijs te kunnen dienen.
Feit 2: ontucht met [stiefzoon]Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte samen met medeverdachte en/of alleen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [stiefzoon] in de periode van [datum 2] 2013 tot [datum 2] 2015 oftewel van zijn veertiende tot zijn zestiende jaar.
In zijn tweede verhoor van 9 januari 2024 verklaart [stiefzoon] het gesprek van de vorige keer af te willen maken. Daar meteen achteraan verklaart hij dat het met hem begon toen hij zijn stiefbroertje naar school bracht met medeverdachte, die er op de terugweg over begon om samen (seksuele) dingen te doen. Hij beschrijft dan handelingen in bed tussen hem en medeverdachte. Dat werd steeds meer totdat verdachte en medeverdachte hem een keer vroegen of hij naar boven kwam en ze bezig waren. Zo steeds meer waarbij hij het orale heeft gedaan bij verdachte en zij bij hem en hij ook met zijn penis in de vagina van verdachte is geweest. Dat is alleen met verdachte gebeurd, buiten aanwezigheid van medeverdachte. [stiefzoon] heeft op zijn veertiende vastgezeten en daarna toen hij terugkwam begon het. Hij was toen veertien, vijftien jaar oud en het is doorgegaan tot zijn achttiende. Toen is hij uit huis gegaan.
Zijn verklaring van 9 januari 2024 is in zoverre verwarrend dat hij verklaart dat het begin voor hem ophield en overging met de barbecue achter het huis bij het magazijn. Toen was het ook met verdachte en medeverdachte. Toen was hij zestien en gebeurde gewoon alles. Hij werd gepijpt door verdachte en medeverdachte en deed het orale bij verdachte en ging met zijn penis in haar vagina. Hij verklaart echter dat hij denkt dat hij toen zestien was. Het is onduidelijk of dat magazijnfeit met zestien jaar nu het beginpunt van de handelingen met en door verdachte is of dat dit een moment is dat [stiefzoon] heel goed is bijgebleven.
Bij de rechter-commissaris verklaart [stiefzoon] echter dat hij rond zijn veertiende tot zijn achttiende seksuele handelingen heeft verricht met verdachte. De ene keer was medeverdachte daarbij, de andere keer niet. Hij heeft ook wel eens seksuele handelingen met haar verricht waar niemand bij was. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere verklaring betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs. Uit de weergave van de verhoren
- ook bij de rechter-commissaris - blijkt namelijk duidelijk dat [stiefzoon] zich heel erg schaamt voor wat er allemaal aan seksuele handelingen binnen ‘het gezin’ hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan zich daarom goed voorstellen dat hij bij de politie op het punt van de pleegperiode niet de duidelijkheid heeft verschaft, die hij bij de rechter-commissaris wel geeft.
De verklaring van [stiefzoon] over seksuele handelingen door en met verdachte wordt allereerst ondersteund door de aangifte van [stiefdochter] van 1 augustus 2023 waarin ze al verklaart erbij te zijn geweest toen verdachte [stiefzoon] aftrok en pijpte. Verder heeft [zoon] consequent verklaard over één keer seks met zijn vijven. Op 16 januari 2024 verklaart hij dat [stiefzoon] het daarbij met verdachte heeft gedaan, ook penetratie van verdachte. Dat [zoon] bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024 verklaart dat verdachte volgens hem ook iets bij [stiefzoon] heeft gedaan, maar dat hij dat (rechtbank: op het moment van dat verhoor) niet meer weet, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bruikbaarheid van zijn eerdere verklaringen voor het bewijs. Steunbewijs is ook dat [zoon] in zijn eerste verklaring van 16 januari 2024 al verklaart dat die ene keer verdachte met hem wilde en dat dat is gebeurd: penetratie bij verdachte. Als verdachte seks heeft met haar eigen zoon, dan zal seks met de zoon van een ander ook geen probleem voor haar zijn. Als laatste neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 3: ontucht met [zoon]
heeft consequent verklaard dat er één keer seksuele handelingen tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden, waar onder andere medeverdachte bij was. In zijn eerste verhoor van 16 januari 2024 verklaart hij dat hij toen dertien of veertien jaar oud was en dat hij toen zijn moeder gepenetreerd heeft, zoals bij feit 2 al aangehaald. Bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024 voegt hij aan die vaginale seks toe dat verdachte het toen (ook) oraal bij hem heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze aanvulling te twijfelen. De voor het bewijs van feit 2 gebruikte verklaringen van [stiefzoon] vormen steunbewijs voor de ontucht met [zoon] van dit feit 3, omdat het ook om seksuele handelingen van verdachte gaat met/door een jongen jonger dan zestien. Daarnaast heeft [stiefdochter] op 25 maart 2024 en bij de rechter-commissaris verklaard dat zij gezien heeft dat [zoon] met zijn penis in de vagina van verdachte ging. Dat zij daarover niet eerder heeft gesproken past er bij dat zij eigenlijk [stiefzoon] en [zoon] er buiten wilde laten, omdat ze niet goed wist of zij er zelf al aan toe waren om te praten over misbruik dat met hen was gepleegd. Als laatste neemt de rechtbank ook hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij het opvallend vindt dat verdachte op zitting desgevraagd geen enkele reden kon geven waarom haar zoon heeft verklaard dat hij seks met haar heeft gehad als dat niet gebeurd zou zijn. De ten laste gelegde ontucht in vereniging met medeverdachte kan dan ook éénmalig wettig en overtuigend bewezen worden.
Partiële vrijspraak van misbruik maken van kwetsbare positie
De rechtbank zal verdachte bij de bewezen verklaarde feiten vrijspreken van het ten laste gelegde misbruik maken van de kwetsbare positie van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] . Natuurlijk waren zij als minderjarige kinderen kwetsbaar, maar dat is niet onvoldoende voor de kwetsbaarheid die de wetgever heeft bedoeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen in de periode van [datum 2] 2012 tot [datum 2] 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met [medeverdachte] met [stiefdochter] (geboren op [datum 2] 1999), die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten/likken van de vagina en/of borsten en/of benen en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die [stiefdochter] en/of
- het laten likken en/of vingeren van de verdachtes vagina door die [stiefdochter] en
- het, tezamen met [stiefdochter] , in de hand houden van en het maken van aftrekkende bewegingen met de penis van [medeverdachte] ;
2
op meer tijdstippen in de periode van [datum 2] 2013 tot [datum 2] 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of alleen, met [stiefzoon] (geboren op [datum 2] 1999), die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het laten brengen van de penis van die [stiefzoon] in de vagina en/of mond van verdachte
- het betasten/trekken van/aan de penis van die [stiefzoon] ;
3
op een tijdstip in de periode van [datum 3] 2012 tot [datum 3] 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , met haar kind [zoon] (geboren op [datum 3] 2000), die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten
- het laten brengen van de penis van die [zoon] in de vagina en/of mond van verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een contactverbod met [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] voor een periode van vijf jaar op te leggen en te bepalen dat voor elke overtreding twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast. Hij vordert daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel. Tot slot wijst de officier van justitie met klem op de mogelijkheid ambtshalve een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een veroordeling verzoekt de verdediging rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en met de omstandigheid dat haar handelen veel minder impact heeft gehad dan dat van de medeverdachte. De verdediging bepleit te volstaan met een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met [stiefdochter] en [stiefzoon] , de kinderen van haar partner en [medeverdachte] , en haar eigen [zoon] . Toen verdachte een relatie kreeg met medeverdachte en korte tijd later met hem ging samen wonen, wist zij dat [stiefdochter] en [stiefzoon] niet meer kwamen vanwege een lopend onderzoek door Jeugdzorg. Op het moment dat de kinderen weer bij verdachte en medeverdachte mochten komen, heeft zij [stiefdochter] en [stiefzoon] nooit in bescherming genomen. Zij heeft hen niet de veilige woonomgeving geboden waar zij recht op hadden en de kinderen aan hun lot overgelaten. In plaats van op te treden tegen het afschuwelijke misbruik door de medeverdachte is verdachte daaraan gaan meedoen en onderdeel van gaan uitmaken. Volgens verdachte had zij geen emotionele band met zowel [stiefdochter] als [stiefzoon] , maar voor het botvieren van haar seksuele lust waren ze goed genoeg. Alsof dat nog niet erg genoeg was, heeft verdachte ook nog seks gehad met haar eigen zoon. Het is voor de rechtbank onbegrijpelijk dat een moeder dit haar eigen zoon kan aandoen.
Met het seksueel misbruik heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] . Zij heeft telkens weer haar eigen seksuele behoeftes belangrijker gevonden dan een normale en gezonde ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij dat deed als degene van wie [zoon] bij uitstek bescherming mocht verwachten, namelijk zijn moeder. Als volwassenen diende verdachte ook [stiefdochter] en [stiefzoon] te beschermen. Zij had moeten ingrijpen bij het misbruik door hun vader en niet moeten toekijken en meedoen. Bovendien deed zij dat op een plek waar de kinderen zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen: het ouderlijk huis. Een normale gezonde seksuele ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft, heeft zij [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] ontnomen.
Uit de op zitting voorgedragen slachtofferverklaringen door [stiefdochter] en [stiefzoon] en hun vorderingen tot schadevergoeding en die van [zoon] blijken de forse gevolgen voor [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] . Zij ondervinden allemaal psychische klachten. Bij [stiefdochter] en [stiefzoon] is al PTSS vastgesteld en zij volgen daarvoor een behandeling. [stiefdochter] ervaart nog altijd nachtmerries en herbelevingen en bij [stiefzoon] heeft het misbruik naast de PTSS geleid tot een depressie en suïcidaliteit. Bij [zoon] is nog geen diagnose gesteld of behandeling ingezet, maar het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak tot langdurige en ernstige psychische schade kan leiden.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Gezien de bewezenverklaring kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte ook op zitting niet de verantwoordelijkheid heeft genomen die zij hoort te nemen. Feitelijk heeft zij op zitting [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] nog steeds als leugenaar weggezet en hun daarmee niet de erkenning gegeven die zij verdienen. Daarnaast kan de rechtbank niet om de opvallende uitspraken heen die volgen uit de afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en medeverdachte. Daarin zegt verdachte onder andere: “In ieder geval voor zorgen dat die kut jong niets krijgen”. In plaats van openheid van zaken te geven en welgemeend spijt of berouw te tonen, heeft verdachte de enorme gevolgen van haar handelen voor de slachtoffers niet erkend en hen in 2025 op zitting zelfs nog extra leed toegebracht. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De straf
Gelet op de aard, ernst, duur, frequentie en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf weegt de rechtbank de houding van verdachte zoals hiervoor beschreven in haar nadeel mee. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
4 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van een maatregel?
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor de oplegging van een contactverbod op grond van artikel 38v Sr. Het misbruik heeft geruime tijd geleden plaatsgevonden, de slachtoffers hebben niet gevraagd om een contactverbod en er is op dit moment ook geen contact. Bovendien heeft verdachte zelf afstand genomen van de slachtoffers. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanleiding om ambtshalve een maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [stiefdochter]
Feit 1
De benadeelde partij [stiefdochter] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 38.075,76, bestaande uit € 3.075,76 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Hierbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02-017439-24 is veroordeeld voor het misbruik van [stiefdochter] over een langere periode. Daaruit volgt dat ook hij een aandeel heeft gehad in de schade die bij de benadeelde partij is ontstaan. De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen daarom differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . Nu de rechtbank van oordeel is dat het aandeel van [medeverdachte] daarin aanzienlijk groter is geweest, betekent dit dat de toe te wijzen bedragen in een verhouding van 30% voor verdachte tot 70% voor [medeverdachte] zullen worden verdeeld.
Materiële schade
De gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de hierboven beschreven verdeling zal de rechtbank in de zaak van verdachte een bedrag van € 922,73 toewijzen. Aan de post verlies aan inkomen vanaf juni 2024 is geen bedrag gekoppeld, omdat deze schade later wordt berekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
[stiefdochter] is blootgesteld aan ontuchtige handelingen door haar vader en verdachte: de vriendin van haar vader. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [stiefdochter] . Namens [stiefdochter] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Bovendien is uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring gebleken dat [stiefdochter] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik en het feit dat het misbruik werd gepleegd door verdachte – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 7.500,00 door verdachte billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 8.422,73. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente over de immateriële schade worden toegewezen vanaf [datum 2] 2015: de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De wettelijke rente over de materiële schade wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 29 januari 2025.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering van [stiefzoon]
Feit 2
De benadeelde partij [stiefzoon] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 35.090,94, bestaande uit € 90,94 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Hierbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte] bij vonnis van gelijke datum onder parketnummer 02-017439-24 is veroordeeld voor het misbruik van [stiefzoon] . Daaruit volgt dat ook hij een aandeel heeft gehad in de schade die bij de benadeelde partij is ontstaan. De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen daarom differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte] daarin een nagenoeg gelijk aandeel hebben gehad. Dit betekent dat de toe te wijzen bedragen in een verhouding van 50% voor verdachte tot 50% voor [medeverdachte] zullen worden verdeeld.
Materiële schade
De gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de hierboven beschreven verdeling zal de rechtbank in de zaak van verdachte een bedrag van € 45,47 toewijzen.
Immateriële schade
[stiefzoon] is blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte: de partner van zijn vader. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [stiefzoon] . Namens [stiefzoon] is gesteld dat hij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Bovendien is uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring gebleken dat [stiefzoon] tot op heden nog dagelijks de psychische gevolgen van het handelen van verdachte ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik en het feit dat het misbruik werd gepleegd door zijn stiefmoeder – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. Zoals hiervoor overwogen zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag differentiëren aan de hand van de zwaarte van de handelingen gepleegd door verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van
€ 7.500,00 door verdachte billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 7.545,47. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente over de immateriële schade worden toegewezen vanaf [datum 2] 2015: de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De wettelijke rente over de materiële schade wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 29 januari 2025.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De vordering van [zoon]
Feit 3
De benadeelde partij [zoon] vordert voor de feit 3 een schadevergoeding van
€ 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
[zoon] is blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte, zijn moeder. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [zoon] . Namens [zoon] is gesteld dat hij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de frequentie van het misbruik en dat het misbruik door zijn moeder heeft plaatsgevonden – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 5.000,00. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf [datum 3] 2016: de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen, meermalen gepleegd;
feit 2:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen, meermalen gepleegd;
feit 3:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen en terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[stiefdochter]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [stiefdochter]
van € 8.422,73, waarvan € 922,73 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der voldoening en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum 2] 2015 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [stiefdochter] (feit 1), € 8.422,73 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 77 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[stiefzoon]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [stiefzoon]
van € 7.545,47, waarvan € 45,47 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der voldoening en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum 2] 2015 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [stiefzoon] (feit 2), € 7.545,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zoals hiervoor omschreven;
- bepaalt dat bij niet betaling 72 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[zoon]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon] van € 5.000,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [datum 3] 2016 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [zoon] (feit 3), € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf [datum 3] 2016 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 2] 2011 tot [datum 2] 2015 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met haar stiefkind [stiefdochter] (geboren op [datum 2] 1999),
die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten
- het betasten/likken van de vagina en/of borsten en/of benen en/of een of meer (ander(e)) deel/delen van het lichaam van die [stiefdochter]
- het laten likken en/of vingeren van de verdachtes vagina door die [stiefdochter] en/of
- het, tezamen met [stiefdochter] , in de hand houden van en/of het maken van aftrekkende bewegingen met de penis van [medeverdachte]
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [stiefdochter] werd gemaakt;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 2] 2013 tot [datum 2] 2015 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met haar stiefkind [stiefzoon] (geboren op [datum 2] 1999), die
toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten
- het laten brengen van de penis van die [stiefzoon] in de vagina en/of mond van verdachte
- het betasten/trekken van/aan de penis van die [stiefzoon]
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [stiefzoon] werd gemaakt;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 3] 2012 tot [datum 3] 2016 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , en/of alleen, (telkens) met haar kind [zoon] (geboren op [datum 3] 2000), die toen de leeftijd
van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten
- het laten brengen van de penis van die [zoon] in de vagina en/of mond van verdachte
waarbij door verdachte misbruik van de kwetsbare positie van die [zoon] werd gemaakt;
( art 247 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht )