Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In de rechtspraak is als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de aangetroffen drugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
5. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat in de woning van verzoekers 80 gram (bruto) amfetamine, 27 gram (netto) amfetamine en 6 XTC pillen zijn aangetroffen. Verzoekers stellen dat de 80 gram (netto) amfetamine nog vloeibaar was en dat de 27 gram (netto) amfetamine verkleurd was. De status of kwaliteit van de middelen doet echter niet af aan het feit dat deze hoeveelheden gevonden zijn en dat deze middelen verboden zijn.De aangetroffen hoeveelheid drugs is een hoeveelheid waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat sprake is van twee MMA-meldingen over (mogelijke) drugshandel vanuit de woning en een melding via TCI waarin gesteld wordt dat vanuit de woning harddrugs worden verkocht.
6. Verzoeker stelt dat hij 8 tot 10 gram amfetamine per dag gebruikt als zelfmedicatie voor zijn hartproblemen. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege die hartproblemen aangewezen is op dermate grote hoeveelheden amfetamine per dag.
7. Gelet op het voorgaande is de burgemeester in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Toepassing van de bevoegdheid
8. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij haar beslissing of en op welke wijze zij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe het “Damoclesbeleid gemeente Rucphen 2020” vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat sluiting van de woning voor de duur van drie maanden in beginsel conform het beleid is.
9. Dat de sluiting in overeenstemming is met het beleid betekent echter niet dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in haar beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.De voorzieningenrechter toetst daarbij aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die toetsing wordt een onderscheid gemaakt tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan sluiting van een woning een geschikt middel zijn om de doelen te bereiken die de burgemeester voor ogen heeft, waaronder het afgeven van een zichtbaar signaal aan de omgeving dat de burgemeester optreedt tegen drugscriminaliteit. Dit laat onverlet dat woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is.
11. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit ertoe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in combinatie met de twee MMA-meldingen en de melding via TCI aannemelijk mogen achten dat vanuit de woning in harddrugs werd gehandeld. Daarnaast zijn er diverse wapens en munitie in de woning aangetroffen. Verder heeft de burgemeester er op gewezen dat de woning van verzoekers is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Op 7 oktober 2024 is er nog een woning gesloten in dezelfde straat als die van verzoekers. Het woon- en leefklimaat staat dus al onder druk, de signaalfunctie van een sluiting is dan extra van belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester zich op basis van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een noodzaak om de woning te sluiten.
Evenredigheid
13. Als de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient zij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit het beleid. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
14. Uit vaste rechtspraak van de ABRS volgt dat een bewoner geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, als hij niet op de hoogte kon zijn van de in de woning aangetroffen drugs. Die situatie doet zich in het geval van verzoekers niet voor nu de drugs onder meer in de keuken en de serre lagen.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Het is aan verzoekers om voor de periode van sluiting op zoek te gaan naar vervangende woonruimte voor henzelf en hun minderjarige dochter. Niet gebleken is dat zij dergelijke woonruimte niet kunnen vinden. Verzoekster heeft bij een huisbezoek van een maatschappelijk werker van WijZijn op 24 december 2024 verklaard dat zij in de woning van haar stiefzoon in [plaats 2] kunnen verblijven als de woning gesloten wordt. De stiefzoon zou dan tijdelijk bij zijn vriendin kunnen intrekken. Ter zitting is toegelicht dat die vriendin met haar kind in [plaats 3] woont. Ook de wijkagent heeft verklaard dat hij heeft vernomen dat verzoekers en hun dochter in de woning van de stiefzoon terecht kunnen. Pas ter zitting heeft verzoekster dit betwist, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Gelet op haar eerdere verklaringen is het aan haar om aan te tonen dat, zoals zij stelt, Stichting Thuisvester als verhuurder van de woning van de stiefzoon niet akkoord zal gaan met tijdelijke bewoning door verzoekers en hun dochter. Dat heeft zij nagelaten. Bovendien heeft de burgemeester ter zitting verklaard dat een medewerker van Stichting Thuisvester in een telefonisch contact heeft aangegeven dat tijdelijke intrek in de woning van de stiefzoon mogelijk is.
Hoewel het voor verzoekers ingrijpend is dat zij door een mogelijke ontbinding van de huurovereenkomst de huurwoning kwijt zullen raken, acht de voorzieningenrechter ook die nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekers hun standpunt dat het voor hen onmogelijk is elders in de regio te huren niet met objectieve gegevens hebben onderbouwd.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de sluiting van de woning voor drie maanden evenwichtig kunnen achten.
16. Op basis van het voorgaande heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid besloten om gebruik te maken van haar bevoegdheid om tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden over te gaan.