4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
In deze zedenzaak gaat het - kort samengevat - om de verdenking dat verdachte (al dan niet samen met medeverdachte) seksueel misbruik heeft gemaakt van de op [datum 2] 1999 geboren dochter [stiefdochter] en zoon [stiefzoon] van medeverdachte en van haar op [datum 3] 2000 geboren [zoon] . Verdachte is sinds september 2004 de vriendin van medeverdachte en is in 2005 bij hem gaan wonen. Het seksueel misbruik zou steeds hebben plaatsgevonden in de woning van medeverdachte in [plaats] .
De bewijsvraag binnen de grenzen van de tenlastelegging
Hoewel het in het onderzoek op zitting gaat om waarheidsvinding, is de uiteindelijke vraag die de rechtbank moet beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden wat aan verdachte door de officier van justitie is ten laste gelegd. Zoals op zitting uitgelegd, zijn dat twee verschillende dingen. Daarbij moet de rechtbank de bewijsvraag beantwoorden binnen de grenzen van de tenlastelegging. Dat betekent dat de rechtbank gebonden is aan de keuzes die de officier van justitie daarin heeft gemaakt. Het gaat in dit geval dan niet alleen om de specifieke zedenmisdrijven die ten laste zijn gelegd, maar ook om de daarin opgenomen pleegperiodes met de daaraan gekoppelde leeftijden van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] en/of de feitelijke omschrijvingen van de handelingen.
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlandse strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Nu gaat het in zedenzaken vaak om een of meer seksuele handelingen waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte dan ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien vertelt die laatste vaak pas enige tijd na de seksuele handelingen dat er iets strafbaars gebeurd is. Daardoor is dan bijvoorbeeld technisch bewijs, zoals sperma van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft echter beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg. De verklaring van die getuige van de handelingen moet dan wel op bepaalde andere punten bevestigd worden door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal.
Voordat de rechtbank de bewijsvraag bij de afzonderlijke ten laste gelegde feiten gaat beantwoorden, volgen nu eerst wat algemene (bewijs)overwegingen over de verklaringen en de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en medeverdachte en die van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] .
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen verdachte en medeverdachte
Verdachte heeft bij de politie en op zitting consistent iedere betrokkenheid bij enig seksueel misbruik ontkend. In deze zaak heeft medeverdachte bij de politie bekend ontuchtige handelingen met zijn dochter [stiefdochter] te hebben gepleegd. Ontuchtige handelingen in aanwezigheid of samen met verdachte heeft hij echter steeds ontkend en dat geldt ook voor ontuchtige handelingen met zijn zoon [stiefzoon] en [zoon] , de zoon van verdachte.
De rechtbank constateert echter dat medeverdachte niet consistent heeft verklaard. Hij heeft in zijn eerste drie politieverhoren op 15, 16 en 17 januari 2024, in zijn voorgeleidingsverhoor bij de rechter-commissaris op 18 januari 2024 en ook bij de raadkamer gevangenhouding op 31 januari 2024 alle beschuldigingen ontkend. Hij heeft bij de politie gezegd dat [stiefdochter] is ingepalmd door zijn ex-schoonfamilie om aangifte te doen uit wraak. [stiefdochter] zou zelfs een belastend deel van een WhatsApp-gesprek in elkaar hebben geflanst.
In zijn vijfde verhoor op 14 februari 2024 geeft medeverdachte dan echter toe dat hij twintig jaar geleden een fout heeft gemaakt. Hij heeft een paar keer ontuchtige handelingen met [stiefdochter] verricht onder de douche en op zijn slaapkamer. [stiefdochter] was toen vier jaar. Enige tijd voor het leren kennen van verdachte in september 2004 zou het misbruik zijn gestopt.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte sinds 18 januari 2024 in voorlopige hechtenis zit, dus ook op de dag van zijn deels bekennende verklaring van 14 februari 2024. Opvallend is dat medeverdachte de dag na voornoemd verhoor vanuit het huis van bewaring belt met verdachte en zegt dat hij de ‘WhatsApp’ heeft toegegeven voor haar, om haar een beetje buiten de dingen te houden. Die ‘WhatsApp’ kon hij toch niet onderuit en dat moest hij dus gewoon doen. Maar voor de rest gaan ze er gewoon voor dat het allemaal onzin en bullshit is. Als ze dat voor elkaar kunnen krijgen wordt het voor verdachte sowieso geseponeerd (Einddossier p. 1124). Een half uur later belt medeverdachte nog een keer met verdachte en zegt hij dat het belangrijkste voor hem is dat zij niet naar binnen hoeft en dat ze de rest wel zien (Einddossier p. 1125).
De ‘WhatsApp’ betreft een WhatsApp-gesprek tussen [stiefdochter] en medeverdachte van 16 augustus 2021 waarvan medeverdachte al tijdens zijn verhoor van 16 januari 2024 een deel is getoond. Uit de bijlage bij het proces-verbaal van dat verhoor blijkt dat toen niet het hele gesprek aan hem is getoond. In het voorgeleidingsproces-verbaal voor de rechter-commissaris is ook maar een deel van dit gesprek opgenomen (proces-verbaal bevindingen in deel 3 procesdossier voorgeleiding doorgenummerd p. 291 t/m 293). In het einddossier is wel het gehele WhatsApp-gesprek opgenomen (p. 846 t/m 867). Dat heeft medeverdachte volgens eigen zeggen pas in december 2024 kunnen bestuderen. In de tussentijd zijn [stiefzoon] en [zoon] op 23 oktober 2024 en [stiefdochter] op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord. Bovendien is op de zitting van 20 december 2024 de definitieve tenlastelegging vastgesteld en uitgereikt aan zijn raadsman.
Vervolgens komt medeverdachte dan op 27 januari 2025 met een aanvullende bekennende verklaring bij de politie. Dan bekent hij ook dat met [stiefdochter] na haar twaalfde, dertiende jaar meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Hij heeft op 27 januari 2025 ook bekend één keer met haar te hebben geneukt, maar toen was ze 16, 17 jaar. Betrokkenheid van verdachte daarbij blijft hij ontkennen, net als seksueel misbruik van [stiefzoon] en [zoon] .
Op de zitting van de medeverdachte heeft de jongste rechter hem voorgehouden dat ze zijn op zitting uitgesproken walging van zichzelf moeilijk kan plaatsen bij een aan medeverdachte voorgehouden (afgeluisterd) gesprek van medeverdachte met verdachte tijdens haar bezoek aan medeverdachte op 8 februari 2024 in het huis van bewaring (Einddossier p. 1153). Daarin zegt medeverdachte onder andere dat verdachte zich niet druk moet maken over de zaak. Hij gaat met zijn advocaat gewoon proberen alles te tackelen zodat er gewoon weinig overblijft. Even later zegt hij dat (zijn kinderen) geen van alle welkom zijn maar dat hij wel de schijn moet ophouden dat dat wel zo is. Dat hij boos is maar wil vergeven. Die indruk wil hij wekken omdat dat beter is tegenover *onverstaanbaar*. Medeverdachte antwoord op zijn zitting dan spontaan: “Die opname is van 8 februari 2024 en toen had ik het idee dat we er misschien wel onderuit konden komen.” Geconfronteerd met het gebruik van het woordje ‘we’ heeft hij geprobeerd ‘we’ af te doen als een verspreking. De rechtbank houdt medeverdachte echter aan zijn verklaring die aansluit bij de aangehaalde passages uit de gesprekken tussen medeverdachte en verdachte. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de bespreking van de afzonderlijke ten laste gelegde feiten.
Verklaringen en betrouwbaarheid verklaringen [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon]In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur dat een aangeefster of aangever in een zedenzaak in één verklaring het hele verhaal vertelt. Daarbij is het ook belangrijk dat een aangeefster of aangever wordt gezegd dat die ook moet verklaren over onderdelen van het verhaal waarvoor diegene zich schaamt of zich afvraagt wat anderen wel niet van die aangeefster of aangever zelf zullen denken. Zeker in een zaak als deze waar uiteindelijk meerdere aangiftes zijn gedaan en de aangevers elkaar kennen, speelt bij een (grotendeels) ontkennende verdachte altijd de vraag in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is of kan zijn geweest. De kans daarop neemt alleen maar toe als een aangeefster of aangever meerdere keren wordt gehoord met ook nog eens de nodige tijd tussen de verhoren. Dan neemt ook de kans toe dat in de verklaringen een ontwikkeling is te zien waarbij gaandeweg over meer feiten wordt verklaard, waardoor de vraag rijst waarom daar niet eerder over verklaard is en of dat wel betrouwbaar is. Zeker als er eerder expliciet anders is verklaard. Om de betrouwbaarheid van belastende verklaringen te beoordelen is consistentie namelijk een belangrijke factor. Consistentie in de verklaringen van een aangeefster of aangever zelf, maar ook tussen verklaringen van meerdere aangevers en/of getuigen onderling.
[stiefdochter] heeft op 1 augustus 2023 aangifte gedaan na een kort informatief gesprek zeden op 24 juli 2023. Vervolgens is zij na de aanhoudingen van verdachte en medeverdachte op 16 januari 2024 (telefonisch) kort aanvullend gehoord. Op 25 maart 2024 is zij vervolgens een aantal uur aanvullend gehoord, waarbij ze begint met te zeggen dat ze in de aangifte voorzichtig is geweest om [zoon] en [stiefzoon] te benoemen. Vervolgens verklaart zij meer gezien te hebben van seksueel misbruik van [stiefzoon] dan benoemd in haar aangifte. Over [zoon] heeft zij in haar aangifte expliciet verklaard dat ze weet dat er dingen gebeurd zijn met hem, maar niet waar ze bij was. Hij heeft dat wel aan haar verteld. Dat was vooral met verdachte volgens haar. Op 25 maart 2024 verklaart ze dan dat [zoon] ook iets bij medeverdachte of verdachte moest doen of (zelfs) bij haar toen hij 14 of 15 jaar oud was (en zij dus 15 of 16). Uiteindelijk wordt zij nog op 25 oktober 2024 bij de rechter-commissaris gehoord en komen er nog andere aspecten naar boven. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[stiefzoon] is op 1 november 2023 als getuige gehoord, waarbij hij meteen verklaart dat het voor hem lastig is om erover te praten. Er zijn heel veel dingen gebeurd vroeger waar hij zelf ook bij betrokken is. Dat is gewoon lastig. Op 9 januari 2024 wordt [stiefzoon] dan weer gehoord. Zijn eerste verhoor was de eerste keer dat hij erover praatte en hij merkt dat hij er last van heeft in de omgang met zijn zoontje. Daarom wil hij nog een gesprek met de politie om alles eruit te gooien. Het is eigenlijk om het gesprek van de vorige keer af te maken. Hij verklaart dan inderdaad over meer vormen van seksueel misbruik dan in zijn eerste verklaring, waaronder seksueel misbruik waarbij verdachte is betrokken. Op 27 maart 2024 om 14:00 uur doet [stiefzoon] aangifte van seksueel misbruik door medeverdachte en verdachte, waarin hij voor de inhoudelijke details verwijst naar zijn eerdere verklaringen. Om 14:20 uur wordt dan een verklaring als aangever opgenomen omdat de politie onder andere duidelijk wil krijgen op welke momenten [stiefzoon] bij medeverdachte en verdachte in de woning was. Dan verklaart hij weer over nieuwe gebeurtenissen, zoals over seksueel misbruik van [zoon] . Hij was daar zelf niet bij, maar heeft dat van [zoon] gehoord toen die bij de politie is geweest. Nieuw is dan ook dat hij verklaart bij seksueel misbruik van [stiefdochter] te zijn geweest. Hij heeft zelf niet iets bij zijn zus gedaan. Ook [stiefzoon] is bij de rechter-commissaris gehoord. Op 23 oktober 2024 heeft hij daarbij ook weer nieuwe aspecten toegevoegd, zoals seks met zijn vijven, dus inclusief [zoon] . Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
[zoon] tot slot is op 16 januari 2024 als getuige gehoord en heeft die dag aangifte gedaan met verwijzing naar zijn verklaring als getuige. Hij is nog een keer gehoord als aangever op 23 maart 2024 en bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024. Op één kleine ontwikkeling na heeft hij consequent verklaard over zijn aangegeven seksueel misbruik door medeverdachte en verdachte. Waar nodig komt de rechtbank hierop terug bij de individuele bespreking van de ten laste gelegde feiten.
Bewijsoverwegingen per feit
De rechtbank merkt vooraf op dat de rechtbank ervan uit gaat dat [stiefdochter] en [stiefzoon] geen onbegeleid contact hebben gehad met verdachte en medeverdachte van eind 2006 tot 1 mei 2012. Dat is met name gebaseerd op de inhoud van het Plan van aanpak Ondertoezichtstelling Bureau Jeugdzorg van 13 februari 2012 (Einddossier p. 325 e.v.) en de eerste verklaring van [stiefzoon] (Einddossier p. 410). Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat in die periode sowieso geen seksueel misbruik van [stiefdochter] en [stiefzoon] kan hebben plaatsgevonden door verdachte en/of medeverdachte.
Feit 1: ontucht met [stiefdochter]
De ten laste gelegde ontucht met [stiefdochter] in de periode van 1 mei 2012 tot [datum 2] 2015, tezamen en in vereniging met medeverdachte, kan wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 zal worden weergegeven. Het valt de rechtbank overigens op dat aan verdachte niet (primair) het (deels) medeplegen van seksueel binnendringen van [stiefdochter] (feitelijk door medeverdachte) is ten laste gelegd, terwijl dat bij medeverdachte die op dezelfde zitting terecht heeft gestaan het medeplegen daarvan door verdachte wel is ten laste gelegd. Dat kan namelijk ook wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal daarom hier eerst grotendeels de bewijsoverwegingen herhalen die ook in het vonnis van medeverdachte zijn te lezen. Tot slot zal de rechtbank uitleggen waarom daardoor ook de bij verdachte ten laste gelegde ontucht in vereniging zonder (mede) seksueel binnendringen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat na haar twaalfde tussen hem en [stiefdochter] meermalen sprake is geweest van pijpen, beffen en aftrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat medeverdachte in die periode meermalen met zijn penis in de vagina van [stiefdochter] is geweest. Volgens medeverdachte zelf heeft hij maar één keer met haar geneukt, toen was ze 16 of 17 jaar. Dat valt buiten de ten laste gelegde periode. Die verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde voor zover het gaat om de één keer en de leeftijd van [stiefdochter] .
Allereerst herhaalt de rechtbank de eerdere conclusie dat medeverdachte alleen heeft bekend waar hij door het WhatsApp-gesprek met [stiefdochter] van 16 augustus 2021 niet onderuit kon komen en voor het overige heeft geprobeerd de gevolgen voor hem en verdachte zo beperkt mogelijk te houden.
In haar aangifte noemt [stiefdochter] de eerste keer neuken met medeverdachte de heftigste gebeurtenis. Ze denkt dat ze toen veertien jaar was en koppelt het aan een vraag van medeverdachte of ze ontmaagd was door haar vriendje. Ze had in die tijd een vriendje genaamd [naam] en zei toen ja. Medeverdachte is in zijn verhoor van 17 januari 2024 hiermee geconfronteerd (Einddossier p. 114). In zijn poging het neuken naar haar zestiende/zeventiende jaar te verplaatsen, heeft medeverdachte bij de politie verklaard dat [naam] haar laatste vriendje was en dat [stiefdochter] toen 16 of 17 was. Volgens medeverdachte zelf is [stiefdochter] overigens ontmaagd toen ze veertien was en hij ondersteunt dus dat deel van haar verklaring. Maar volgens medeverdachte ging het om een Turkse jongen. Dat laatste naar het oordeel van de rechtbank in een poging de ontmaagding niet aan [naam] te koppelen, maar het neuken van medeverdachte met [stiefdochter] wel (en dus ook aan haar leeftijd van zestien of zeventien jaar die dan buiten de tenlastegelegde periode val). Het is echter verdachte die juist bevestigt dat [stiefdochter] veertien jaar was toen ze al met [naam] ging (Einddossier p. 207).
In vereniging en niet alleen
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in vereniging met medeverdachte. In haar aangifte beschrijft [stiefdochter] de eerder genoemde heftigste gebeurtenis gedetailleerd inclusief de aanwezigheid van verdachte die naakt was en de ontuchtige handelingen die verdachte heeft gepleegd en [stiefdochter] bij haar moest plegen. In haar aanvullend verhoor van 1 augustus 2023 verklaart ze dat dit de eerste keer is dat sprake was van misbruik door verdachte bij haar. Daarvoor was ze er wel bij maar toen deed verdachte niets. Dat verdachte toen niets deed, is geen reden om haar niet als medepleger van het misbruik door medeverdachte te kunnen aanmerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de volwassen vriendin van een vader die enkel aanwezig is bij het seksueel misbruik door die vader van een van zijn kinderen als medepleger worden aangemerkt. Verdachte heeft dat seksueel misbruik namelijk mogelijk gemaakt door op geen enkele wijze in te grijpen en niet alles te doen wat mogelijk is om dat misbruik te voorkomen of te stoppen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het grootste deel van de feitelijk omschreven handelingen ook volgens het bewijsmiddelenoverzicht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden tijdens en na het heftigste incident. Daarvoor was echter in ieder geval al sprake van het medeplegen van het beffen van [stiefdochter] door verdachte. In de tenlastelegging feitelijk omschreven als het betasten/likken van de vagina van [stiefdochter] .
Het eerder niet ingrijpen door verdachte en tijdens het ‘heftigste incident’ meedoen, verbaast de rechtbank overigens niet. De verklaring van [stiefdochter] wordt op dit onderdeel naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de eigen verklaring van verdachte biseksueel te zijn in combinatie met een WhatsApp-gesprek met medeverdachte van 17 juni 2015. De rechtbank kan uit dat gesprek geen andere conclusie trekken dan dat verdachte seksueel opgewonden raakt van [stiefdochter] . Dat dit gesprek buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden doet aan die conclusie niet af. Als laatste neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat verdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Dat verdachte ook ontuchtige handelingen met [stiefdochter] heeft gepleegd, waar medeverdachte niet bij was, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Daarvoor is het enige bewijsmiddel de volgende verklaring van [stiefdochter] bij de rechter-commissaris: “Ik heb ook herinneringen gekregen dat het alleen was met haar.” Dat klinkt als hervonden herinneringen van [stiefdochter] die al langer in therapie is en is voor de rechtbank onvoldoende om als overtuigend bewijs te kunnen dienen.
Feit 2: ontucht met [stiefzoon]Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte samen met medeverdachte en/of alleen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [stiefzoon] in de periode van [datum 2] 2013 tot [datum 2] 2015 oftewel van zijn veertiende tot zijn zestiende jaar.
In zijn tweede verhoor van 9 januari 2024 verklaart [stiefzoon] het gesprek van de vorige keer af te willen maken. Daar meteen achteraan verklaart hij dat het met hem begon toen hij zijn stiefbroertje naar school bracht met medeverdachte, die er op de terugweg over begon om samen (seksuele) dingen te doen. Hij beschrijft dan handelingen in bed tussen hem en medeverdachte. Dat werd steeds meer totdat verdachte en medeverdachte hem een keer vroegen of hij naar boven kwam en ze bezig waren. Zo steeds meer waarbij hij het orale heeft gedaan bij verdachte en zij bij hem en hij ook met zijn penis in de vagina van verdachte is geweest. Dat is alleen met verdachte gebeurd, buiten aanwezigheid van medeverdachte. [stiefzoon] heeft op zijn veertiende vastgezeten en daarna toen hij terugkwam begon het. Hij was toen veertien, vijftien jaar oud en het is doorgegaan tot zijn achttiende. Toen is hij uit huis gegaan.
Zijn verklaring van 9 januari 2024 is in zoverre verwarrend dat hij verklaart dat het begin voor hem ophield en overging met de barbecue achter het huis bij het magazijn. Toen was het ook met verdachte en medeverdachte. Toen was hij zestien en gebeurde gewoon alles. Hij werd gepijpt door verdachte en medeverdachte en deed het orale bij verdachte en ging met zijn penis in haar vagina. Hij verklaart echter dat hij denkt dat hij toen zestien was. Het is onduidelijk of dat magazijnfeit met zestien jaar nu het beginpunt van de handelingen met en door verdachte is of dat dit een moment is dat [stiefzoon] heel goed is bijgebleven.
Bij de rechter-commissaris verklaart [stiefzoon] echter dat hij rond zijn veertiende tot zijn achttiende seksuele handelingen heeft verricht met verdachte. De ene keer was medeverdachte daarbij, de andere keer niet. Hij heeft ook wel eens seksuele handelingen met haar verricht waar niemand bij was. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere verklaring betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs. Uit de weergave van de verhoren
- ook bij de rechter-commissaris - blijkt namelijk duidelijk dat [stiefzoon] zich heel erg schaamt voor wat er allemaal aan seksuele handelingen binnen ‘het gezin’ hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan zich daarom goed voorstellen dat hij bij de politie op het punt van de pleegperiode niet de duidelijkheid heeft verschaft, die hij bij de rechter-commissaris wel geeft.
De verklaring van [stiefzoon] over seksuele handelingen door en met verdachte wordt allereerst ondersteund door de aangifte van [stiefdochter] van 1 augustus 2023 waarin ze al verklaart erbij te zijn geweest toen verdachte [stiefzoon] aftrok en pijpte. Verder heeft [zoon] consequent verklaard over één keer seks met zijn vijven. Op 16 januari 2024 verklaart hij dat [stiefzoon] het daarbij met verdachte heeft gedaan, ook penetratie van verdachte. Dat [zoon] bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024 verklaart dat verdachte volgens hem ook iets bij [stiefzoon] heeft gedaan, maar dat hij dat (rechtbank: op het moment van dat verhoor) niet meer weet, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bruikbaarheid van zijn eerdere verklaringen voor het bewijs. Steunbewijs is ook dat [zoon] in zijn eerste verklaring van 16 januari 2024 al verklaart dat die ene keer verdachte met hem wilde en dat dat is gebeurd: penetratie bij verdachte. Als verdachte seks heeft met haar eigen zoon, dan zal seks met de zoon van een ander ook geen probleem voor haar zijn. Als laatste neemt de rechtbank hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 3: ontucht met [zoon]
heeft consequent verklaard dat er één keer seksuele handelingen tussen hem en verdachte hebben plaatsgevonden, waar onder andere medeverdachte bij was. In zijn eerste verhoor van 16 januari 2024 verklaart hij dat hij toen dertien of veertien jaar oud was en dat hij toen zijn moeder gepenetreerd heeft, zoals bij feit 2 al aangehaald. Bij de rechter-commissaris op 23 oktober 2024 voegt hij aan die vaginale seks toe dat verdachte het toen (ook) oraal bij hem heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze aanvulling te twijfelen. De voor het bewijs van feit 2 gebruikte verklaringen van [stiefzoon] vormen steunbewijs voor de ontucht met [zoon] van dit feit 3, omdat het ook om seksuele handelingen van verdachte gaat met/door een jongen jonger dan zestien. Daarnaast heeft [stiefdochter] op 25 maart 2024 en bij de rechter-commissaris verklaard dat zij gezien heeft dat [zoon] met zijn penis in de vagina van verdachte ging. Dat zij daarover niet eerder heeft gesproken past er bij dat zij eigenlijk [stiefzoon] en [zoon] er buiten wilde laten, omdat ze niet goed wist of zij er zelf al aan toe waren om te praten over misbruik dat met hen was gepleegd. Als laatste neemt de rechtbank ook hier als bewijsmiddel de (onderbouwde) eerdere conclusie mee dat medeverdachte ook een rol heeft gespeeld bij een of meer vormen van seksueel misbruik en dat hun beider doel is het seksueel misbruik zo klein mogelijk te houden. Tot slot merkt de rechtbank op dat zij het opvallend vindt dat verdachte op zitting desgevraagd geen enkele reden kon geven waarom haar zoon heeft verklaard dat hij seks met haar heeft gehad als dat niet gebeurd zou zijn. De ten laste gelegde ontucht in vereniging met medeverdachte kan dan ook éénmalig wettig en overtuigend bewezen worden.
Partiële vrijspraak van misbruik maken van kwetsbare positie
De rechtbank zal verdachte bij de bewezen verklaarde feiten vrijspreken van het ten laste gelegde misbruik maken van de kwetsbare positie van [stiefdochter] , [stiefzoon] en [zoon] . Natuurlijk waren zij als minderjarige kinderen kwetsbaar, maar dat is niet onvoldoende voor de kwetsbaarheid die de wetgever heeft bedoeld.